• No results found

Hoofdbeginselen der rechtspraak in Ned.-Jndië en de verschillende soorten van rechtspraak

§ 55 Rechtspraak kunnen we evenals het bestuur een concrete vorm van staatswerkzaamheid noemen, dit in te-genstelling met wetgeving, dat een abstract karakter draagt.

Rechtspraak is: het toepassen van het recht op bepaalde aan den rechter ter beslissing onderworpen feiten.

Dit is zeer ruim geformuleerd en daaronder valt alle recht-spraak, inheemsche zoowel als gouvernementeele, zoowel de rechtspraak uitgeoefend door de gewone rechterlijke macht als de bijzondere, onder welke laatste ik breng de militaire rechtspraak, de rechtspraak door scheidslieden, de desa- en priesterraadrechtspraak en tenslotte ook de administratieve rechtspraak.

De hier bedoelde rechtspraak is de eigenlijke rechtspraak, de jurisdictio contentiosa, waarbij een werkelijk geschil be-staat en partijen met tegenstrijdige belangen tegenover elkaar staan. Daarvan hebben we te onderscheiden werkzaamheden, die vaak aan den rechter worden opgedragen, maar waarbij van een geschil geen sprake is: 's rechters tusschenkomst of medewerking wordt dan alleen maar verlangd voor het tot standbrengen van rechtshandelingen. W e noemen dit vrij-willige rechtspraak, jurisdictio voluntaria. Een enkel voorbeeld hiervan: de gehuwde vrouw is, zooals men zal weten, nog altijd als regel handelingsonbekwaam op het gebied van het burgerlijk recht; evenmin kan ze als regel zelfstandig in rechte optreden als eischeres of gedaagde. Haar wettige man vertegenwoordigt haar, verleent haar bijstand of schrif-telijke machtiging. Maar wat als bv. de man afwezig is en er onmiddellijk gehandeld moet worden ? Dan kan de vrouw de goederen van de gemeenschap verkoopen enz., na daar-toe door den Raad van Justitie gemachtigd te zijn. Over deze

Par. 55 en 56 137 administratieve functies van den rechter zullen we verder echter niet spreken.

§ 56 Het eerste beginsel in zake de rechtspraak in Ned.-Indië is dit: er wordt hier overal, waar de Inlandsche bevol-king niet is gelaten in het genot harer eigen rechtspleging, recht gesproken in naam des Konings (de artt. 130 I. S.

en 27 R. O.) De bedoeling van deze uitspraak is deze:

de rechtsbedeeling is in principe staatstaak. Z e is een der voornaamste functies van het staatsgezag en mag door dat gezag niet aan anderen worden overgelaten.

Slechts rechtspraak door door het gouvernement aangestelde en bezoldigde personen waarborgt een rechtspleging, die onpartijdig zonder aanzien des persoons door geschikte en bekwame rechters geschiedt.

Intusschen om politieke redenen, door gebrek aan rechter-lijk personeel en om financieele redenen heeft men niet overal in Indië onmiddellijk gouvernementeele rechtspraak kunnen invoeren.

In vele streken is de bevolking nog in het bezit van een eigen op nationale instellingen gegronde rechtspraak (heemsche rechtspraak). Als regel treft men haar aan in in-direct of zelfbestuursgebied. Toch weer niet overal: de Vor-stenlanden op Java bv. hebben bijna geheel gouvernements-rechtspraak (Pakoe Alaman en Pontianak bv. hebben geheel gouv. rechtspraak, Soerakarta met Mangkoe Negaran, zoo ook tal van landschappen in de Wester-Afdeeling van Borneo bezitten bijna geheel gouv. rechtspraak ).

In rechtstreeks bestuurd gebied treffen we als regel aan gouvernementeele rechtspraak. Op Java en Madoera is dat overal zoo, maar in de buitengewesten zijn er weer streken, direct gebied, waar uitdrukkelijk of stilzwijgend de — daar inheemsche-—bevolking gelaten is in bezit van eigen rechts-pleging (Bali en Lombok bv.).

W o r d t in principe de inrichting van de inheemsche recht-spraak beheerscht door de instellingen des volks, toch zien we, dat herhaaldelijk door het gouvernement èn op de inrichting èn op de wijze van rechtspleging invloed wordt uitgeoefend.

W a a r inheemsche rechtspraak bestaat is alleen de inheem-sche bevolking daaraan onderworpen; men noemt ze sul-tansonderhoorigen, zelfbestuursjusticiabelen. Slechts bij hooge uitzondering zijn andere Inlanders of Vreemde Oosterlingen daaraan onderworpen. En nimmer de Europeanen, in zelf-besturende landschappen gevestigd; die staan altijd en over-al onder de gouvernementsjurisdictie.

Voldoende voorloopig over de inheemsche rechtspraak, keeren we thans weer tot de hoofdzaak terug.

In de sfeer der gouvernementsrechtspraak wordt de recht-spraak intusschen niet altijd door de eigenlijke rechterlijke macht, ik bedoel de rechters genoemd in art. 1 R. O., uitge-oefend. W e vinden haar ook aan andere lichamen, colleges, opgedragen waarmee ik op het oog heb de boven aan-geduide bijzondere rechtsmacht van priesterraden, spraak door scheidslieden, militaire en administratieve recht-spraak.

W e zullen straks zien welk deel van de rechtspraak uit-sluitend gereserveerd is voor de gewone rechterlijke macht.

Afdeeling I.

De Gouvernementsrechtspraak.

§ 57 Bij de gouvernementsrechtspraak hebben we te on-derscheiden:

I de burgerlijke d. w. z. niet-militaire rechter, en II de militaire rechter.

En bij I dienen we weer uit elkaar te houden:

a) de Europeesche rechter, b) de Inlandsche rechter, en

c) de rechter voor alle bevolkingsgroepen.

Laten we ons thans eerst bezighouden met: de gewone rech-terlijke macht, dus den burgerlijken, niet-militairen rechter.

I

§ 58 Art. 135 I. S. bepaalt, dat de rechterlijke macht alleen wordt uitgeoefend door rechters bij algemeene veror-deningen aan te wijzen. De hier bedoelde verordening is de R. O. en wel art. 1.

Bedoeling van den wetgever met dit art. is den

justicia-A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 V

^ ^ ^ ™

Par. 58 en 59 139 beien een op vasten voet staande en geregelde rechterlijke

inrichting te waarborgen. De Regeering mist dientengevolge het recht om bij gouvernementsbesluit voor de berechting van bepaalde personen of een of meer bepaalde zaken een spe-ciale, niet in het systeem der R. O. voorkomende, rechtbank in te stellen.

§ 59 Een ander artikel onzer Staatsregeling, art. 136, zegt, dat niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van den rechter, die algemeene verordeningen hem toekennen.

Zoowel in burgerlijke als in strafzaken hebben gedaagde en beklaagde dus het recht te worden gedagvaard voor den rechter, die volgens de regelen der absolute en relatieve competentie de voor hem bevoegde is. Daarvan kan alleen in sommige gevallen worden afgeweken en wel voorzoover het betreft de betrekkelijke of relatieve competentie: immers de zaak kan door een relatief onbevoegden rechter, door den Raad van Justitie te Semarang, in plaats van den Raad van Batavia behandeld worden, doch alleen voorzoover de be-trokkene daarmee instemt.

V a n de regelen der volstrekte of absolute bevoegdheid kan (behoudens dan het geval van art. 128 R. O. en 324 Rv.) zelfs mèt toestemming van partijen niet worden afgeweken, omdat de attributie van rechtsmacht is van publiekrechtelijke orde, of anders gezegd: de rechter moet ambtshalve de be-palingen omtrent de absolute competentie in acht nemen.

Een paar voorbeelden:

1°. Een Europeaan wordt voor het Residentie-gerecht ge-dagvaard tot betaling van hem verkochte en geleverde goederen tot een bedrag van ƒ 700.—. Ook al beroept de gedaagde er zich niet op, toch zal de residentierechter zich onbevoegd behooren te verklaren, daar de zaak zijn competentie te bovengaat en behoort voor den Raad van Justitie gebracht te worden.

2°. Een Inlander staat terecht wegens oplichting voor den Landraad. Bij de behandeling der zaak blijkt de Inlander een wettige, naaste bloedverwant van den regent te zijn.

De Landraad zal zich ambtshalve onbevoegd hebben te verklaren.

§ 60 Een ander belangrijk principe is de scheiding van bestuur (de administratieve macht) en de rechterlijke macht.

Naar dit beginsel mogen bestuurs- en rechterlijke functie niet in één persoon vereenigd voorkomen.

Men acht het beslist verkeerd, dat degene, die belast is met de uitvoering der wetten, zelf als rechter optreedt, waar over de uitvoering daarvan een rechtsgeschil rijst, immers zoo iemand, zegt men, kan, al streeft hij er naar, niet geheel on-bevooroordeeld tegenover de zaak staan.

In Nederland wordt er inderdaad een scherpe scheiding gemaakt.

In Ned.-Indië bestaat die scheiding bij de rechtspraak over Europeanen in hoofdzaak (in hoofdzaak, want in de buiten-gewesten is die eisch niet vervuld, waar rechtspraak geschiedt door een bestuursambtenaar-residentierechter). Doch voor de gouvernementsrechtspraak over Inlanders in heel Indië be-staat die scheiding niet, in zooverre bij de Landraden het lidmaatschap als bij functie is gehecht aan het ambt van In-landsch bestuursambtenaar, terwijl bovendien bij districts- en regentschapsgerechten zoon vereeniging van bestuursfunctie en rechterlijke functie voorkomt.

Sommigen oordeelen, dat er in een kolonie veel voor te zeggen valt de rechtspraak in strafzaken aan het Bestuur te laten. Nog in 1900 verkondigde Arthur Girault, hoogleeraar te Poitiers de volgende stelling op het Congrès internatio-nale de sociologie coloniale te Parijs:

„// n' est pas désirable d'établir pour rendre justice aux indigènes en matière pénale une autorité judiciaire distincte de l'autorité administrative".

Het Congres nam echter juist het tegengestelde aan n.1.

dat de scheiding der rechterlijke en bestuursfuncties voor een behoorlijke strafrechtspleging der Inlanders volstrekt nood-zakelijk is.

Een fout in dit opzicht hier te lande was dus de vroegere politierechtspraak op Java en Madoera de z. g. n. politierol, waar de rechter tevens of beter gezegd in de eerste plaats bestuursambtenaar was. Men mag zeggen, dat dit wel de voornaamste reden is geweest om daarmee te breken en het Landgerecht in te voeren. Behalve deze overweging is

T,FFEN

B W

A 1 2 3 4 5 6 M 8 9 10 11 12 13 1'

Par. 60 en 61 Hl aan de afschaffing van de politierol en de instelling van landgerechten ook niet vreemd geweest een aandrang vooral van Chineesche zijde, die zich bezwaard gevoelde door be-stuursambtenaren berecht en gevonnist te worden.

§ 61 W e zeiden: bij de burgerlijke, niet militaire rechter hebben we te onderscheiden de Europeesche gouvernements-rechter, de Inlandsche gouv. rechter en de gouv. rechter voor alle bevolkingsgroepen.

Eerstbedoelde, de Europeesche gouv. rechter, omvat recht-banken en gerechten:

1° rechtbanken, die over Europeanen en in hooger beroep ook over Inlanders rechtspreken, het zijn Hooggerechts-hof en zes raden van justitie; * )

2° gerechten, die alleen over Europeanen rechtspreken n. 1.

de residentiegerechten.

De Inlandsche gouv. rechter omvat rechtbanken en ge-rechten, die alleen met de rechtsbedeeling over Inlanders en veelal ook met die over Vreemde Oosterlingen belast, zijn t.w.

a) landraden;

b) gerechten z. a. regentschaps- en districtsgerechten, die alleen zaken behandelen, waarin eigenlijk gezegde In-landers als beklaagden of gedaagden betrokken zijn.

De gouv. rechter voor alle bevolkingsgroepen is het Land-gerecht.

Art. 1 R. O. somt de rechtbanken en gerechten op, die met de uitoefening van de gewone rechterlijke macht zijn belast. Het zijn, in rangorde van laag tot hoog:

de districtsgerechten;

de regentschapsgerechten;

de landraden;

de landgerechten;

de residentiegerechten;

de raden van justitie, en het hooggerechtshof.

') Verscheidene z. g. n. tweede-klasse rechtbanken zijn kort geleden in Nederland opgeheven alsmede verscheidene kantongerechten.

Hier te lande werd als gevolg van een noodzakelijke ingrijpende bezuiniging de opheffing van de raden van justitie van Padang en Makassar overwogen, maar tenslotte zag men daarvan af.

W a t de gouvernementsrechtspraak in de Buitengewesten betreft: de rechterlijke indeeling is daar weer verschillend van die op Java en Madoera.

Met voorbijgang van de détails omtrent de bonte rij van rechtbanken en gerechten, plaatselijke verschillen, welke in de hoofdlijnen geen verandering brengen, vermelden we het volgende. In het jaar 1927 werd met intrekking van de di-verse afzonderlijke ordonnanties ter regeling van het rechts-wezen in de onderscheiden gouvermenten en residenties vastgesteld een Reglement Buitengewesten (Stbl. 1927 No. 227, nader gew. bij Stbl. 1932 Nos. 80, 341 en 520).

Art. 1 van dat Reglement luidt:

De rechterlijke macht wordt in de gewesten buiten Java en Madoera, voor zoover de inheemsche bevolking niet in het genot van haar eigen rechtspleging is gelaten en overigens niet anders is bepaald, uitgeoefend door:

de regentschapsgerechten;

de districtsgerechten;

de districtsraden;

de magistraatsgerechten;

de landraden;

de landgerechten;

de residentiegerechten;

de raden van justitie;

het hooggerechtshof van Ned.-Indië.

Opmerkelijk is, dat regentschapsgerechten alleen op Am-bon voorkomen en wel in alle negorijen (dorpen). Die regen-ten op Ambon zijn intusschen niet te vergelijken met die op Java, wier ressort veel grooter is.

Districtsgerechten vindt men op Bangka, Billiton en in Me-nado. Districtsraden (een college) ter Westkust van Sumatra en in Tapanoeli. Magistraatsgerechten treft men aan in elk ressort van een magistraat.

Gelijk boven reeds opgemerkt is de scheiding van bestuur en rechtspraak in de buitengewesten niet doorgevoerd, allereerst niet bij de lagere Inlandsche gerechten, maar ook niet bij het magistraatsgerecht. Toch schrijdt de stelselmatige afscheiding van administratie en justitie ook daar voort.

Par. 62 143

§ 62 Over de algemeene bevoegdheid van den burger-lijken (niet-militairen) gouvernementsrechter en die van den administratieven gouv. rechter.

Evenmin als dit het geval is bij wetgeving en bestuur is de geheele rechtspraak (in den ruimen zin opgevat als in den aanvang van dit hoofdstuk aangegeven) bij uitsluiting opgedragen aan één orgaan, de eigenlijke rechterlijke macht.

Dit is wél zoo met een deel daarvan: burgerlijke- en strafza-ken zijn n. 1. wel tot de uitsluitende bevoegdheid der rechter-lijke macht gebracht. Voor het strafrecht staat dit in art. 2 lid 1 R. O., voor burgerlijke zaken lezen we dat in art. 134 I. S. lid 1 luidende:

„Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortsprui-tende rechten, over schuldvorderingen of andere burgerlijke rechten, behooren bij uitsluiting tot de kennis van de rechter-lijke macht".

Over de draagwijdte van dit artikel bestaat verschil van meening.1) Ons art. 134 I. S. stemt, behoudens zeer kleine niets afdoende redactiewijzigingen, overeen met art. 153 G. W .

Art. 148 G. W . van 1848 (thans art. 153 G. W . ) was ge-richt tegen het vroeger aangenomen beginsel, dat bij botsing van rechten van privaatpersonen met die der Administratie, het Bestuur, de administratie zelve de beslissing aan zich hield, ook dan, let wel, wanneer het een zuiver burgerrech-telijke kwestie betrof als bv. een koop- of een huurover-eenkomst.

Men kwam echter tegen dit vroeger gehuldigd standpunt op, omdat — en terecht — geoordeeld werd, dat de admi-nistratie zelve niet die waarborgen van onpartijdigheid en deugdelijke rechtspraak aanbood als de Rechterlijke macht en zoo droeg, anders dan de vroegere grondwet, die van 1848 de beslissing van burgerrechtelijke geschillen, met uitsluiting van de administratieve macht, aan de rechterlijke macht op.

Aangezien nu art. 134 I. S. overeenstemt met het grond-wettelijk voorschrift zal men de bij eerstbedoeld art. genoem-de twistgedingen ruim hebben op te vatten, dus als alle vor-deringen, wier onderwerp loopt over een geschil van

eigen') Z i e Kleintjes, 5de druk Deel II blz. 289 e. v. en Westra, de N e d -Indische Staatsregeling blz. 167,

dom of andere zakelijke rechten of over eenige schuldvorde-ring, onverschillig of de rechtsgrond in het privaatrecht of in het publiek recht gelegen is.

Om nu een enkel voorbeeld te noemen: een geschil over terugvordering van te veel betaalde belasting zal, volgens die opvatting, welke vrijwel algemeen tegenwoordig gevolgd wordt, !) voor den gewonen burgerlijken rechter komen, on-danks het feit, dat de invordering van belasting niet op het privaat- maar op het publiekrecht steunt.

Voor de administratie blijven volgens art. 138 lid 1 gere-serveerd: de zaken, welke uit haar aard of krachtens alge-meene verordeningen ter beslissing van het administratief gezag staan. Daaronder zullen we te verstaan hebben: alle geschillen, die op het publiek recht rusten, die tusschen bur-ger en staat of staatsorgaan rijzen naar aanleiding van de toepassing van administratieve voorschriften, behoudens dan dat, gelijk opgemerkt, de jurisprudentie een deel van dit ter-rein tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht getrokken heeft.

In verband met de jongste rechtspraak ten aanzien van het begrip ..onrechtmatige daad" (art. 1365 B. W . ) zal, wanneer de staat, de gemeente of eenig ander publiekrechte-lijk lichaam een handeling verricht (of door een aan hem ondergeschikt ambtenaar laat verrichten) die in strijd is met een wettelijk voorschrift, de overheid voor die daad van haar ambtenaar met een schade-actie voor den burgerlijken rech-ter kunnen worden aangesproken, niet alleen wanneer het wettelijk voorschrift, in strijd waarmee gehandeld is, van privaatrechtelijken aard is, maar ook, wanneer dat voorschrift een publiekrechtelijk karakter draagt. Vgl. Arr. H. R. 26 Nov. 1924 W . 11293.

Over de administratieve rechtspraak wil ik afzonderlijk spreken.

§ 63 Welke zijn nu de waarborgen voor een deugdelijke gouvernementsrechtspraak gesteld ?

De staat draagt de rechtspraak op aan onpartijdige, zoo-') Zie o. a. de Arr. H. R. d. d. 31 Dec. 1915 W . 9947 en 20 April 1923 W . 11072.

Par.

63 145 veel mogelijk onafhankelijke personen. Die onpartijdigheid en onafhankelijkheid zijn onmisbare voorwaarden.

Door verschillende wetsbepalingen (bv. de artt. 35, 36, 37 R. O. en 374 I. R.) heeft de wetgever er naar gestreefd voor de rechterlijke onpartijdigheid en integriteit te willen waken.

Maar de rechter, ik zei het reeds, dient ook onafhankelijk te zijn, onafhankelijk vooral t. o. v. de regeering, anders zouden de justiciabelen op den duur weinig vertrouwen hebben in zijn beslissingen.

W i l die onafhankelijkheid geheel tot haar recht komen dan moet de rechter geheel vrij tegenover de regeering staan.

Nu zijn wel is waar de rechters voor den inhoud van hun vonnissen geen verantwoording aan het overheidsgezag schul-dig, maar hun positie moet zôô geregeld zijn, dat ze geen vrees behoeven te koesteren in ongenade te vallen, als hun uitspraken niet strooken met de belangen en inzichten der Regeering.

En daarom is noodig benoeming van rechterlijke ambtena-ren met rechtspraak belast voor het leven.

In Nederland is dat ook het geval, daar worden volgens de G. W . (art. 167 lid 2) de rechters voor het leven be-noemd, 1) een benoeming die in ons land geschiedt door de regeering. Even moge ik opmerken, dat men in andere landen (Ver. Staten en Zwitserland bv.) het volk zelf zijn rechters laat kiezen.

Voor de ambtenaren van het Openbaar Ministerie geldt het gezegde echter niet: die worden door de Overheid tot wederopzeggens benoemd, behalve de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad, die ook voor het leven benoemd wordt.

Maar dit is te begrijpen, omdat deze hooge rechterlijke amb-tenaar geroepen kan worden als aanklager op te treden van den Minister van Justitie, wanneer die zich aan een ambtsmis-drijf mocht hebben schuldig gemaakt.

Hoe staat het ten deze met de Indische rechterlijke amb-tenaren ?

!) Dit is echter niet toepasselijk op hen, die uitsluitend belast zijn met de rechtspraak over personen tot de land- of zeemacht behoorende of tot eenige andere gewapende macht of met de beslissing van disciplinaire zaken (Cfr. art. 167 laatste alinea G. W . ) ,

10

The Tiffen Company, 2007

M

14 15 B 17 18 19

Hier te lande heeft men tengevolge van het niet geheel gescheiden zijn van de administratieve en de rechterlijke macht het bovenbedoelde principe niet kunnen doorvoeren. Be-noeming van rechters voor het leven kent de I. S. niet. De Indische staatsregeling heeft alleen het Hooggerechtshof een betrekkelijk onafhankelijke positie verzekerd. Benoeming van den President geschiedt door de Kroon, ontslag van President en leden kan alleen in de gevallen in de wet ( L S . ) genoemd plaats vinden; men heeft ook ontzetting uit het ambt door den Koning in bepaald aangewezen gevallen, waarbij een bepaald voorgeschreven procedure is te volgen; verlof van den G. G.

(behalve in geval van ontdekking op heeterdaad) tot gevan-genneming en vervolging wegens ambtsmisdrijven, forum privilegiatum (artt. 166 en 168 R. O.), is voorgeschreven.

Die speciale regeling achtte men noodig voor het vertrou-wen der bevolking in de rechtspraak en ook omdat het Hoog-gerechtshof heeft toezicht te houden op de geheele rechtsbe-deeling en op de gestie der lagere rechters.

Er zijn echter nog andere waarborgen. Behalve die van de artt. 135 en 136 I. S., waarover ik al gesproken heb, moge ik, heel kort, even memoreeren:

a) die gelegen in de artt. 9 lid 1 en 13 R. O.;

b) de principieele openbaarheid van alle terechtzittingen, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, behoudens uitzon-deringen bij ordonnantie aan te wijzen (art. 146 lid 3 I. S.);

c) de eisch dat alle vonnissen de gronden moeten inhouden waarop ze berusten, d. w. z. behoorlijk gemotiveerd moe-ten zijn (art. 146 lid 1 I. S.);

d) de eisch, aan strafvonnissen gesteld, dat ze behalve het misdrijf of overtreding, ook de stellige wetsbepalingen moeten vermelden, waarop ze zijn gegrond (art. 146 lid 1 I. S.);

e) de eisch, dat de vonnissen, behoudens de uitzonderingen bij ordonnantie aangewezen, in het openbaar moeten worden uitgesproken, en tenslotte;

f) het verbod aan de regeering van. alle tusschenkomst, be-halve, die welke de I. S. of een andere wet zelf toestaat

f) het verbod aan de regeering van. alle tusschenkomst, be-halve, die welke de I. S. of een andere wet zelf toestaat