• No results found

Voor een algemene introductie van de verschillende haartypes aanwezig in een zoogdierenvacht en de opbouw van een haar wordt doorverwezen naar de appendix.

Na het isoleren van de maaginhoud werd deze gewogen en in een volgende stap gespoeld over een zeef met een maaswijdte van 0.3 mm. Indien een te kleine hoeveelheid aanwezig was, werd deze stap niet uitgevoerd om het mogelijke risico op verlies van materiaal met identificeerbare waarde uit te sluiten. Vervolgens werd het residu uitgespreid op een stuk hard papier waarna een initiële opdeling werd gemaakt tussen haren, bot- en tandfragmenten, veren, eischalen, zacht weefsel en bulk met behulp van een stereomicroscoop. De geïsoleerde haren werden op een petrischaal gelegd waarna een bodem water werd toegevoegd zodanig dat de dekharen makkelijk te isoleren waren. Indien voldoende aanwezig, werden bij voorkeur minstens vijf dekharen at random geselecteerd om de aanwezigheid van een eventuele tweede prooisoort te detecteren. De geselecteerde haren werden vervolgens ontvet met detergent en te drogen gelegd. Ter visualisatie van het cuticulair en medullair patroon en de vorm van de dwarsdoorsnedes (figuur 14) werden volgende methoden gehanteerd:

Cuticulair patroon naar Teerink (2003):

De keratineuze schalen van de cuticula zijn niet rechtstreeks waarneembaar met een conventionele lichtmicroscoop. Daarom diende eerst een afdruk van het haar genomen te worden. Daartoe werd eerst een dunne laag van een licht verhitte 10-20%-gelatineoplossing op een draagglas aangebracht. Vervolgens werd een haar aangebracht en eventueel voorzichtig aangedrukt met een pincet indien het geen contact maakte met de oplossing. Na een wachttijd van 30-60 minuten was de oplossing gestold en kon het haar met behulp van een stompe naald verwijderd worden. Het cuticulair patroon kon vervolgens onder een lichtmicroscoop met een 10X40X-vergroting worden onderzocht.

Medullair patroon naar Teerink (2003)

Voor het onderzoeken van het medullair patroon werd een haar op een draagglas gelegd waarna enkele druppels paraffineolie rondom het haar werden toegevoegd. Na aanbrengen van een dekglas kon het preparaat rechtstreeks onder de lichtmicroscoop met een 10X40X-vergroting bestudeerd worden. Indien de medulla volgens deze methode niet duidelijk zichtbaar was, werd het haar op verschillende posities dwars doorgesneden waarna extra paraffineolie werd toegevoegd. Vervolgens werd het draagglas licht verhit zodat de opnieuw aangebrachte olie de medulla beter penetreerde en de aanwezige lucht in de intercellulaire ruimtes werd weggedrongen voor een meer zichtbaar resultaat.

30 Vorm dwarsdoorsnede naar Verschuren (2005)

Voor het maken van een dwarsdoorsnede werd een haar op een draagglas gelegd waarna een strookje kleefband (Scotch Magic Tape 19mm) op het haar werd aangebracht. De kleefband, inclusief het haar, werd daarna van het draagglas losgetrokken om vervolgens dubbel te worden gevouwen. Met een scalpel konden vervolgens fijne coupes (± 0.2mm) loodrecht ten opzichte van de lengterichting van het haar worden gesneden, en dit op verschillende posities van het schild en de schede. Deze coupes werden vervolgens met een snijoppervlak naar boven gericht en met houtlijm op een draagglas gefixeerd met behulp van twee stompe naalden. De dwarsdoorsnede werd geobserveerd onder een lichtmicroscoop met een 10X40X-vergroting.

Figuur 14: van links naar rechts; een dwarsdoorsnede van het haar van een gewone bosmuis ter hoogte van het schild, het

medullair patroon van een haar van een konijn ter hoogte van het schild en het cuticulair patroon van een haar van een gewone bosmuis ter hoogte van de schede.

Ter soortidentificatie van de haren werd de determineersleutel van Teerink (2003) gevolgd. Een kanttekening bij deze is de onmogelijkheid woelmuizen van het geslacht Microtus microscopisch te onderscheiden. Deze beperking is echter van toepassing bij elke gekende sleutel en bijgevolg, werden geïdentificeerde haren van dit genus toegewezen aan de categorie ‘Microtus sp.’. Voorts werden bot- en tandfragmenten, veren, eischalen en zacht weefsel tot het hoogst mogelijke taxonomische niveau geïdentificeerd, gebruikmakend van referentiemateriaal. Niet nader te identificeren maaginhoud werd toegewezen tot de categorie ‘bulk’.

Na het samenvoegen van de resultaten van huidig onderzoek en Verschuren (2005) werd het dieet van de kleine marterachtigen uitgedrukt aan de hand van het totaal aantal items van een bepaalde prooisoort of -categorie (FO) en op basis van de frequentie van voorkomen (%FO). Frequentie van voorkomen werd hier berekend volgens het totaal aantal items van een bepaalde prooisoort of -categorie gedeeld door het totaal aantal onderscheiden voedselitems:

%FO =nN

𝑖

Daarbij is %FO de frequentie van voorkomen uitgedrukt in %, ni het totale aantal keer dat een bepaalde

31

Bespreking per soort

Voor de verdere analyse werd eerst de meteorologisch seizoenale verdeling van de prooi-items per geslacht binnen een soort gecontroleerd gebruikmakend van de chi-kwadraattoets (lente: maart-mei; zomer: juni-augustus; herfst: september- november; winter: december-februari).

In een volgende stap werd het dieet tussen de mannetjes- en vrouwtjeshermelijn op een laag taxonomisch niveau vergeleken met ‘knaagdieren’, ‘haasachtigen’, ‘vogels’ en ‘insectivoren als prooicategorieën aan de hand van de Fishers exacte toets en kwalitatief besproken. Deze stap werd herhaald op een hoog taxonomisch niveau, toespitsend op knaagdieren met ‘Microtus sp.’, ‘woelrat’ en de andere geïdentificeerde soorten gebundeld (‘overige’) als categorieën. Tenslotte werd het dieet van de soort kwalitatief besproken per meteorologisch seizoen met de herfst en de winter samen beschouwd. Het dieet van de wezel werd per geslacht kwalitatief besproken. Voor de mannetjes werd de prooiverdeling uitgelicht op een laag en hoog taxonomisch niveau en daarnaast per meteorologisch seizoen met de herfst en de winter samen beschouwd, besproken.

Bespreking tussen beide soorten: hermelijn en wezelmannetjes

De seizoenale prooi-itemverdeling tussen de hermelijn en de wezelmannetjes werd eerst getest aan de hand van de chi-kwadraattoets. Vervolgens werd het dieet vergeleken op een laag (‘knaagdieren’ ‘haasachtigen’, ‘vogels’ en ‘insectivoren) en hoog (‘Microtus sp.’, ‘woelrat’, ‘rosse woelmuis’, ‘gewone bosmuis’ en de andere tot op soort geïdentificeerde knaagdiersoorten gebundeld tot de categorie ‘overige’) taxonomisch niveau aan de hand van de Fishers exacte toets. Daarnaast werd op beide niveaus dieetbreedte berekend aan de hand van Levins index:

Daarbij is B de Levin’s index en pi de verhouding van voedselcategorie ‘i’. Op beide niveaus werd ook de

overlap in dieet berekend aan de hand van de Pianka index:

Daarbij is Ojk de Pianka index en pijde verhouding van voedselcategorie ‘i’ voor marterachtige ‘j’.

Pootafmetingen wezel en hermelijn

Van de geautopseerde karkassen in het huidige onderzoek werd een willekeurige voor- en achterpoot geamputeerd boven het knie- en ellebooggewricht respectievelijk. Deze poten werden minstens één uur geweekt in water zodanig de osmotische druk in de cellen kon herstellen na het vriesproces. De meting werd uitgevoerd met een digitale schuifpasser (nauwkeurigheid 0.01 mm) waarop een draagglas werd bevestigd met plakband (figuur 15). Op deze manier kon de poot hiertegen zacht worden aangedrukt zodanig dat de pootdimensies nauwkeuriger konden worden gemeten. De metingen werden driemaal herhaald waarna het gemiddelde werd genomen.

32 Volgende pootdimensies werden gemeten (figuur 15):

Voorpoot

- Lengte:

• A-B: de lengte vanaf de voorkant van het teenkussen van de langste teen (A) tot de voorkant van het middenvoetskussen (B).

• A-C: de lengte vanaf de voorkant van het teenkussen van de langste teen (A) tot de achterkant van het middelste kussen van het middenvoetskussen (C).

• A-D: de lengte vanaf de voorkant van het teenkussen van de langste teen (A) tot de achterkant van het polskussen (D).

- Breedte:

• 1-5: breedte van het volledige middenvoetskussen (1-5).

• 2-5: breedte van het middenvoetskussen exclusief het deelkussen van de duim (2-5). • 3-4: breedte van het middelste kussen van het middenvoetskussen (3-4).

Achterpoot

Voor de achterpoot werden dezelfde dimensies gemeten als bij de voorpoot uitgezonderd A-D.

Figuur 15: links; de te meten pootdimensies gevisualiseerd aan de hand van een letter- en cijfercode. Rechts; een schuifpasser

met een draagglas bevestigd met plakband. Weergave resultaten

Enkel de resultaten van hermelijnmannetjes, wezelmannetjes en wezelvrouwtjes, behorend tot leeftijdscohort “1” (exclusief januari en februari voor wezelmannetjes) en hermelijnvrouwtjes met een minimum leeftijd van vier tot vijf maanden werden geselecteerd. De resultaten van de wezelmannetjes en hermelijnvrouwtjes werden vergeleken aan de hand van de éénzijdige t-test. Ter verificatie werden ook de resultaten van de achterpootlengte zonder nagel weergegeven, die reeds bepaald werden in het onderdeel ‘Lichaamsgrootte en seksueel dimorfisme’.

33

Inktafdrukken

Na het opmeten werden poten gedroogd met een haardroger. Vervolgens werd inkt op de onderkant van de poten aangebracht met behulp van een stempelkussen waarna een zachte afdruk op millimeterpapier werd gemaakt.