• No results found

Het loon: samenstelling, loonsverschillen, loonsevolutie en promotiekansen

Hoofdstuk 5: Het loon

5.2. Het loon: samenstelling, loonsverschillen, loonsevolutie en promotiekansen

a) Samenstelling en uitbetaling van het loon

Dienstpersoneel werd in hun primaire behoeften voorzien door de werkgever en kenden niet de onzekerheid van het dagelijkse overleven zoals dit wel het geval was bij dagloners. 276 De kost en inwoon bedroeg meestal ongeveer 20 tot 42% van het totale loon.277 Dienstboden deelden meestal dezelfde levensstandaard als de rest van het gezin. Ze aten aan dezelfde tafel en sliepen vaak in dezelfde kamer. In gevallen waarbij dienstboden niet aan dezelfde tafel als hun meester aten lijkt het erop dat ze goed gevoed werden. Dit was in het eigenbelang van de werkgever. Een goedgevoede dienstbode werkte beter maar het kon een dienstboden ook aanzetten om het contract te verlengen. De kwaliteit dat het dienstpersoneel kreeg was wel niet overal gelijk.278 Kwalitatief hoogstaand voedsel en comfortabele verblijfplaats was vaak een reden voor dienstboden om bij rijkere landbouwers te gaan werken. Het verlaten van het dienstbodeschap was voor velen dan ook een daling in levensstandaard.279

Dienstboden kregen eveneens een monetair loon. Dit loon kon vaak laag lijken, maar als men in gedachten houdt dat dienstboden kost en inwoon kregen, blijkt dat ze heel goed betaald werden naar de standaarden van die tijd.280 Bij het begin van het contract kregen ze ook nog

275 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 95-96

276 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 94

277 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 40

278 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 96

279 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 96

280 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 95

een godspenning, dit was een extra vergoeding als bevestiging van de overeenkomst. De godspenning was een relatief klein geldbedrag en meestal slechts een goeie 2 à 5% van het jaarloon. Soms werd er nog wat extra geld gegeven in de vorm van „drinckgelt‟. 281

Enkel in de periode 1746-1763 maakt Rohaert melding van drinkgeld die hij aan zijn dienstboden gaf. Of hij dit in de periode 1718-1729 gewoon niet gaf of dat hij het niet noteerde kan ik niet achterhalen.

Tabel 5.1. Drinkgeld dienstpersoneel bij Rohaert in de periode 1746-1762

naam contractjaar loon in pond groten loon in groten drinkgeld in groten

Petrus Mergaghe 1758 9-0-0 2160 56

Frans Van Reckem 1759 9-0-0 2160 48

Joseph Soeten 1751 7-10-0 1800 58

1752 8-0-0 1920 46

Pieter Joseph De Preu 1752 8-0-0 1920 58

Slechts vier dienstboden kregen drinkgeld en allemaal zaten ze in de hogere loonklassen. Het drinkgeld lag tussen de 46 en 58 groten.

Naast dit monetair loon ontvingen dienstboden verschillende vergoedingen in natura. 282 Bijkomende vergoedingen kwamen vooral voor bij het dienstpersoneel dat minder verdiende.

Dienstboden met een hoog loon kregen vaak minder extra.Dit gebruik kon de grote

ongelijkheid tussen de monetaire lonen van de verschillende specialisaties wat af zwakken.283 De vergoedingen in natura waren vaak kleren, zoals hemden, schorten, een kleed, klompen of schoenen. 284 Soms werden er ook vergoedingen aan de familie van de dienstbode gegeven.

Dit was vooral het geval bij minderjarige koewachters. Deze vergoedingen bestonden uit hooi of stro maar ook broodgranen, aardappelen en varkensvlees en bijvoorbeeld vlas.285

Niet alleen de dienstboden met de laagste lonen kregen extra vergoedingen. Herders kregen vaak een schapenvacht en „mochten ook gratis een aantal schapen voor eigen rekening met de kudde van hun werkgever meedrijven.‟286Het was een extra-vergoeding maar het zorgde er

281 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, pp. 140-142

282 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35

283 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 140

284 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35

285 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35 en V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…,, p. 140

286 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35

ook voor dat de herder de schapen de beste verzorging gaf aangezien het anders ook nadelig was voor zijn eigen dieren.287

Uit de handboeken van Rohaert blijkt dat zijn dienstpersoneel inderdaad een monetair loon kreeg en daarboven ook vaak kledij of graan voor de familie.

Tabel 5.2. Vergoedingen in natura bij het dienstpersoneel van Rohaert in de periode 1718-1729 en 1746-1762

naam contractjaar loon in pond groten vergoeding in natura Petrus Merhaghe 1758 9-0-0 5 pinten messilioen Joos Vervaecke 1720 7-0-0 1 havot tarwe en 4 hemden François De Bare 1753 6-5-0 2 gavotten coorne

Pieter Soeten 1718 6-0-0 2 hemden

François Labulle 1726 5-10-0 5 ellen 'linwaet'

Catherijne Bijgodt 1719 4-0-0 1 hemd

Maghadline Vereecke 1718 3-15-0 paar schoenen, 2 hemden, werkschort Joseph Vliege 1755 3-0-0 3 hemden en 3 havot coornen

Jacobus Baertomee 1727 2-0-0 2 hemden

Petrus Parmentier 1750 1-5-0 2 hemden

Bij deze tabel is te merken dat alle loonklassen een vergoeding konden krijgen. Ik zie niet onmiddellijk een patroon waarbij enkel degene met een laag loon een vergoeding in natura kregen. Dienstboden kregen inderdaad kledij, schoenen maar ook graan en lijnwaad als vergoeding bij het loon. Zowel mannen als vrouwen kregen vergoedingen. Er waren echter wel slechts 10 dienstboden die dergelijke vergoedingen hadden gekregen. Het is wel altijd mogelijk dat Rohaert de vergoedingen in natura gaf niet even consequent noteerde.

Ondanks het feit dat dienstboden een jaarloon kregen gebeurden de betalingen frequent doorheen het jaar. Ze konden op verschillende willekeurige momenten een gedeeltelijke uitbetaling vragen en dan werd het resterende bedrag op het einde van het jaar betaald.288 Als een werkgever toch besliste om het volledige loon slechts op het einde van het werkjaar te betalen kon dit impulsaankopen van de dienstbode tegenhouden en werden ze verplicht om te sparen. 289 Dienstboden hadden in feite hun loon niet nodig aangezien ze onderhouden werden door hun meester. Kleren en drank moesten ze wel zelf betalen.290

287 T. Lambrecht, „op.cit.‟, p. 151

288 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 38

289 J. Styles, „Involuntary consumers? Servants and their Clothes in Eighteenth-Century England‟, Textile History, 33, 2002,p. 10

290 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 38

In de praktijk kregen dienstboden meestal voorschotten doorheen het jaar en dit is eveneens het geval bij Rohaert. Waaraan dienstboden hun voorschotten aan besteedden wordt

besproken in het volgende hoofdstuk.

Op het einde van het jaar werd de eindafrekening gemaakt waarbij alle voorschotten van het loon werden afgetrokken. Hierbij komt dan ook nog dat:

„In de loop van de 18e eeuw gebruikelijker werd om exact te noteren wanneer de dienstbode effectief aan het werken was. Daarenboven werd de tijd dat de dienstbode niet rendabel was voor de werkgever, hetzij door luiheid; hetzij door ziekte, in rekening gebracht bij de

vereffening van het loon.‟291

Als een dienstbode ziek was en deze bleef in dienst dan werd de periode dat de persoon niet kon werken afgetrokken van het loon. Chestelijne De Poortere had een contract van mei 1721 tot mei 1722 maar was blijkbaar ziek geweest en er werd dan ook 7-4-0 pond parisis van haar loon afgetrokken voor de periode dat ze niet kon werken.292

291 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 96

292 RAKortrijk, Aanwinsten, nr. 7334, contract van Chestelijne De Poortere

b) loonsverschillen door functie, geslacht en leeftijd

Het loon dat een dienstbode verdiende was afhankelijk van het geslacht, de leeftijd en de welbepaalde functie die hij of zij uitvoerde.

In het handboek van Rohaert in de periode 1746-1763 noteerde Rohaert ook telkens de functie van het dienstpersoneel. Dit is dan ook bijzonder interessant om na te gaan of er wel degelijk een link was tussen de functie van de dienstbode en het loon.

Tabel 5.3. Loon mannelijk dienstpersoneel bij Rohaert in de periode 1718-1729

naam jaar duur loon293 schellingen groten

Pieter Van Houtte niet duidelijk niet duidelijk 7-16-8 156,67

Jacobus De Vos 1728 5 3-10-0 70

293 Het loon wordt in pond groten uitgedrukt

Tabel 5.4. Lonen mannelijk dienstpersoneel volgens functie bij Rohaert in de periode

ONBENOEMD

Joseph Van Dale 1749 12 7-0-0 140

Domijn (Dominicus) Struyve 1750 6 2-0-0 40 Pieter Joseph De Preu 1751 12 7-10-0 150

1752 12 8-0-0 160

1753 12 8-0-0 160

1754 12 8-0-0 160

1755 12 7-10-0 150

François De Bare 1753 9 6-5-0 125

Olivier Carniere 1759 12 3-0-0 60

1760 12 3-0-0 60

Joseph Carniere 1761 7,5 2-3-4 43,33

Tabel 5.5. Loon vrouwelijk dienstpersoneel bij Rohaert in de periode 1718-1729

naam jaar duur loon schellingen groten

Magdalina Vereecke 1718 12 3-15-0 75

Petronella Vereecke 1718 niet vermeld 1-5-0 25

Catherijne Bijgodt 1719 12 4-0-0 80

Marianne De Meere 1719 12 3-0-0 60

Marie De Vol 1727 12 5-0-0 100

Marie Cathelijne Tesbe 1723 12 2-10-0 50

Joanne Du Buisson 1723 12 4-0-0 80

1724 12 4-0-0 80

1725 12 4-0-0 80

Marianne Creppeel 1720 niet vermeld 2-8-4 48,33

Marie Van Marcke 1724 12 3-0-0 60

1725 12 3-0-0 60

Chestelijne De Poortere 1721 12 5-0-0 100

Elizabeth De Ghezelle 1722 9 niet vermeld

Marie Calherine 1723 12 2-10-0 50

Tabel 5.6. Loon vrouwelijk dienstpersoneel bij Rohaert in de periode 1746-1763

Tabel 5.7. Hoogste, laagste en gemiddeld loon (contracten van 12 maanden) bij het dienstpersoneel van Rohaert in de periode 1718-1729 en 1746-1763

mannen 1718-1729 1746-1763

Uit het onderzoek van Delahaye blijkt heel duidelijk dat vrouwelijke dienstboden aanzienlijk minder verdienden dan mannen. Als we bovenstaande tabellen vergelijken zien we inderdaad duidelijk dat mannen veel meer konden verdienen dan vrouwen. Het hoogste loon bij de vrouwen in de periode 1746-1763 bedraagt 120 schellingen groten. Bij de mannen bedraagt het hoogste loon 190 schellingen groten. Ook het gemiddelde loon van de mannen ligt een heel pak hoger dan bij de vrouwen.

Delahaye merkt eveneens dat meiden ongeveer een kwart minder verdienden dan hun mannelijke collega‟s.294 Volgens Whittle verdienden vrouwelijke dienstboden in Engeland slechts de helft van wat hun mannelijke collega‟s verdienden.295 Bij Rohaert verdienden de meiden in de eerste periode ongeveer 62,13% van het gemiddelde loon van een knecht.

Vanuit genderstudies is er al veel aandacht gekomen voor deze loonsverschillen tussen mannen en vrouwen. Brunette denkt dat het productieverschil tussen mannen en vrouwen een verklaring zou kunnen vormen. Vrouwen waren fysisch minder sterk, minder geletterd en konden minder presteren omdat ze hun eigen huishoudelijke taken nog moesten vervullen. Bij het dienstpersoneel kan deze verklaring echter niet gelden aangezien meiden geen eigen gezin moesten onderhouden, ten alle tijden beschikbaar waren en het helemaal niet nodig was dat ze konden lezen en schrijven. Het takenpakket van meiden was ook helemaal anders dan bij knechten.296 Lane brengt dan de rol van de gewoonte waarbij vrouwen gewoon altijd minder betaald werden naar voren. Delahaye ziet een mogelijke verklaring voor de ongelijkheid tussen meiden en knechten in het verschillend takenpakket. De activiteiten van de meiden hadden weinig met inkomensvorming te maken. De taken van de knechten waren op de markt gericht en deze van meiden meestal niet. Deze hypothese is echter nog niet onderzocht

kunnen worden. Een opmerking hierbij is dan ook dat vrouwen tijdens de zomermaanden eveneens marktgerichte taken uitvoerden.297

Persoonlijk denk ik dat een combinatie van factoren voor lagere lonen voor dienstmeiden zorgden. Gewoonte zal een heel belangrijke rol gespeeld hebben aangezien tot in de 20ste en 21ste eeuw vrouwen vaak minder betaald werden voor hetzelfde werk. De verklaring van Delahaye zal ook wel een invloed gehad hebben. Waarschijnlijk hadden boeren de indruk dat hun knechten meer bijdroegen aan het bedrijf en belangrijker waren dan meiden. Zoals Vandenbroeke was er op het platteland ook wel een grotere vraag naar mannelijke dienstboden en dit zal ook wel een invloed hebben gehad op de loonsverschillen.

Deze loonongelijkheid tussen mannen en vrouwen varieerde wel in de tijd. Aan het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw werden er veel hogere lonen uitbetaald aan de meiden. Een dergelijke daling van loonongelijkheid op het einde van de 18e eeuw zou volgens Delahaye verklaard kunnen worden door een tekort aan (mannelijke) arbeidskrachten.

294 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 125

295 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 95

296 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 128-129

297 Ibid., p. 129-130

Landbouwers werden dan verplicht om meiden aan te nemen in plaats van knechten aangezien die ook nog altijd in staat waren om op het land te werken.298 Voor de kasselrij Kortrijk heb ik geen dergelijke loonanalyse kunnen maken.

Als we de gemiddelden van het loon van de knechten en meiden vergelijken bij Rohaert zien we dat het loonverschil bij Rohaert in feite ook kleiner wordt tussen mannen en vrouwen. We zien een stijging van de verhouding van het gemiddelde loon van 62% naar 76%. We kunnen echter op basis van één landbouwer geen sluitende conclusies trekken betreffende het loon van de dienstboden in de kasselrij Kortrijk.

Bij het onderzoek van de lonen van de abdij van Oudenburg merkt Delahaye dat er heel uiteenlopende lonen werden betaald aan het dienstpersoneel.299 Het loon van het

dienstpersoneel was afhankelijk van de taken die ze uitoefenden en ook hun leeftijd.

Binnen het dienstbodenschap bestond er een hiërarchie waardoor de individuele lonen sterk konden verschillen. Een dienstbode kon omhoog klimmen in de hiërarchie als hij meer fysieke kracht kreeg of meer ervaring had. Je status verbeterde automatisch bij het ouder worden.300

Op Ter Hoyen had men zes functies voor dienstboden: meiden, knechten, herders, koewachters, paardenknechten en wevers. Er waren altijd twee meiden aanwezig die de huishoudelijke taken verrichtten en verantwoordelijk waren voor het melken van de koeien en het verwerken van de melk. Tijdens de oogstmaand kon één van de meiden op het land

ingezet worden als dit nodig was. Vrouwelijke dienstboden hadden een sterk gedifferentieerd takenpakket.301 Mannen moesten meestal de trekdieren, het vee en de schapen verzorgen en er ook mee werken. Ze moesten ploegen, zaaien, oogsten en dus vooral zware veldarbeid

verrichtten.302

In het handboek van Gilles Coucke werd er een onderscheid gemaakt tussen de „maerte‟ en

„kleyne maerte‟ en was er een aanzienelijk loonsverschil tussen deze twee meiden. Dergelijke verschillen waren ook merkbaar op andere landbouwbedrijven.303 De verschillen in loon werden vooral bepaald door de vaardigheden en de ervaring die samengingen met de leeftijd van de meid. 304

298 Ibid., p. 126

299 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 131

300 M. Mitterauer, „Servants and youth...‟, p. 22

301 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35

302 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 34

303 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 35

304 J. Whittle, „art.cit.‟, p. 92

Op de abdij van Oudenburg in het Brugse Vrije waren er maar liefst negen verschillende functies voor knechten.305 Bij de knechten waren er dus meer verschillende functies dan bij de meiden waardoor hun loon ook meer gedifferentieerd waren.306 Meesterknecht was de hoogste functie en werd ook aanzienlijk meer betaald dan de andere functies. Schapers en paardenknechten kregen ook altijd een hoger loon. Dit waren meestal de oudste knechten.307 De herders waren de best betaalde dienstboden maar mensen stonden wel wantrouwig tegenover hen. Hun loon werd in maandelijkse schijven betaald. De paardenknecht was meestal de vertrouwensman van de landbouwer en was verantwoordelijk voor „alle arbeid die met dierlijke trekkracht uitgevoerd moest worden: ploegen, eggen, transport enz.‟.308 De functie paardenknecht bracht veel prestige met zich mee. Volgens Kussmaul zorgde dit echter soms voor wrevel tussen knecht en meester omdat de knecht de paarden zo goed mogelijk wilde verzorgen omdat het een statussymbool voor hemzelf was. Knechten stalen soms graan om de paarden beter te voeden.309

De jongere dienstknechten kregen de zogenaamde „lagere functies‟ en werden minder

vergoed. 310 Koewachters waren meestal jongens van 8 à 10 jaar die de koeien naar de weiden brachten, ze bewaakten en ze dan „s avonds terug naar de stallen brachten.311 Ze moesten ook allerhande klusjes uitvoeren zoals het schoonmaken van de stallen en helpen in het

huishouden. 312 Erg jonge dienstboden kregen soms enkel kost en inwoon en geen monetair loon.313

De jaarlonen van de meiden waren minder gedifferentieerd van deze van de knechten.314 Bij mannelijke dienstboden had je vaak grote loonsverschillen.315 Jonge meiden verdienden al een groot aandeel van wat de oudere meiden kregen. Dit was een rechtstreeks gevolg van het feit dat er bij meiden niet zoveel verschillende specialisaties waren zoals bij knechten.316

305 Meesterknecht, schaper, 1e, 2e en 3e paardenknecht, hofknecht, prelaatknecht, gastknecht en refterknecht. De hierarchie bestond wel als volgt: Meesterknecht, schaper, 1e, 2e en 3e paardenknecht, dienstmeid, hofknecht, 2e dienstmeid, prelaatknecht, gastknecht en refterknecht. Delahaye, p. 31

306 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 37

307 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 132

308 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 37

309 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 35

310 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 132

311 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 37

312 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 35

313 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 134

314 Ibid., p.128

315 T. Lambrecht, „op.cit.‟, p. 156

316 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 132

In de handboeken van Rohaert werd enkel de functie van het dienstpersoneel in de periode 1746-1763. Bij Rohaert had je vier beschikbare functies: paardenknecht, handknecht,

koewachter en meid. Wat deze functies precies inhielden wordt niet beschreven door Rohaert maar ik vermoed dat ze gelijkaardige taken hadden zoals de hierboven beschreven functies.

Bij Rohaert is het duidelijk dat meiden minder verdienden dan de knechten. In de periode 1718-1729 verdienden vrouwelijke dienstboden bij Rohaert tussen de 50 en 100 ponden schellingen bij een contract van 1 jaar. In de periode 1746-1763 was dit tussen de 70 en 120 schelllingen groten. Bij de mannen was dit in de eerste periode tussen 40 en 166,67

schellingen groten, in de tweede periode tussen de 25 en 190 schellingen groten. Delahaye ziet ook dat de kloof tussen de laagste lonen en hoogste lonen bij het mannelijk

dienstpersoneel steeds groter werd doorheen de tijd. Bij de vrouwen werd de kloof echter kleiner. Ook Lambrecht ziet deze evolutie op de Hoeve ter Hoyen.317 Bij Rohaert merken we eveneens dat de verschillen tussen het minimumloon en het maximumloon bij de mannen groter was geworden.

Bij Rohaert waren de lonen van de knechten duidelijk meer gedifferentieerd dan bij de meiden. De lonen waren inderdaad ook afhankelijk van de functie. De paardenknechten verdienden het meest en de koewachter het minst met de handknechten die een tussenpositie innamen. De paardenknechten verdienden tussen 128 en 190 schellingen groten, de

handknechten tussen 115 en 160 schellingen groten en de koewachters kregen slechts 25 tot 70 schellingen groten. De koewachters verdienden dus minder of maximum evenveel als de minst betaalde meid. Delahaye merkte bij haar onderzoek eveneens dat het enkel koewachters waren die minder verdienden dan de meiden. Koewachters deden in feite hetzelfde werk maar werden toch bijna de helft minder betaald.318 Koewachters verdienden waarschijnlijk minder dan de meiden omdat ze een heel stuk jonger waren.

Het is dus duidelijk dat zowel het loon als de taken van de dienstbode bepaald werden door het geslacht en de leeftijd van de dienstbode. 319

c) evolutie van het loon

„Wanneer men de evolutie van het loon op lange termijn probeert in te schatten, moet men er rekening mee houden dat het hier steeds om monetaire lonen gaat. De waarde van kost en

317 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 114-115

318 Ibid., p. 133

319 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 34

inwoon werd niet in de rekeningen vermeld en kon aanzienlijk variëren naargelang de kwaliteit van het eten, de slaapgelegenheid,…‟320

Bij het bespreken van de evolutie van het loon zal ik mij enkel richten op het monetaire loon desondanks dat de waarde van het voedsel en onderdak sterk kon variëren maar dergelijke zaken zijn bijzonder moeilijk te berekenen.

Voor de kasselrij Kortrijk heb ik geen uitgebreide loonanalyse kunnen maken van de dienstboden. Ik zal daardoor gegevens van de thesis van Delahaye over het Brugse Vrije gebruiken om toch een idee te krijgen hoe het loon van de dienstboden evolueerde. Ik zal dit dan ook in de mate van het mogelijke proberen te koppelen aan de gegevens die ik terug gevonden heb in de handboeken van Rohaert.

Tabel 5.8. Het jaarloon van mannelijk dienstpersoneel in het Brugse Vrije in schellingen courant (1710-1809)321

jaar aantal gegevens gemiddeld minimum maximum

1710-1714 12 190 100 240

320 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 113

321 Ibid.

Tabel 5.9. Het jaarloon van vrouwelijk dienstpersoneel in het Brugse Vrije in schellingen courant (1710-1809)322

jaar aantal gegevens gemiddeld minimum maximum

1710-1714 3 120 100 160

Bij de bestudering van de evolutie van het loon merkt Delahaye dat het loon van het

mannelijk dienstpersoneel op het Brugse Vrije relatief stabiel bleef. Pas op zeer lange termijn is er een stijging van het geldelijk loon merkbaar. De meest gunstige periode voor de lonen zouden de laatste decennia van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw geweest zijn. In Engeland werd een stijging van de lonen merkbaar vanaf 1770, wat hand in hand ging met een

mannelijk dienstpersoneel op het Brugse Vrije relatief stabiel bleef. Pas op zeer lange termijn is er een stijging van het geldelijk loon merkbaar. De meest gunstige periode voor de lonen zouden de laatste decennia van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw geweest zijn. In Engeland werd een stijging van de lonen merkbaar vanaf 1770, wat hand in hand ging met een