• No results found

Hoofdstuk 4: Arbeidscontract en voorwaarden

4.2. Het contract

a) aanwerving

Dienstboden werden niet op een specifieke plaats aangeworven. Minderjarigen werden vaak in het bijzijn van familie of ouders aangeworven. Oudere dienstboden waren zelf capabel om met een toekomstige werkgever te onderhandelen over het loon. Bij dergelijke gesprekken was meestal de vorige werkgever of een andere persoon aanwezig die garant kon staan voor de dienstbode.211

Werkgevers en dienstboden konden op verschillende manieren contact leggen. Dienstboden konden van deur tot deur gaan solliciteren maar dit nam wel veel tijd in beslag.212 Een herberg

206 J.H. Varenbergh, Vierden placcaet-boeck van Vlaenderen, behelsende alle de placcaeten, ordonnantiën ende decreten, geëmaneert voor de Provincie van Vlaenderen, sedert ‟t jaer 1648 tot ende met 1739, 2 dln., Brussel, 1740, p. 407, art. XXXIX

207 Ibid., p. 407, art. XL.

208 Ibid., p. 407, art. XLI

209 Ibid., p. 408, art. XLIII

210 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 73-74

211 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 34

212 A. Kussmaul, „opt.cit.‟,, p.57

kon vaak fungeren als ontmoetingsplaats.213 Voldoende mond- tot mondreclame en informatienetwerken waren bijzonder belangrijk voor dienstboden en werkgevers.214 Omdat een werkgever zijn dienstboden moest kunnen vertrouwen waren de meeste dienstboden afkomstig uit de eigen gemeenschap of werden ze aangeworven via eigen dienstpersoneel.

Vaak werden verschillende knechten of meiden van dezelfde familie aangenomen.215 Dit is eveneens het geval bij Rohaert want verschillende dienstboden dragen dezelfde achternaam.

Petronella en Maghdalina Vereecke waren zelfs zussen.216 Joseph en Olivier Carniere 217 waren hoogstwaarschijnlijk ook familie, eveneens Joseph en Petrus Parmentier218 en Judonis219 en Jan Soubrie.220

De arbeidsovereenkomst tussen de meester en de dienstbode werd bezegeld met een godspenning. Dit was een vergoeding waardoor de dienstbode zich ertoe verbond om op het overeengekomen tijdstip in dienst te treden en de arbeidsperiode te volbrengen aan het afgesproken loon. Deze godspenning was een symbolische vergoeding en was meestal niet erg hoog. In andere West-Europese landen kwam dit gebruik ook voor, zoals bijvoorbeeld in Engeland.221 Als een dienstbode de verbintenis toch niet kon nakomen moest de godspenning worden teruggegeven en werd de overeenkomst nietig verklaard.222

213 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 34

214 A. Kussmaul, „opt.cit.‟,, p.57

215 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 34

216 In het handboek van Rohaert uit de periode 1718-1728 is er geen folioverwijzing daarom zal ik enkel kunnen verwijzen naar de naam van de betrokken dienstbode: RAKortrijk, Aanwinsten, nr. 7334, contract van Petronella Vereecke en Magdalina Vereecke

217 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2e reeks), nr. 537, folio 32 v° en 33 v° en 34 r°

218 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2e reeks), nr. 537, folio 25 v° en 27 v° en 29 r°

219 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2e reeks), nr. 537, folio 33 en 34

220 RAKortrijk, Aanwinsten, nr. 7334, contract van Jan Soubrie

221 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, 34 en A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p.59

222 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, pp. 34-35

b) Contractduur

De meest courante contractduur was 12 maanden behalve als er expliciet een andere termijn bepaald werd.223

Tabel 4.1. Percentage contractduur < dan 12 maanden in de periode 1718-1729 en 1746-1763 bij Rohaert

mannen vrouwen totaal

totaal contracten 85 31 116

contracten < 12 maanden 9 3 12

percentage contr. < 12m/totaal 10,59% 9,68% 10,34%

Bij Rohaert was het blijkbaar eveneens de gewoonte dat de contractduur van zijn dienstboden 12 maanden bedroeg. In bovenstaande tabel is duidelijk te merken dat slechts 10% van alle contracten een duur hadden minder dan 12 maanden.

c) datum contract

De contracten startten meestal op een vaste datum.224 Deze datum was sterk streekgebonden.

In Vlaanderen begonnen de meeste arbeidscontracten op 1 mei. Deze datum had zowel een symbolisch karakter als een praktische oorzaak. Rond deze periode vonden er vaak rituelen plaats die de terugkeer van de zomer vierden. Het was echter ook de periode waarbij de activiteit op de boerderijen steeg om dan in de maanden juli tot september een hoogtepunt te bereiken. Alhoewel dienstboden meestal in dienst traden in de maand mei, vond de aanwerving meestal heel wat vroeger plaats. De eerste contacten met potentiële dienstboden vonden vaak al in januari plaats.225

In het zuiden en oosten van Engeland was de feestdag van Michaelmas, meestal op 29 september, een vaste begindatum van de contracten. In het noorden van Engeland was dit echter 11 november, Maarten van Tours. In Frankrijk was een vaste datum eveneens 11 november of 24 juni.226 In Zweden eindigden de arbeidscontracten meestal op 24 oktober en de nieuwe contracten begonnen op 1 november. Gedurende de week ertussen verhuisden dienstboden van hun oude werkplaats naar hun nieuwe werkgever.227 Deze data waren duidelijk streekgebonden.

223 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 31

224 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 31

225 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, pp. 33-34

226 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, pp. 74-75

227 M. Dribe en C. Lundh, „People on the move: determinants of servant migration in nineteenth-century Sweden‟, Continuity and Change, 20, 2005, 1, p. 56

Tabel 4.2. Tijdstip indiensttreding dienstboden in de periode van 1718-1729 en 1746-1763228

man vrouw totaal

januari 0,00% 2,27% 0,65%

februari 0,00% 0,00% 0,00%

maart 0,00% 0,00% 0,00%

april 1,82% 0,00% 1,30%

mei 90,00% 90,91% 90,26%

juni 1,82% 0,00% 1,30%

juli 1,82% 2,27% 1,95%

augustus 0,91% 4,55% 1,95%

september 0,00% 0,00% 0,00%

oktober 0,00% 0,00% 0,00%

november 3,64% 0,00% 2,60%

december 0,00% 0,00% 0,00%

totaal 100,00% 100,00% 100,00%

Uit de tabel blijkt dat maar liefst 90%, van alle contracten bij Rohaert startten in mei, namelijk 1 mei. De datum waarop het gesprek tussen Rohaert en de dienstbode plaatsvond werd niet vermeld in de handboeken maar hoogstwaarschijnlijk wist Rohaert ook wel een heel eind op voorhand welke dienstboden bij hem zouden komen werken.

Dienstboden die na de vastgelegde datum aangeworven werden, werden dan vaak ingehuurd tot die specifieke datum en niet voor de volle 12 maanden.229 Dit heb ik eveneens bij Rohaert teruggevonden waarbij de meid Marie-Clair een gestorven meid moest vervangen. Ze werd aangeworven op 12 januari 1754 en haar contract liep tot mei 1754 en besloeg dus geen 12 maanden. Ze kreeg toen wel nog een tweede contract van mei 1754 tot mei 1755.230

Aangezien dienstboden op vaste tijdstippen werden aangeworven en de tijdsduur ook normaal 12 maanden bedroeg eindigde het contract dan ook op dezelfde dag. Zoals al eerder gezegd was dit bij ons dus 1 mei.

228 Bij deze tabel heb ik de contracten waarvan de datum van de indiensttreding niet vermeld werd weggelaten.

De tabel waarbij deze contracten wel bijgeteld werden staat in de bijlage.

229 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p. 31

230 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2e reeks), nr. 537, folio 30 v°

Tabel 4.3. Tijdstip uitdiensttreding volgens overeenkomst: dienstboden in de periode van 1718-1729 en 1746-1746 (percentages)231

man vrouw totaal

Mei was de meest courante maand om de werkperiode van de dienstbode te beëindigen.

We zien enkele percentages in de maand april bij de mannen, maar dit is vaak 30 april.

November is echter een uitzondering maar uitzonderingen zijn altijd mogelijk.

Deze tabel geeft echter wel de „theoretische‟ einddatum weer. Het is dan ook belangrijk om te kijken of men zich in de praktijk aan die einddatum hield.

Tabel 4.4. Tijdstip effectieve uitdiensttreding dienstpersoneel in de periode 1718-1729 en 1746-1746 (percentages)

231 Bij deze tabel heb ik de contracten waarvan de datum van de uitdiensttreding niet vermeld werd weggelaten omdat dit voor een vervorming van de percentages kan zorgen. De tabel waarbij deze contracten wel bijgeteld werden staat in de bijlage.

Tabel 4.5. Tijdstip effectieve uitdiensttreding dienstpersoneel in de periode 1718-1729 en 1746-1746 (percentages)

man vrouw totaal

januari 2,91% 2,50% 2,80%

februari 0,00% 0,00% 0,00%

maart 0,97% 7,50% 2,80%

april 1,94% 0,00% 1,40%

mei 81,55% 77,50% 80,42%

juni 0,00% 0,00% 0,00%

juli 1,94% 0,00% 1,40%

augustus 0,00% 0,00% 0,00%

september 3,88% 0,00% 2,80%

oktober 3,88% 0,00% 2,80%

november 1,94% 7,50% 3,50%

december 0,97% 5,00% 2,10%

totaal 100,00% 100,00% 100,00%

Vooral bij de effectieve uitdiensttredingen vond ik het belangrijk om twee tabellen te maken.

In de eerste tabel worden de contracten waarbij de effectieve uitdiensttreding niet vermeld wordt bijgerekend. In de tweede tabel heb ik deze weggelaten. Bij de eerste tabel zien we een relatief hoog percentage van contracten waarbij er geen einddatum vermeld wordt. De handboeken van Rohaert waren niet altijd even consequent of even duidelijk aangevuld.

De tweede tabel richt zich enkel op de contracten waarbij de einddatum duidelijk vermeld wordt. We merken dat de effectieve uitdiensttreding in de maand mei een stuk lager ligt dan de theoretische datum. Dit gegeven en het feit dat de percentages meer verspreid zijn, wijst erop dat veel contracten vroegtijdig afgebroken werden. Bij de mannen zien we een grotere spreiding dan bij de vrouwen. De knechten stopten met werken tijdens 9 verschillende maanden, bij de meiden zijn dit slechts 5 verschillende maanden. Bij de vrouwen zien we naast een concentratie rond de maand mei, ook nog een concentratie in de maand maart en november. Bij de mannen zien we een grotere spreiding.

Bij de maand mei zien we dat we een hoger percentage hebben bij de mannen dan bij de vrouwen. Dit zou erop kunnen wijzen dat het mannelijk dienstpersoneel van Rohaert zich relatief meer aan de afgesproken contractduur hielden. Het is dan ook nuttig om te berekenen hoeveel overeenkomsten er precies nageleefd werden.

Tabel 4.6. Percentage ‘volledige contracten’ in de periode 1718-1729 en 1746-1763

mannen vrouwen totaal

totaal aantal contracten 85 31 116

aantal nageleefde contracten 64 21 85 percentage nageleefde contracten 75,29% 67,74% 73,28%

Een kwart van alle contracten die afgesloten werden met de dienstboden van Rohaert werd niet nageleefd. Het percentage van het aandeel nageleefde contracten ligt bij de vrouwen bijna 8% lager. Ons vermoeden dat de knechten van Rohaert zich beter aan de afgesproken contractduur hielden wordt dan ook bevestigd.

Uit het onderzoek van Delahaye van de contracten van de abdij van Oudenburg en het hof Ten Bogaerde in het Brugse Vrije blijkt dat meiden iets trouwer waren de knechten. 47% van de vrouwen pleegde geen contractbreuk en bleef dus de volledige periode, terwijl dit voor mannen slechts 34% was. Delahaye verklaart het fenomeen van de „trouwere meiden‟ door de mindere vraag op het platteland naar meiden waardoor hun kans op een andere tewerkstelling veel kleiner was.232 Ondanks het feit dat de meiden bij Rohaert niet trouwer zijn dan de knechten lijkt de verklaring van Delahaye mij wel plausibel. Het is normaal dat je op basis van twee memorieboeken van één landbouwers niet zomaar kan veralgemenen.

232 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 73

d) Diensttijd

Volgens Kussmaul waren dienstboden niet enkel mobiel in ruimte, zoals dit in hoofdstuk 3 werd besproken maar ze waren eveneens mobiel in tijd waarbij ze frequent van werkgever veranderden.233 Dit brengt ons bij de vraag hoe lang dienstboden effectief in dienst bleven. De contractduur van een dienstbode was meestal 12 maanden maar een dienstbode kon altijd vroeger vertrekken.234

Tabel 4.7. Totale diensttijd mannelijk en vrouwelijk dienstpersoneel in de periode 1718-1729 en 1746-1763235

mannen vrouwen totaal

maanden percentage cumulatief percentage cumulatief percentage cumulatief

0-3 2,22% 100,00% 0,00% 100,00% 1,56% 100,00% maanden. Dit is een gevolg van een feit dat 90% van de contracten een tijdsduur hadden van 12 maanden. Toch bleef één vijfde van het dienstpersoneel slechts 6 maanden of minder.

Slechts één vijfde bleef langer dan twee jaar bij Rohaert werken. Het is dus duidelijk dat de dienstboden niet bijzonder lang bij Rohaert bleven werken.

Uit de tabel blijkt ook dat de knechten langer in dienst bleven bij Rohaert dan de meiden.

Ongeveer 44,5% van de knechten bleef langer dan 12 maanden in dienst terwijl dit bij de vrouwen slechts 36,84% was. Dit is ook te merken aan de maximale diensttijd. Bij de vrouwen was 3 jaar het maximum, dit was het geval bij Theresia Duterloigne van mei 1756 tot mei 1759237 en Joanne Du Buisson van mei 1723 tot mei 1726.238 Bij de mannen was er een maximale diensttijd van 60 maanden, namelijk Pieter Joseph De Preu van mei 1751 en 1756.239

233 A. Kussmaul, „opt.cit.‟, p.49

234 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 72

235 In deze tabel zijn de personen waarbij de totale contractduur niet duidelijk was weggelaten omdat dit voor een ververvorming van de cijfers kan zorgen. De tabel waarbij de personen waarvan de contractduur niet duidelijk was wel bijgerekend zijn, staat in de bijlage

236 Als de totale diensttijd precies 1 jaar bedroeg zit dit in de categorie 6-12 maanden.

237 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2de reeks), nr. 537, folio 31 v°

238 RAKortrijk, Aanwinsten, nr. 7334, contract van Joanne Du Buisson

239 RAKortrijk, Schepenbankregisters (2de reeks), nr. 537, folio 28 v°

Lambrecht is van mening dat ongeveer één derde van de dienstboden jaarlijks van werkgever veranderden.240 Bij Rohaert was ongeveer 58% van zijn dienstpersoneel na 12 maanden niet meer in dienst.

De meeste dienstboden op de boerderij Ter Hoyen van Gilles Coucke bleven dienstboden hoogstens één of twee jaar om dan bij een andere werkgever te gaan werken of te huwen.241 Bij Rohaert merken we dit ook op aangezien slechts één vijfde van alle dienstboden nog langer dan twee jaar in dienst bleef.

Ook Delahaye bemerkt dat dienstboden in het Brugse Vrije het meest frequent 1 jaar bij een werkgever in dienst bleven, zoals dit ook bij Rohaert het geval is.242

Het feit dat dienstboden vaak wisselden van werkgever moet gelinkt worden aan het gegeven dat het dienstbodenschap slechts een fase in hun leven was.243 Het lijkt mij dan ook belangrijk om de oorzaken van deze hoge temporele mobiliteit wat nader te bekijken.

e) Hoge mobiliteit

Op het macroniveau worden migratiestromen meestal gezien als een gevolg van verschillen in arbeidsproductiviteit en lonen, waarbij mensen verhuizen naar regio‟s met hoge productiviteit en hoge lonen. Op het microniveau zijn dergelijke bewegingen een gevolg van individuele beslissingen waarbij men een analyse van de kosten en baten maakt. De baten zijn meestal hogere lonen en hiertegenover heb je dan de directe kosten van het verhuizen en de psychologische kost door het breken met familie en vrienden. De hoge mobiliteit van het dienstpersoneel wordt vaak als vanzelfsprekend gezien maar Dribe en Lunbh menen dat de beslissing van een dienstbode om van werkgever te veranderen een rationele beslissing was nadat men alle voor- en nadelen grondig had overdacht.244

De hoge graad van mobiliteit bij het dienstpersoneel was mogelijk doordat ze vrijwel geen bezittingen hadden en dat de kosten van het verhuizen erg laag was.245 De landbouwtechnieken waren relatief homogeen waardoor een dienstbode makkelijk van

240 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 42

241 T. Lambrecht, „op.cit.‟, p. 165

242 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 72

243 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 42 244M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟,,pp. 61-62

245 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 83

werkgever kon veranderen.246 De uitgebreide informatienetwerken zorgde ervoor dat ze makkelijk inlichtingen konden inwinnen over potentiële werkgevers en werkplaatsen.247

Om de mobiliteit van het dienstpersoneel volledig te kunnen begrijpen is het belangrijk om de verschillende push- en pullfactoren, die Dribe en Lundh naar voren brengen, te overlopen.

Push-factoren zetten een dienstbode aan tot verhuizen, de pull-factoren waren deze factoren waardoor een dienstbode door een bepaalde werkgever aangetrokken werd.248

Een belangrijke pull-factor was een hoger loon.249 Sommige menen echter dat loon geen grote invloed had op mobiliteit in de vroegmoderne periode omdat de lonen relatief homogeen waren bij de verschillende werkgevers. Als er echter geen verschil was in loon kon men bij een andere werkgever nog altijd een hogere functie bekomen.250 Delahaye is toch van mening dat hogere lonen de verhoogde mobiliteit onder twintigers kan verklaren. Men kon een hoger loon verkrijgen door te promoveren. Als men al verschillende jaren op eenzelfde boerderij werkte en nog steeds niet gepromoveerd was, kon dit een aanzet zijn tot het zoeken van een andere werkplaats.251 Ook Lambrecht ziet de beperkte mogelijkheden tot promotie als een oorzaak voor de grote mobiliteit bij de dienstboden.

Een andere belangrijke factor is dat dienstboden zich vaak verder konden bekwamen in de verschillende landbouwtechnieken als ze regelmatig van werkgever veranderden. „Het in dienst gaan was immers ook een informele vorm van „apprenticeship‟‟.252 Dit kon hen helpen in het verdere leven als ze een eigen boerderij wilden opstarten. Als men vaak veranderde van werkgever zorgde dit eveneens voor een uitbreiding van hun informatienetwerk en hun sociale netwerken. Een groter sociaal netwerk bood een grotere kans op het vinden van een geschikte huwelijkspartner.253

Aangezien de werkgever zijn dienstboden in de primaire behoeften moest voorzien was de kwaliteit en kwantiteit van voedsel bijzonder belangrijk.254 In sommige gevallen was het voedsel dat een dienstbode kreeg zelfs belangrijker dan het loon aangezien het loon slechts

246 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 62

247 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 83

248 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 62

249 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 84

250 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 63

251 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 84

252 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, p. 42

253 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 63

254 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 85

een klein deel van de totale vergoeding was.255 Kwalitatief en kwantitatief beter voedsel kon een aanzet zijn om bij een andere werkgever te gaan werken.256 Landbouwers die hun personeel slecht voedsel voorschotelden hadden dus moeite om dienstpersoneel te vinden.257

Er waren verschillende redenen waarom een dienstbode zijn huidige werkgever wilde verlaten zoals ontevredenheid met de levenssituatie of de werksituatie. Een verandering in gezinssituatie of conflicten met personen binnen het gezin van de werkgever of met de werkgever zelf konden een dienstbode aanzetten tot verhuizen.258 Meiden veranderden vaak van werkgever uit vrees dat de relatie met hun werkgever te persoonlijk zou worden.259 Sommige werkgevers lieten dienstboden verhuizen uit schrik dat de relatie tussen hun eigen kinderen en het dienstpersoneel te hecht zou worden met een ongewenste zwangerschap tot gevolg.260 Algemene ontevredenheid bij dienstboden was dan bijvoorbeeld ontevredenheid over het loon, de positie binnen het bedrijf, de kwaliteit van het voedsel…

De precieze reden waarom het dienstpersoneel het bedrijf Ter Hoyen verliet werd zelden meegedeeld. 261 Het huwelijk was wel vaak een beslissend eindpunt van de fase van het dienstbodeschap. Soms moesten arbeidsovereenkomsten vroegtijdig verbroken worden in geval van ziekte of als de dienstbode stierf. Je had echter ook dienstboden die zonder een specifieke reden hun werkgever verlieten, zelfs zonder waarschuwing gewoon verdwenen. 262 In de handboeken van Rohaert wordt eveneens niet altijd de reden van vertrek vermeld. Bij sommige werd toch een reden gegeven en dit was meestal in geval van ziekte. Ziekte betekende niet altijd een volledig afbreken van het contract, er zijn voorbeelden van dienstpersoneel die ziek waren, twee maanden niet konden werken maar dan hun werk weer voortzetten. Jan Soubrie werkte bij Rohaert vanaf mei 1719 en had verschillende éénjarige contracten tot en met mei 1724. Op 18 november 1723 werd hij ziek maar genas hij in januari.

Hij heeft gewoon verder gewerkt tot mei 1724.263 De handknecht Daniel Spinsemaille had éénjarige contracten van mei 1756 tot normaal mei 1760 maar 9 november 1759 werd hij ziek

255 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 66-67

256 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 85

257 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 67

258 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 62-63

259 V. Delahaye, Het dienstpersoneel in het Brugse Vrije…, p. 83

260 M. Dribe en C. Lundh, „art.cit.‟, p. 63

261 T. Lambrecht, „op.cit.‟, p. 163

262 T. Lambrecht, „Slave to wage?...‟, pp. 42-43

263 RAKortrijk, Aanwinsten, nr. 7334, contract van Jan Soubrie

en is hij verhuisd.264 Judocus Weylaert had een contract bij Rohaert van mei 1726 tot mei 1727. Hij werd ziek in oktober 1727en heeft zijn contract niet afgemaakt.265 Joanne Vande Plassche moest normaal van mei 1753 tot mei 1754 bij Rohaert werken maar in november 1753 werd ze ziek en is ze dan blijkbaar ook gestorven.266

Bij deze dienstboden betekende hun ziekte wel het einde van hun contract.

In de handboeken van Rohaert heb ik ook een voorbeeld gevonden van een knecht die uit dienst ging omdat hij huwde. François De Bare had normaal een contract van april 1753 tot 1754 maar op 21 januari 1754 verliet hij Rohaert. Bij 21 januari 1754 schreef Rohaert

„verhuisd als bruidegom‟.267 Blijkbaar had François een partner gevonden en kon hij niet wachten tot het einde van zijn diensttijd om te huwen.

Bij de meid Elizabeth De Ghezelle schreef Rohaert het volgende: „smorgens voor den dagh is sij weg geloopen sonder reden…‟.268 Blijkbaar was deze meid vertrokken, zelfs weggelopen, zonder iets te zeggen.

f) Na het vertrek uit het dienstbodeschap

Bij het einde van de diensttermijn waren er dienstboden die geen nieuwe werkgever zochten

Bij het einde van de diensttermijn waren er dienstboden die geen nieuwe werkgever zochten