• No results found

Local heroes en bruggenbouwers

3.3 Lokale inbedding .1 Inleiding

3.3.4 Local heroes en bruggenbouwers

Volgens Hobbs (1998: 419) is het internationaal opereren van criminele organisaties niets anders dan een samenwerking tussen verschillende lokale eenheden. Hier wordt de betekenis manifest van de personen die dergelijke lokale eenheden aan elkaar weten te knopen, waardoor zich opeens nieuwe handelsmogelijkheden voordoen. In onze vorige rapporta-ge werd een derrapporta-gelijke persoon aanrapporta-geduid als brugrapporta-genbouwer (Kleemans et al., 2002: 43-56).

Vooral bij de productie en export van XTC zijn er diverse voorbeelden van een dergelijk samengaan van lokale eenheden: Nederlandse producenten worden via marktplaats Amsterdam en de activiteiten van bruggenbou-wers gekoppeld aan interessante exportmarkten, zonder deze export-markten zelf maar met een voet te hoeven betreden. Dit mechanisme wordt treffend geïllustreerd door casus 64:

WODC_252_13.indd Sec6:93

A is de leider van een groepje criminelen uit een klein Brabants dorp, een tamelijk hechte en gesloten gemeenschap waar veel mensen wel zien dat er criminele activiteiten gaande zijn, maar niets zeggen. A staat in het dorp bekend als een innemende, joviale figuur die niet onder stoelen of banken steekt dat hij veel geld heeft, terwijl het zijn dorpsgenoten duidelijk moet zijn dat hij dit geld niet op een legale manier verdient. Zijn woning is goed beveiligd, onder meer met videocamera’s. A heeft in het dorp vele criminele vrienden en kennissen. Alle leden van A’s criminele groep kennen elkaar al van jongs af aan. Maar er bestaat ook een goed contact met criminelen die niet direct tot de groep behoren, waaronder bijvoorbeeld ex-overvallers. Door al zijn contacten is A altijd goed op de hoogte van wat er in en om zijn woonplaats gaande is. Door deze lokale inbedding kan hij ook sterke sociale controle uitoefenen over zijn mededaders.

A is zeer honkvast, maar heeft onder meer via de Israëliër C toegang tot interessante internationale drugsmarkten. C heeft zich in Amsterdam gevestigd, woont daar al geruime tijd, en heeft daar onder meer een restaurant en een geldwisselkantoor. Hij heeft veel contacten met landgenoten die synthetische drugs exporteren naar België, Duitsland, Israël, Costa Rica, de Verenigde Staten en India. C is een soort intermediair en brengt deze afnemers in contact met A. Tevens stelt hij A in staat om bij of via hem zijn cocaïne in te kopen. Deze cocaïne wordt onder meer door landgenoten van C uit Zuid-Amerika geïmporteerd.

De relatief honkvaste A kan zo via C internationaal opereren. Via C is zijn internationale afzet van synthetische drugs gegarandeerd evenals de inkoop van cocaïne (casus 64).

Op deze manier wordt een sterk lokaal gewortelde Brabantse groep dus onderdeel van een ‘internationaal XTC-netwerk’. Maar feitelijk is er maar één schakel relevant: het contact tussen A en bruggenbouwer C. Zij kun-nen bij elkaar verhaal halen als er problemen zijn.

A begeeft zich ter uitvoering van zijn criminele activiteiten het liefst zo min mogelijk buiten zijn woonplaats. Zelf ‘heeft hij nooit iets bij zich’. De feitelijke uitvoering laat hij aan anderen over. Ook in de contacten met sleutelfiguren blijft hij steeds meer op de achtergrond.

Hierin is een ontwikkeling te onderkennen. Zo blijkt in de beginfase van het onderzoek dat A vaste contactpersoon is van C. Zij bespreken zaken met elkaar en regelen aan wie C het geld van transacties afdraagt. Geleidelijk aan draagt A deze taak over aan N. Na een inbeslagname van een grote hoeveelheid pillen wordt veelal iemand anders ingeschakeld. Duidelijk is wel dat A van alles op de hoogte blijft en kennelijk de leiding heeft. Wanneer er sprake is van het bespreken van zaken van enige importantie of het oplossen van problemen, is

WODC_252_13.indd Sec6:94

hij degene die wordt benaderd door C. Zelf geeft C ook aan dat hij A verantwoordelijk houdt voor het handelen binnen diens groepering (casus 64).

In deze casus zien we dat het vertrouwensprobleem, dat centraal stond in hoofdstuk 2, feitelijk kan worden opgesplitst. A produceert met zijn eigen ‘lokale’ vertrouwelingen XTC; C heeft zijn eigen ‘globale’ export- en importcontacten, in de vorm van Israeliërs die in verschillende landen woonachtig zijn. Door de ontwikkeling van een stabiele samenwerkings-relatie tussen A en C functioneert het geheel.

Bestaande sociale relaties zijn dus van belang: lokaal in het geval van de Brabanders; internationaal verspreid in het geval van de Israëliërs. Maar de crux van de zaak zit in de relatie die allerminst vanzelfsprekend is: de relatie die ontstaat tussen de Brabander (A) en de Israëliër (C). Deze relatie kan enkel en alleen ontstaan dankzij het feit dat zij elkaars reputatie ken-nen, dat zij elkaar kunnen ontmoeten en dat zich een stabiele samenwer-kingsrelatie kan ontwikkelen.

3.4 Recapitulatie

In de vorige twee rapportages hebben wij veel aandacht besteed aan de inbedding van georganiseerde criminaliteit in bestaande sociale relaties. In dit hoofdstuk zijn wij nader ingegaan op twee aspecten van sociale inbedding die in de literatuur tot nu toe onderbelicht zijn gebleven: de relatie tussen beroepen en georganiseerde criminaliteit en de lokale inbedding van transnationale georganiseerde criminaliteit.

Beroepen kunnen op verschillende manieren gelegenheid bieden voor georganiseerde criminaliteit. Allereerst door internationale contacten en reisbewegingen, waardoor mogelijkheden voor (transit)criminaliteit kun-nen worden ontdekt en geëffectueerd. Voorbeelden hiervan zijn beroepen die te maken hebben met mobiliteit, transport en logistiek. In de tweede plaats is de individuele bewegings- en/of handelingsvrijheid van bepaalde beroepsgroepen van belang (autonomie). Dit verklaart de relatieve afwe-zigheid in de door ons onderzochte zaken van beroeps beoefenaren die in loondienst werken, bij de overheid of in grote organisaties, evenals de betrokkenheid van meer ‘autonome’ beroepen: directeuren van (door-gaans) kleine bedrijven, vrije beroepsbeoefenaren, en in enkele gevallen relatief autonoom handelende personen in grotere organisaties zoals bedrijven en banken. In de derde plaats is het ‘sociale’ karakter van beroepen van belang. Beroepen waarin men veel met andere mensen in aanraking komt, bieden ook veel kansen tot ontmoetingen met potentiële mededaders.

Arbeidsrelaties bieden goede mogelijkheden om vertrouwen in elkaar te krijgen bij het aanknopen van relaties en om controle uit te oefenen.

WODC_252_13.indd Sec6:95

Daarbij is ook de sociale cohesie van belang. In dit verband is gewezen op de beroepsgerelateerde gelegenheidsstructuren van vrije ondernemers. Door nauwe onderlinge sociale relaties kan een soort sneeuwbaleffect ontstaan, waardoor bepaalde criminele handelswijzen worden overge-dragen aan anderen of met steeds weer anderen worden uitgevoerd. Ook kunnen in bepaalde ‘gesloten’ sociale werelden andere normen ontstaan ten aanzien van goed en kwaad en kunnen rationalisaties en justificaties illegaal gedrag bevorderen en in stand houden.

Wat betreft de lokale inbedding van georganiseerde criminaliteit is het een misverstand om te menen dat transnationale georganiseerde crimi-naliteit geen lokale inbedding zou kennen. Zonder lokale inbedding is het erg moeilijk om succesvol te opereren, zoals de casus met de lotgevallen van Albanese daders in Amsterdam treffend illustreert. Daarentegen heb-ben daders die sterk lokaal zijn ingebed, reeds veel bestaande relaties met zowel de legale omgeving als met potentiële mededaders. Zij hebben een voorsprong in kennis ten aanzien van de mogelijkheden die de omgeving biedt voor het ontplooien van criminele activiteiten, waardoor zij zich kunnen ontwikkelen tot veelzijdige, lokale illegale entrepreneurs. Deze veelzijdigheid is echter vaak een gevolg van het feit dat veel daders het niveau van de ‘local hero’ niet weten te ontstijgen en onvoldoende toegang hebben tot lucratieve internationale criminele activiteiten. Ook hebben zij geen exclusieve vaardigheden of specialisme die hen interessant maken voor criminele samenwerkingspartners van buiten de regio of van buiten Nederland. Toch zien we in verschillende zaken dat lokaal opererende daders aansluiting weten te vinden bij transnationale handelsactiviteiten. Van belang daarbij zijn ontmoetingsplaatsen, en meer in het bijzonder de positie van ‘marktplaats Amsterdam’ in de internationale drugshandel. Daarnaast stellen internationale ‘bruggenbouwers’ meer lokale groepen in staat om aansluiting te vinden bij internationale drugsmarkten, zonder dat dergelijke groepen ook maar een stap buiten Nederland hoeven te zet-ten. Dit soort relaties kunnen enkel en alleen ontstaan dankzij het feit dat men elkaars reputatie kent, dat men elkaar kan ontmoeten en dat zich een stabiele samenwerkingsrelatie kan ontwikkelen.

WODC_252_13.indd Sec6:96

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk maken we de overstap naar het niveau van de individuele daders, hun levensgeschiedenissen en hun criminele carrières. Over cri-minele carrières in de georganiseerde misdaad is erg weinig bekend, met uitzondering van verschillende (auto)biografieën en casestudies van maf-fiagroepen.26 Wat wij weten over criminele carrières is in de regel afkom-stig uit onderzoek naar commune criminaliteit onder jongeren en jong-volwassenen.27 Terwijl er naar jeugdige daders en commune criminaliteit nationaal en internationaal zeer veel onderzoek is gedaan, ontbreken ten aanzien van georganiseerde criminaliteit vaak zelfs de meest basale gege-vens: Hoe oud zijn deze daders eigenlijk? Hoe zijn zij in beeld gekomen bij politie en justitie? Hoe ziet hun justitiële geschiedenis eruit?

In dit hoofdstuk presenteren wij de belangrijkste bevindingen van een deelonderzoek dat in het kader van de Monitor Georganiseerde Crimina-liteit is uitgevoerd naar de ongeveer duizend verdachten die betrokken waren bij de eerste tachtig door ons geanalyseerde opsporingsonderzoe-ken. Van 90% van de 1092 verdachten kon in het Nederlandse Justitiële Documentatiesysteem (JDS) informatie worden teruggevonden over demografische kenmerken en strafrechtelijk verleden.28 Het beeld dat wij hier schetsen is gebaseerd op de justitiële gegevens van 979 personen die betrokken waren bij 79 verschillende cases.29 Het misdrijf waarvoor deze personen bij ons in beeld zijn gekomen noemen we de uitgangszaak. Het merendeel van deze zaken is tussen 1995 en 1999 ingeschreven bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kunnen de rechtszaken – in eerste aanleg en in hoger beroep – lange tijd in beslag nemen.

Bijzonder aan dit onderzoek is dat er niet alleen gebruik wordt gemaakt van kwantitatieve informatie over criminele carrières, maar ook van kwalitatieve informatie over de context waarbinnen deze daders opereer-den: Met wie werkten zij samen? Welke relaties bestonden er met andere

25 Dit hoofdstuk is geschreven in samenwerking met Christianne de Poot en is gebaseerd op een deelonderzoek dat in het kader van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is uitgevoerd naar de criminele carrières van de ongeveer duizend daders die betrokken waren bij de eerste tachtig door ons geanalyseerde opsporingsonderzoeken. Bij dit deelonderzoek is tevens samengewerkt met het team van de Recidivemonitor, met name Bouke Wartna, Sandra Kalidien, Nikolaj Tollenaar en Ad Essers. Over dit deelonderzoek zal ook in andere publicaties uitgebreider worden gerapporteerd.

26 Zie voor een overzicht o.a. Paoli, 2003; Morselli, 2005; Dorn et al., 2005; Steffensmeier & Ulmer, 2005. 27 Zie voor een overzicht o.a. Blumstein et al., 1986; LeBlanc & Loeber, 1998; Piquero et al., 2003;

Farrington, 2003; 2005; Donker et al., 2004.

28 Voor meer informatie over JDS en OBJD wordt verwezen naar Wartna, Blom en Tollenaar (2004). Dat bepaalde personen niet zijn teruggevonden kan twee oorzaken hebben. In de eerste plaats kunnen personen geen justitiële registratie op hun naam hebben staan in Nederland, omdat zij in het buitenland zijn berecht voor het misdrijf waarvoor zij bij ons in beeld zijn gekomen. Dit staat in verschillende casusbeschrijvingen ook aangegeven. In de tweede plaats kan het niet terugvinden van personen meer ‘technische’ oorzaken hebben: verdachten zijn niet of niet goed geregistreerd in het JDS of zijn door verschillen in registratie van voornamen, achternamen et cetera niet goed te koppelen aan de basisgegevens die zijn aangeleverd.

29 Van één van de bestudeerde casussen – casus 33 (Nigeriaanse vrouwenhandel) – zijn geen betrokkenen teruggevonden in het JDS.

WODC_252_13.indd Sec7:97

daders? Welke activiteiten voerden zij uit? Welke rol hadden zij? Wat is er op basis van deze (en voorgaande) opsporingsonderzoeken bekend over hun criminele carrières? Door het combineren van kwantitatieve en kwa-litatieve informatie is het mogelijk om enerzijds een aantal basisvragen te beantwoorden en anderzijds verschillende verdiepende analyses uit te voeren.

In de volgende paragrafen beperken wij ons tot de belangrijkste bevindin-gen van dit deelonderzoek, waarover in andere publicaties uitgebreider en gedetailleerder zal worden gerapporteerd. In paragraaf 4.2 gaan wij eerst in op de kennis die is opgedaan in het traditionele onderzoek naar crimi-nele carrières en de vragen die daarbij centraal staan. Helpt deze kennis ons verder bij onderzoek naar criminele carrières in de georganiseerde criminaliteit? Of moeten er nieuwe vragen worden gesteld en nieuwe