• No results found

Een lijdensweg in staties

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 114-150)

De Multatuliprijsvraag 1931-1935

Het begon allemaal in mei 1931. In het notulenboek van de Vereeniging ‘Het Multatuli Museum’ noteert secretaris W.A. Groennou uit de bestuursvergadering van 27 mei:

Brief van A. Rünckel te de Bilt, waarin schrijver zegt het te betreuren dat

het tegenwoordige geslacht zoo weinig belangstelling koestert voor Multatuli, zijn werken en ideeën. Schrijver vraagt of het niet mogelijk en gewenscht zou zijn meer de aandacht op Multatuli te vestigen door het uitgeven van een modern uitgevoerd boekje waarin nog niet gepubliceerde stof wordt opgenomen. De Heer Rünckel is bereid met ons bestuur te komen praten om te trachten tot een goed plan te komen. (...) Terugkomend op den brief van den Heer Rünckel, is spreker (de voorzitter J.G. Götze, vH) van oordeel dat onze Vereeniging zich helaas niet kan bemoeien met uitgeverij; immers wij missen de kennis en de kunde op dit terrein en mogen ten slotte geen risico dragen. Waar de bedoeling van den Heer Rünckel alleszins te waardeeren is, komt het spreker gewenscht voor om den Heer R. uit te noodigen eens te komen praten en wel op de e.v. bestuursbijeenkomst van 15 juni.

Aldus geschiedt.

Bestuursvergadering op Maandag 15 juni, s' avonds 8 uur in de U.B.

Aanwezig alle bestuursleden, zoomede de Heer A. Rünckel te De Bilt. De voorzitter opent de vergadering en heet in 't bijzonder den Heer Rünckel welkom. (...)

De Heer Rünckel (...) is van meening dat aansluiting moet worden gezocht met de groote massa door de uitgave van een boekje dat de aroma bevat van datgene wat Multatuli heeft geboden. Hij weet echter niet of er een uitgever te vinden is die bereid zal zijn zich met de uitgave daarvan te belasten omdat er kans bestaat van verlies.

De Heer Götze merkt op dat voor een dergelijk geschrift zeer zeker belangstelling zal bestaan, doch hij moet den Heer Rünckel reeds bij voorbaat iedere illusie ontnemen dat het Museum zich met de uitgave zal kunnen belasten. Onze Vereeniging heeft het destijds reeds beproefd met de uitgave van ‘De Wouter-Multatuli-Ziel’ (door Ikink1.

), doch die

onderneming heeft geld gekost. Wij hebben nòch geld, noch tijd, maar nog minder verstand in deze materie. Doch (...) zou de Heer Rünckel niet genegen zijn om het risico op zich te nemen? De uitgave zou eventueel kunnen geschieden onder auspiciën van ons Museum.

46

echter iemand aangezocht worden die met hart en ziel iets kan

samenstellen; Multatuli moet z.i. belicht worden in den geest van onzen tijd. Wat denkt men er van (...) indien er een Commissie benoemd werd? (...)

Spreker zal een begrooting maken en overwegen of hij het risico van de uitgave op zich kan nemen.

De Heer Götze (...) meent dat onze Vereeniging ook wel iets kan doen, nl. de kosten van het manuscript ten hare laste te boeken. Wij weten dan waar wij aan toe zijn. (...)

De Heer Rünckel oppert het denkbeeld om een prijsvraag uit te schrijven. Spreker wil even tijd nemen om te denken over de formule van een oproep en zal die spoedig mededeelen. Hij zou aan het bestuur willen overlaten een Commissie te benoemen waarin een man van gezag en invloed zitting moet nemen.

De Heer Götze zegt dat (...) het een en ander zou kunnen geschieden onder auspiciën en onder aanbeveling van het Multatuli Museum.

De Heer Schutte: (...) De Commissie zal z.i. slechts een adviserend karakter dragen terwijl het bestuur aansprakelijk is en blijft. De Heer Rünckel zegt dat alles moet geschieden in overleg met bestuur, hetgeen niet uitsluit dat een lid van het bestuur zitting kan nemen in die Commissie.

De Heer Götze repliceert dat, wat de Commissie kan, kan het bestuur ook! Derhalve is een Commissie overbodig. Waarom niet een bekend persoon aangezocht die een voorwoord schrijft? Dat is toch ook een aanbeveling? Spreker is er voor om in de pers een oproep te plaatseń. Voor een

vergoeding van een paar honderd gulden zal men toch wel iemand kunnen vinden.

De Heer Rünckel denkt dat voor het gekozen manuscript moet worden uitgeloofd:

als Ie prijs f als IIe prijs f

100,-terwijl de uitverkorene een aandeel krijgt in de eventueel te maken winst. De andere manuscripten blijven het bezit der Vereeniging en worden in het Museum opgeborgen.

De Heer Götze acht het gewenscht dat de Commissie-leden niet alleen literatoren zijn doch ook personen die bekend zijn met den geest van Multatuli, en overigens geen onbekende zijn op wijsgeerig en

maatschappelijk gebied, dus geen uitgesproken ultra-literatoren. In dit verband zou spreker den naam willen noemen van b.v. Ed. Polak2.

, K. ter

Laan3.

, v.d. Berg-Eijzinga4.

.

De Heer Schutte dringt er op aan dat de Commissie een adviseerende en geen beslissende stem zal hebben, waarmede de vergadering accoord gaat. (...) De Heer Rünckel verlaat de vergadering onder toezegging dat hij een gedetailleerd ontwerp zal samenstellen en opzenden.

Twee dagen later komt hij zijn belofte al na:

47

zooals ik het mij dacht en waarbij rekening is gehouden met de besprekingen in Uw laatste bestuursvergadering. Wanneer deze voorwaarden worden voorgelegd aan de Juryleden en deze worden aanvaard, is het bezwaar ondervangen, dat, een werkje zou kunnen verschijnen, waarmede het bestuur het niet eens zou zijn. Laten die heeren nu maar naar hartelust bekronen het ontwerp dat de meeste letterkundige waarde heeft, het bestuur kan het met deze heeren volmaakt eens zijn en om andere reden toch een ontwerp kiezen voor een uitgave. Wij stooten die letterkundige heeren daarmee niet voor het hoofd. De inzender die niet bekroond wordt en verneemt dat zijn werk toch zal worden uitgegeven, zal dit zeker verheugen vanwege de populariteit die zijn naam zal krijgen.

Rünckel manipuleert. Zijn ontwerp luidt:

PRIJSVRAAG AI

Uitgeschreven door de vereeniging ‘Het Multatuli-Museum’ secretariaat: Brederodestraat 101, Amsterdam.

(Doorgestreept: Jonge) schrijvers(sters) worden uitgenoodigd een boekwerkje te schrijven in de omvang van plus minus acht vel druks (128 pagina's in lettercorps 10, compres gezet).

Het werkje moet geheel gewijd zijn aan Multatuli als mensch, (toegevoegd: hervormer), als schrijver en als denker. Zijn werken en ideeën moeten daarin uitgebeeld en verklaard worden in de belichting van uit deze moderne tijd. Het werkje moet spreken tot de jongeren, deze nieuwe generatie en hen opwekken de groote beteekenis en invloed van Multatuli op de moderne samenleving te leeren verstaan.

Voor de bekroonde inzending stelt voornoemde vereeniging een bedrag beschikbaar van 200 gulden welk bedrag direct zal worden uitbetaald aan den auteur(trice) na de keuze der jury.

De jury wordt samengesteld uit (doorgestreept: twee) 3 literatoren, een uitgever en het Bestuur van de vereeniging ‘Het Multatuli-Museum’. Inzendingen moeten voor 1 September 1931 aan het secretariaat der vereeniging aanwezig zijn en voorzien van een motto. Het manuscript mag niet onderteekend zijn en geen enkele aanwijzing bevatten van de naam van den auteur(trice). In een bijgevoegde couvert moet zich een verklaring bevinden van den auteur(trice) waarbij het volle auteursrecht ter publicatie aan de vereeniging wordt afgestaan. Deze verklaring moet worden onderteekend en van een duidelijk adres voorzien. Die couvert moet gesloten zijn en van buiten van het zelfde motto zijn voorzien.

Alle inzendingen, ook de niet bekroonden, blijven het eigendom van de vereeniging en zullen met de naam van den auteur(trice) onder de geldende bepalingen in het Multatuli-Museum permanent worden geexposeerd. Het bestuur behoudt het recht voor één of meer anderen dan het bekroonde te doen uitgeven.

48

Het bestuur vestigt er de aandacht op dat deelnemers aan deze prijsvraag in het Multatuli-Museum in het gebouw van de Universiteits Bibliotheek, Singel 421 te Amsterdam, de meest uitgebreide gegevens kunnen vinden voor hun studie. Het gebouw is geopend van...tot...

(In rood machineschrift:)

(Hoewel het aanbeveling verdient de namen van de Jury-leden-literatoren in de oproep te noemen laat ik dit gaarne aan Uw bestuur over. Als candidaten zou ik willen noemen A.M. de Jong5.

en Dr. Ritter6.

. Ik meen

dat het ook wel goed zal zijn daarin een uitgever op te nemen). (In rode inkt:)

Met de taalkundige opstelling van deze prijsvraag is rekening gehouden met de laatste wijzigingen door minister Terpstra7.

op de scholen voorgeschreven. Acht u het beter het mannelijk en vrouwelijk daarin te houden dan is het mij goed dit te veranderen.

AR

(Weer normaal getikt:)

Wijze van publicatie van de prijsvraag.

De in A1 en A2 ontworpen prijsvraag-voorwaarden te plaatsen in de groote en locale dagbladpers, benevens in week- en maandbladen die hiervoor in aanmerking komen. Gaarne ben ik bereid U hiervoor een staatje te geven. Deze voorwaarden doen vergezeld gaan van een

vriendelijk schrijven aan de redactie, waarin verzocht wordt voor dit doel de medewerking te willen verkenen. Tevens kan daarbij de belofte worden gedaan de resultaten van die prijsvraag uitvoerig te zullen mededeelen met de naam van den berkoonden inzender.

Verder kan aan de A.V.R.O. en V.A.R.A. gevraagd worden om deze prijsvraag in het letterkundig halfuurtje te laten omroepen, in het belang van de cultureele waarde die van dit werkje zal uitgaan.

Dan zal het goed zijn in enkele localen van de vier Universiteiten te Leiden, Utrecht, Groningen en Amsterdam de prijsvraag-voorwaarden te laten aanplakken. Met een vriendelijk verzoek daartoe zal men, hopen wij, geen bezwaar maken. Dit is zeer gewenscht met het oog op literaire studenten en het is niet uitgesloten dat men dit denkbeeld zal willen benutten om het als proefschrift te gebruiken. Dat zou zeer belangrijk kunnen worden.

Rünckel is niet alleen voortvarend te werk gegaan, hij heeft ook alle kanten van de zaak goed overwogen. Secretaris Groennou stuurt het concept aan voorzitter J.G. Götze die op 22 juni 1931 antwoordt:

Het ontwerp prijsvraag heb ik ingezien en kan ik mij met de opzet wel vereenigen. Bij ‘AI’ had ik dit bezwaar: het woord ‘jonge’ zou ik willen weglaten, dus alleen schrijven: Schrijvers(schrijfsters).

49

daten zou ik willen noemen A.M. de Jong, Prof. Dr. Mr. Leo Polak en Prof. L. (?) M. (?) Princen8.

.

Op 7 juli 1931 komt het bestuur weer bijeen:

Besproken wordt (...) de door den Heer Rünckel samengestelde en ingezonden Prijsvraag. Na ampele bespreking wordt het volgende besloten:

1. de prijsvraag samen te stellen in gangbare spelling.

2. den termijn van inzending niet te bepalen op 1 September '31 doch uiterlijk op 1 Maart 1932.

3. Als juryleden te benoemen en aan te schrijven Prof. Leo Polak, A.H. Gerhard9.

en J. de Gruijter10.

, terwijl als reservist achtereenvolgens

worden genoemd: Dr. Ritter, A.M. de Jong en Prof. Prinsen. 4. De vergoeding aan den bekroonden inzender te bepalen op f

300,-inplaats van f 200,-.

5. Het bestuur en bloc, zoomede de Heer Rünckel, uitgever, zitting nemen in de jury-commissie.

6. De woorden ‘jonge schrijvers’ te doen vervangen door het woord ‘schrijvers’.

De Heer Götze zou gaarne zien dat in het uit te geven werk een

‘Voorwoord’, door een bekend literator, werd opgenomen, hetgeen later onder de oogen zal worden gezien.

De volgende dag, 8 juli, begint secretaris W.A. Groennou aan een correspondentie met de juryleden. Blijmoedig, mogen we aannemen. Hij weet dan echter nog niet dat het 130 brieven, 31 bestuursvergaderingen en precies drie jaren zal gaan duren eer de trage en soms weifelende heren hun huiswerk tenslotte gedaan hebben. Hij nodigt uit: J. de Gruyter in Amersfoort, Prof. Mr. Dr. Leo Polak in Groningen en A.H. Gerhard in Den Haag. Gerhard aanvaardt het jurylidmaatschap. De Gruyter wijst het verzoek wegens ziekte af. Polak is in beginsel bereid maar wil graag nog nader vernemen wie de andere juryleden zijn. Op 25 juli schrijft Rünckel op papier met als briefhoofd ‘Uitgevers-comp. “De Branding” De Bilt’:

Het verheugd (sic) mij te lezen dat U met mijn voorstellen accoord kan gaan, behoudens enkele wijzigingen en aanvullingen.

Dat ik de uitdrukking stelde ‘jonge schrijvers’ kwam voort uit de wensch, om de figuur Multatuli in het geschrift te zien belicht VAN UIT DIT TIJDPERK. Ik vrees anders dat wij een compositie krijgen, waarbij men het Multatuli-tijdperk zal gaan bespiegelen aan deze tijd en dat toch is de bedoeling niet.

Dr. Ritter en A.M. de Jong gaf ik in overweging omdat deze beide heeren het literair-half-uurtje van de A.V.R.O. en V.A.R.A. verzorgen, hetgeen een groote kans biedt, dat alle berichten betreffende de Prijsvraag, per radio worden gepubliceerd.

zit-50

ting in de jury te nemen. Ritter antwoordt net als Polak met de mededeling dat hij er in beginsel veel voor voelt maar graag even wil vernemen wie zijn medejuryleden zullen zijn.

afb. 1 Dr. F.M. Wibaut overhandigt aan de voorzitter van het Multatuli-museum de opbrengst van een inzameling voor een Multatuli-monument (1931). V.l. n.r. Wibaut, Th. Ketelaar, W.A. Groennou, Klaas de Vries, mevr. dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias, J.G. Götze en A.H. Gerhard. Achteraan, links van Multatuli-buste, waarschijnlijk A.C. Beekhof.

Op 7 september kan een perscommuniqué verzonden worden. Men volgt

grotendeels Rünckels tekst. Vier zaken vallen op. Ten eerst het lelijke en overigens ook niet bestaande woord autrice. Ten tweede de niet helemaal behoorlijke bepaling betreffende het afstaan van het auteursrecht (met als gelukje dat de vijf ingezonden manuscripten zich nu nog in het bezit van het Multatuli-Genootschap bevinden). Ten derde de door Rünckel bedachte bepaling dat de Vereniging kan afwijken van de uitslag van de jury en ook een ander dan het bekroonde manuscript kan uitgeven. En ten vierde de permanente expositie van de handschriften, waar niet de hand aan gehouden is, althans niet in het huidige museum, maar wat in een van de vitrines best tijdelijk eens zou kunnen gebeuren. In elk geval: de auteurs (een ‘autrice’ was er niet bij) hebben hun manuscript nooit terug ontvangen.

Op 15 september komt het bestuur bijeen. De notulen vermelden dat de jury nu geformeerd is, dat er drie brieven binnengekomen zijn met het verzoek om inlichtingen en dat de secretaris aan 150 dagbladen in Nederland en Nederlands-Oost-Indië het communiqué gezonden heeft.

51

sluitingsdatum is immers 1 maart. Op 19 februari zendt Willem Horsman onder het motto ‘Gedenk te denken’ zijn studie in. Vier andere manuscripten volgen. Door een brief van 1 maart van Heiko W.J. Wijnholds is het duidelijk dat hij een van de inzenders is. Hij vraagt:

Zou u mij willen melden, daar de inzending heden wordt gesloten, hoeveel manuscripten, en onder welke motto's, zijn binnengekomen, en wanneer de uitslag kan worden verwacht?

Groennou antwoordt op 7 maart:

dat bij ons bestuur tot op heden 5 inzendingen zijn binnengekomen. (...) De pakketten bevinden zich nog in den oorspronkelijken staat, en zullen door de jury worden geopend. Voor zoover ik kan nagaan, dragen zij de volgende motto's:

‘Ik Multatuli’,

afkomstig uit Amsterdam ‘Aanbevolen’,

afkomstig uit Brussel ‘Gedenk te denken’, afkomstig uit Amsterdam ‘Manoscritta’,

afkomstig uit Diano Marina ‘Prijsvraag’,

afkomstig uit Utrecht.

Na de eerstvolgende bestuursvergadering, (...) zullen de pakketten naar de leden van de jury ter bestudeering worden toegezonden; deze leden wonen resp. in Groningen, Utrecht, De Bilt en Amsterdam, zoodat met het opmaken van een rapport der Jury naar mijn meening nog wel enkele maanden zullen zijn gemoeid. In ieder geval, wordt van onzen kant in deze den meest mogelijken spoed betracht, en U kunt er van verzekerd zijn dat, zoodra de uitslag bekend is, U daarvan onverwijld in kennis zal worden gesteld.

Groennou weet dan nog niet dan door het talmen van de juryleden de zaak zal blijven slepen tot 1 juli 1934. De notulen van de bestuursvergadering van 11 maart vermelden:

Besloten wordt om aan de 4 jury-leden te schrijven en te vragen wanneer zij meenen den tijd te hebben om de 5 manuscripten door te lezen, opdat de ingekomen inzendingen met de minste vertraging door de handen van de jury kunnen circuleeren.

elk bestuurslid ze t.z.t. zal doorlezen teneinde waarderingscijfers te geven. Op 16 maart is het pakket al overhandigd aan Ritter die zijn huiswerk slecht doet en op 25 april aan Groennou schrijft:

Ik heb de lectuur van de geschriften over Multatuli nog niet geheel beeindigd, maar ben thans zoo druk aan het werk, dat het mij beter voorkomt de geheele copie aan den heer Gerhard te zenden. Wanneer U den heer Gerhard wilt

52

verzoeken de manuscripten aan den Heer Rünckel te sturen en ze dan vlak voordat de vergadering gehouden wordt wederom naar mij toe te zenden, dan kan ik alsdan mijn oordeel gereed maken. Thans valt mij dat door zeer drukke bezigheden zeer moeilijk. Ik zal heden de manuscripten aan den heer Gerhard doen toekomen.

Op 8 mei vindt de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging plaats. Voorzitter Götze deelt mee dat men op de prijsvraag vijf inzendingen ontvangen heeft.

Indien alles vlot van stapel loopt, hoopt de Jury nog dit jaar met haar betrekkelijk omvangrijk werk klaar te komen. Onmiddellijk na de keuze zal tot het uitgeven van het bekroonde werk worden overgegaan. (...) De voorzitter deelt (...) mee dat het (...) gewenscht is met uitgifte van boeken de noodige voorzichtigheid te betrachten. In dat geval is er van risico voor onze Vereeniging geen sprake, omdat niet zij, doch de Heer A. Rünckel te de Bilt, belast is met de uitgave voor zijn rekening. Mocht t.z.t. een winst geboekt kunnen worden, dan zal onze Vereeniging gaarne stappen doen om te trachten in de event. winst te deelen.

De actieve Rünckel wordt ongeduldig. Hij schrijft op 28 mei dat hij nog steeds de manuscripten niet heeft ontvangen. Als het zo doorgaat wordt het te laat de uitgave nog dit jaar te laten verschijnen. De eerste tekenen van teleurstelling zijn te lezen in de brief die Groennou hem op 30 mei schrijft. Hij vertelt van zijn poging de circulatie vlot te doen verlopen, ‘maar het werk is omvattender dan wij vermoedden’. P.v.d. Berg in Delft stuurt op 1 juni de eerste ‘komt-er-nog-wat-van?-brief’. Hij vraagt: Is er al een bekroonde inzending en zo ja wanneer en voor welk bedrag kan ik dat werkje krijgen? Groennou antwoordt dat vijf manuscripten onderworpen worden aan het oordeel van de jury die zorgvuldig bezig is. U krijgt bericht zodra het bekroonde werk in druk is verschenen.

Eindelijk laat nu ook Polak iets van zich horen. Hij schrijft op 13 juni dat hij geen tijd kan opgeven voor het doorlezen van de studies. Dat zal juli, augustus en september worden.

In de bestuursvergadering van 14 juni doet Groennou verslag over de circulatie der geschriften. Hij zal Gerhard die nu alles in huis heeft porren.

Inmiddels blijkt Gerhard het pakket naar de vlijtiger Rünckel gezonden te hebben want die schrijft op 12 juli dat hij alles doorgewerkt en naar Ritter gezonden heeft. Kunnen we half augustus een vergadering van de jury hebben?

Op 1 oktober schrijft Groennou Ritter die de stukken dan al sinds 11 juli in huis

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 114-150)