• No results found

Brieven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, B. Damme en anderen

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 44-67)

Bijna driekwart eeuw geleden werden ernstige pogingen in het werk gesteld om in ons land te komen tot een grootse, maar vooral hem waardige, huldiging van Multatuli. Stimulerend daarbij was het feit dat het in 1910 vijftig jaar geleden zou zijn dat de ‘Max Havelaar’ verscheen. In Duitsland hebben bewonderaars Multatuli herdacht door op 11 oktober 1908 te Nieder-Ingelheim in het huis waarin Multatuli eens woonde een gedenksteen te plaatsen. In België neemt N. van Kalken in de ‘Vlaamsche Gazet’ het initiatief om te komen tot het plaatsen van een ‘marmeren gevelsteen’, in het huis te Brussel waarin Multatuli zich tijdelijk vestigde. Hij zamelde daarvoor bij geestverwanten wat geld in, kreeg de beschikking over 370 franc, maar moest helaas spoedig weer het geld aan de eigenaars terug zenden omdat het plan niet door kon gaan. De eigenaar van het betreffende pand schreef naar aanleiding van het

desbetreffende verzoek: ‘Après renseignements pris et tout reflection faite, je renonce pour l'avenir à donner suite à votre demande’, de eigenaar van het daarnaast gelegen huis, wist in het geheel niets van Multatuli. Na informaties van Van Kalken gekregen te hebben, antwoordde hij kort maar krachtig: ‘désolé de ne pas pouvoir vous satisfaire’1.

.

In juni 1909 schrijft J.B. Meerkerk een artikel in ‘Vragen des Tijds’ ‘Max Havelaar na een halve eeuw herdacht’2.

, en op 24 juli publiceert de Rotterdamse

Multatuli-kenner en -vereerder Bernard Damme in het tijdschrift ‘De Dageraad’ het artikel: ‘Aan U - het nageslacht’, waarin hij, verwijzend naar Meerkerk's artikel, oproept tot een blijvende hulde aan Multatuli in de vorm van een museum of iets dergelijks3.

. Hoezeer Damme betrokken was bij alles wat met Multatuli te maken had moge blijken uit het lijstje van zijn publicaties in arbeiders- en vrijdenkers-bladen in 1908-19104.

. ‘De Dageraad’ van 28 augustus 1909 brengt dan het bericht dat in Rotterdam een voorlopig comité is opgericht ‘teneinde te geraken tot een blijvend comité inzake de Multatuli-hulde’5.

.

Wanneer op 31 oktober 1909 de algemene vergadering van de vrijdenkers vereniging ‘De Dageraad’ bijeenkomt wordt, op initiatief van Damme, het onderstaande voorstel van het Hoofdbestuur aangenomen.

1. De algemeene vergadering drage het Hoofdbestuur op, uit te noodigen tot een be-spreking alle vereenigingen en personen, waarvan men kan verwachten, dat zij sympathie betuigen met een permanente hulde voor Multatuli;

2. De Vereeniging ‘De Dageraad’ stelle voor, in die vergadering, dat besloten wordt, een commissie te benoemen ter voorbereiding’6.

43

Enkele weken later bericht ‘De Vrije Gedachte’ dat de huldiging van Multatuli in verband moet staan met de verschijning van de Max Havelaar, vijftig jaar geleden. ‘Bedoeld werd natuurlijk niet een standbeeld: zoo iets zou niet naar den geest van Douwes Dekker zijn, maar eerder een Multatuli-huis of iets dergelijk’7.

. De oproep van het hoofdbestuur van ‘De Dageraad’ slaat goed aan, een niet onbelangrijk aantal sympathie betuigingen komt bij het bestuur binnen en besloten wordt een vergadering bijeen te roepen tegen 23 januari 1910 in de kunstzaal van ‘Krasnapolsky’ te Amsterdam. In deze vergadering zal een definitief comité gevormd worden en getracht zal worden een plan voor de huldiging te maken. Het plan wordt wel gemaakt, maar levensgroot komen de moeilijkheden naar voren die nog heel lang de gemoederen bezig zullen houden. Voordat tot de benoeming van het huldigings-comité kan worden overgegaan besluit men op voorstel van mr. J.N. van Haal tot het houden van ‘algemene beschouwingen’. Een uitvoerig verslag van deze vergadering verscheen in ‘De Vrije Gedachte’ (3e jaarg. no. 20, 30 jan. 1910) waaraan ik het volgende ontleen:

Zelf acht hij het een gelukkig denkbeeld deze huldiging te organiseren, maar meent hij, deze hulde moet dan ten goede komen aan het land waarvoor Multatuli zooveel gewerkt heeft, aan Insulinde.

M. de Boer die deze gedachte accepteert beveelt dan aan een voortdurende agitatie te gaan voeren tegen de Atjeh-oorlog!

Dr. Hendrik Muller acht het beter Multatuli te eeren als schrijver en als koloniaal hervormer.

F. Domela Nieuwenhuis zegt in aansluiting hierop dat niemand er tegen kan zijn Multatuli in deze twee kwaliteiten te eren, maar meent dat bij een huldiging, op initiatief van de vereniging ‘De Dageraad’, de vrije gedachte toch niet op de

achtergrond mag worden geschoven. In dat opzicht kan hij het dus met dr. H. Muller niet eens zijn.

F.M. Wibaut sluit zich aan bij de opmerkingen van mr. Van Hall t.a.v. Multatuli's vruchtbare arbeid voor Indië, maar hij wenst evenmin als Domela Nieuwenhuis Multatuli alleen daarom te eren. Zeker is dat Multatuli aan vele mensen de stoot heeft gegeven tot het wegwerpen van tradities en tot het vaststellen van de grote betekenis der vrouw voor het maatschappelijke leven. De blijvende hulde moet dan ook niet alleen liggen op het gebied van Indië maar van de algemene volksontwikkeling.

Mr. C.Th. van Deventer meent dat Multatuli niet kan worden beschouwd als een belangrijke hervormer op koloniaal gebied. Hij meent dat het iedere onbevangen beoordelaar van Multatuli zal opvallen dat Multatuli het in het wezen der zaak vaak aan het verkeerde eind had. De Max Havelaar bijv. heeft tot ondertitel ‘of de “Koffieveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappij”’. Het boek kondigt zich dus aan als een bestrijding van het cultuurstelsel, maar inderdaad vindt men daarover in het boek bijna niets. Daarentegen is het een felle aanklacht tegen wat nu algemeen wordt beschouwd als het allerbeste dat wij in Ned.-Indië hebben, n.l. het bestuur van de inlandse

44

bevolking door haar hoofden. Hij meent echter wel dat Multatuli hulde gebracht moet worden voor zijn werkzaamheden op koloniaal-politiek gebied...

A.E. Mendell, sprekende als persoon en niet als lid van het hoofdbestuur, meent dat Multatuli gezien moet worden uit drieërlei gezichtspunt: Indië, de letterkunde, de vrije gedachte. Hij meent dat Multatuli's grote verdienste op elk gebied juist ligt in zijn vrijdenkerschap. Multatuli te huldigen alleen ten aanzien van Indië zou niet goed zijn. Gezocht moet worden naar een vorm, die Multatuli in drieeërlei opzicht huldigt. Maar dit kan aan de Commissie worden overgelaten.

B. Damme kan de mens en de denker Multatuli niet scheiden. Hij beveelt de stichting van een Multatuli-huis aan, waar men aales wat op Multatuli betrekking heeft, kan verzamelen.

Tenslotte pleit Van Beckum voor de stichting van een bibliotheek van en over Multatuli en zijn tijdgenoten. Voor een Multatuli-huis voelt hij niets, vrezende dat het zou ontaarden in een reliquienhuisje.

Voorzitter Havers besluit nu over te gaan tot het samenstellen van het

huldigings-comité. Achtereenvolgens verklaren mr. J.N. van Hall, mr. C.Th. van Deventer, Dr. Hendrik Muller, S. Kalff en F.M. Wibaut zich bereid in het comité zitting te nemen. Uit de vergadering worden vervolgens voorgedragen: F. Domela Nieuwenhuis, F. van der Goes, P.J.A. Meersmans en B. Damme, en de voorzitter en secretaris van ‘De Dageraad’ W. Havers en J.G. Götze. Besloten wordt dan het huldigings-comité samen te stellen uit de genoemde personen.

Na de vergadering bleef het comité nog enige tijd bijeen en besloot een viertal ‘koloniale’ verenigingen tot deelneming uit te nodigen, n.l. het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned .-Indië, het Indisch Genootschap, ‘Oost en West’ en ‘Moederland en Koloniën’8.

. Het definitieve comité had nu de taak de verschillende naar voren gebrachte voorstellen nader te bezien en een algemene circulaire uit te brengen. De officiële circulaire met de concrete plannen verscheen in maart. De feestelijke herdenking zal plaats hebben zaterdag 7 mei 1910. Op deze dag zal in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, na een inleidend woord van de voorzitter van de huldigings-commissie, in een middag- en een avondvoorstelling door het Rotterdamse Toneelgezelschap vertoond worden: blijspelfragmenten uit ‘Aleid’ en het drama ‘Vorstenschool’. In de namiddagvoorstelling zal nog door Willem Royaards de ‘Kruissprook’ worden voorgedragen. Aan deze herdenking zal een tentoonstelling van Multatuliana verbonden worden. Deze tentoonstelling zal zo mogelijk bestemd worden voor een te stichten Multatuli-museum9.

. Verder vermeldt de circulaire ‘In verband verder met datgene, waarin, volgens de overgrote

meerderheid der Nederlanders, de hoofdbetekenis van Multatuli's optreden, nu weldra vijftig jaar geleden, gelegen is: de door hem wakker geroepen belangstelling in het lot van de inheemse bevolking van Insulinde, stellen wij mede voor de vorming van een Fonds ten bate van de inlander van Nederl.-Indië, met behulp waarvan de stoffelijke en

gees-45

telijke verheffing van Insulinde zal kunnen worden bevorderd...’ Dit fonds zal de naam ‘Max Havelaarfonds’ krijgen10.

. Ondertekenaars: de bestuursleden mr. J.N. van Hall, C.R. Bakhuizen van den Brink, F. Bastiaanse, J.G. Götze en mr. C.Th. van Deventer. Sympathie betuigen ca. 20 personen, die mede de circulaire ondertekenen, zoals: Marie Berdenis van Berlekom, Cyriel Buysse, C.J. Hasselman, S. Kalff, P.J.A. Meersmans, dr. Julius Pée, Herman Teirlinck, prof. mr. C. van Vollenhoven, Augusta de Wit, enz. De namen van de ‘koloniale specialisten’: Van Deventer, Hasselman en Van Vollenhoven11.

sieren de lijst, maar drie eerder genoemden, en niet de minst belangrijken, ontbreken: B. Damme, F. Domela Nieuwenhuis en F.M. Wibaut.

De Multatuli-hulde kon voortgang vinden, sympathie bleek er voldoende te zijn. De schouwburgzalen waren stampvol bij de uitvoering van ‘Aleid’, ‘Vorstenschool’ en de ‘Kruissprook’, de tentoonstelling van Multatuliana die zoveel zorg vereist had werd druk bezocht en na dit alles gelukte het het comité nog een herdenkingsbrochure uit te geven: Een zaaier ging uit om te zaaien12.

.

Maar toch... de moeilijkheden waren ontstellend groot. Na de vergadering van 23 januari en het verschijnen van de circulaire in maart, waren de polemieken niet van de lucht. Vrijdenkers- en arbeidersbladen, evenals de burgerlijke pers, brachten eindeloze discussies, verdachtmakingen, boze brieven etc. naar aanleiding van de koers die het huldigingscomité was ingeslagen en volhield. Diep teleurgesteld waren de velen die vooral Multatuli gehuldigd hadden willen zien als de vrijdenker, de humanist, de voorloper van ‘vrijheid voor allen’.

Geef ik in noot 4 een lijst van de geschriften van B. Damme uit deze periode, ook Domela Nieuwenhuis schrijft in deze tijd bijna wekelijks over de verkeerde koers die het huldigingscomité ingeslagen heeft13.

. Het zou interessant zijn en de moeite lonen uitvoerig na te gaan hoe de gerezen geschillen beschouwd en becommentarieerd werden maar daartoe dient dit artikel niet. Hoe interessant het geheel ook moge zijn, en al wat voorafgaat aan de oprichting van het zo belangrijke Multatuli-Museum dat wij thans bezitten, mijn bedoeling was niet meer dan een inleiding te geven voor de publicatie van de m.i. belangrijke correspondentie tussen F. Domela Nieuwenhuis en B. Damme, benevens van enkele anderen die bij het proces een rol speelden. De brieven behoeven geen of weinig commentaar, maar verdienen wel gepubliceerd te worden. Eerst de correspondentie van F.M. Wibaut, slechts drie stukken:

Briefkaart van F.M. Wibaut, Amsterdam aan J.G. Götze, 8.1. '10. C. 2/1

Sympathie betuiging met het plan voor een ‘blijvende’ hulde aan Multatuli. F.M. Wibaut, Weesperzijde 32.

46

Brief van F.M. Wibaut aan het Huldigingscomité, 11.1.'10 C. 2/2

WelEd. Heer,

In antwoord op Uwe circulaire in zake Multatuli bericht ik U dat een eventueele benoeming in het Comité van uitvoering door mij zou worden aanvaard.

Groetend Hoogachtend F.M. Wibaut

Brief aan F.M. Wibaut aan dhr. S. Kalff secr. Huldigingscomité 1.3.'10 C. 2/9

WelEd. Heer, In verband met mijne bespreking met den voorzitter de Heer Mr. J.N. van Hall, verzoek ik U mij de concept-circulaire van het Multatulicomité wel te willen doen toekomen, opdat ik kan beslissen of ik deze kan onderteekenen.

Met Hoogachting F.M. Wibaut.

Toen de circulaire verscheen voerde zij niet Wibaut's naam! Zes en twintig jaar later schreef hij erover in zijn ‘Levensbouw’14.

: Ik heb in de ‘Gids’ van 191015.

, in het kort geschetst, hoe ik toen de beteekenis van Multatuli voor het jonge Nederlandse geslacht zag. ‘Het geslacht, dat nu nog jong is’, schreef ik, ‘begrijpt niet wat Multatuli geweest is voor velen, die jong waren tussen 1870 en 1880. Thans zijn zijn boeken literatuur.... Maar dat was niet de betekenis van Multatuli voor de jonge mannen en aankomende vrouwen, die zich met hem verwant voelden... Voor het geslacht, dat toen jong was, was Multatuli de revolutionair. Neen, niet de koloniale hervormer...’

Zo zag ik in 1910 Multatuli en zo zie ik hem nog... Voor mij gold de verering en de dankbaarheid voor Multatuli niet in de eerste plaats den schrijver. Ook niet te overwegend Max Havelaar, ook niet den denker. Ook niet den voorganger. Maar den revolutionairen mens, die mij de stoot heeft gegeven tot zelfstandig denken en tot het vinden van een eigen richting in het leven’. [Wibaut besluit zijn hoofdstuk over Multatuli met de zinnen:] ‘...Zo is dan deze Vereniging, het Multatuli-museum, de enige openbare getuigenis, dat er een groot man is geweest in Nederland, die Multatuli heette. Het is geen lof voor een land, te moeten vaststellen, dat het zijn grote mannen, en dat was Multatuli op grond van zijn werken en van zijn streven, niet beter kan eren....

Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan het Multatuli comité, 14.2.1910. C. 2/3

Aan het Komitee ter Multatuli-huldiging. Mijne Heeren!

Nu in strijd met de bepaling die men gemaakt had om Multatuli in drieërlei opzicht te huldigen, namelijk als koloniaal hervormer, als letterkundige en als baanbreker van het vrije denken op elk gebied, besloten is op de vergadering van laatstleden Zondag om een éénzijdige hulde te brengen aan Multatuli,

be-47

staat er voor mij geen reden meer om lid te blijven van het komitee.

Ik acht mij verplicht ter eere van de nagedachtenis van Multatuli tegen die eenzijdige hulde te protesteeren en verder geen plaats meer daarin te nemen, want de grootheid van een man als Multatuli komt op deze wijze niet tot haar recht.

Het vermakelijkste is bovendien dat men hem als Indische ‘specialiteit’ zal huldigen, terwijl de ‘specialiteit’ mr. van Deventer heeft verzekerd dat Multatuli eigenlijk meer kwaad dan goed heeft gedaan voor Indië. Kwaaddoeners te gaan huldigen is al te merkwaardig om niet gesignaleerd te worden.

Met verschuldigde achting F. Domela Nieuwenhuis

Correspondentiekaart van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme. 14.2.1910 C. 3/4

Waarde Damme,

Nu men besloten heeft Multatuli alleen te huldigen als Indische hervormer en dus al zijn andere verdiensten aan kant te zetten, heb ik mijn ontslag ingediend als lid van het Komitee.

Ik meen dat er nu voor ons geen reden bestaat om langer aan dat spelletje mee te doen. De eer van Multatuli moet ons daartoe te hoog staan.

Wat gij doen zult, dat weet ik niet maar ik deel het u even mee, omdat het ook niet in uw idee heeft gelegen om zoo eenzijdig te zijn en al de rest eenvoudig weg te doezelen.

Ik hoop dat gij het met mij eens zult zijn en dat wij dan op andere wijze zullen trachten onze hulde te brengen, al is het op zeer bescheiden wijze.

Groetend

F. Domela Nieuwenhuis Hilversum 14 febr. 1910

Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan B. Damme, niet gedateerd. C. 3/5

Waarde Damme,

Hierbij gaat de korrektie terug met het gevraagde voorwoord16.

. Uw lezing heeft op sommige punten veel gelijkenis met de mijne. Ja zoo moeten wij Multatuli brengen onder het volk.

Zou Bedeaux willen overgaan tot het uitgeven van stukken van Multatuli? Ik zou de sprookjes van het gezag willen geven in een klein bundeltje.

Ik zou willen geven het stuk: Er ontbreekt veel aan het welzijn des volks. Spreek er eens met hem over en geef dan antwoord.

49

en een oproep daartoe doen? Het is kort dag, maar het zou misschien wel goed zijn. Wij moeten onzerzijds toch ook iets doen. En de Dageraad? Die zal de heeren wel achterna hinken, ofschoon de vereeniging zich daardoor bespottelijk maakt.

In alle gevallen zeg mij uw opinie en deel mij mede welke finantieele toezeggingen gij hebt.

Groetend

F. Domela Nieuwenhuis

Krijg ik proef van mijn voorwoordje?17.

Brief van B. Damme aan het Huldigings-comité 16-II.'10 C. 3/6

Rotterdam 16 Febr. '10 WelEd Heer!

Met deze heb ik de eer UEd te berichten dat ik mij tot mijn spijt genoodzaakt zie, uit het Komitee ter Multatuli huldiging te treden.

Ware ik Zondag j.l. op de gehouden verg: tegenwoordig geweest, dan had ik dáár en toen reeds bedankt.

Immers, nu men daar besloten heeft - in strijd met het op de eerst gehouden vergadering aangenomen plan - Multatuli enkel als koloniaal hervormer te huldigen - en men zoo Multatuli's verdiensten op ander terrein miskent, althans niet erkent wil zien, nu bestaat er voor mij geen enkele reden meer, waarom ik langer in dit komitee zou blijven.

Inmiddels Achtend B. Damme

Brief van B. Damme aan F. Domela Nieuwenhuis, 4 kantjes, 19.II.'10 C. 3/7

R. 19 Febr. '10

Waarde Nieuwenhuis!

Mijn hartelijke dank voor Uw méér dan waardeerend voorwoord. V.n. daarom, omdat Gij zoo juist weergeeft wat bij het schrijven bij mij steeds op de voorgrond was. Zeker men vindt Mult: wel geestig, pikant enz: het staat gekleed af en toe met 'n citaat uit z'n werken te geuren doch de kern waar het om gaat. Ach spreek me daarvan niet!! Enfin - wij zullen zien, er is kentering. Of ik Uw voorwoord goed vind? vraag gij mij. Het overtreft mijn stoutste verwachtingen is m'n antwoord. Werkelijk het deed mij aan, zoo m'n arbeid door U gewaardeerd te zien.

Wat Bedeaux betreft. Ik zal hem dadelijk vragen. Morgen zie ik hem wel. De Mult: hulde. Zoo gij wilt plaats dan 'n oproep in de Vr.S. en in het blad de

plaatsen bijval met dit plan te verwachten is. Ja indien wij snel besluiten is er heusch niets verloren. En wat de Dageraad aangat. Ach! met moeite is zij er

50

toe overgegaan om z.g. het initiatief voor dezen actie te nemen. Laat ons daarover niet ongerust zijn.

Finantieele toezegging is mij gedaan door den Heer du Croo e.a. te Gorinchem. Hij ontbood mij naar aanleiding van het art. in de Dageraad. Ik sprak juist te G. over Mult: ‘Nu zoo er 'n Comité bestaat, dan kan dit bij mij komen en 'n krachtige fin:

steun van mij rekenen’.

Hij gaf mij voorts het recht deze woorden kenbaar te maken of aan te halen wanneer dit noodig was. Hij gaf mij daarvoor zijn woord.

Den Heer P.J. Meersmans Keizersgracht 758 te Amst: stelt zijn geheele Mult: verzameling - en deze is zeer kostbaar - disponibel, plus 'n finantieele bijdrage.

Hij was 't die naast U zat en terwijl v. Deventer sprak die woorden zei, welke gij

in de Vr:S. hebt aangehaald.

Bijna zeker weet ik dat hij niet van die hulde à la v. Dev. en consorten is gedient. Ook is hij waarschijnlijk wel genegen ook in andere dingen bij te staan, Schrijf hem eens aan.

Ook te Haarlem, Gorinchem, Schiedam, Dordt-Haag enz: zijn er velen die hun hulp en steun reeds hebben toegezegd. Zoo is er meer.

Begin dus. Schrijf ook du Croo aan. Meld hem de toestand en dan vooruit. Met kam groeten

Uw B. Damme

Zond v. Loo de korrektie en deed hem weten dat Gij eerst nog proef van het voorwoord hebben moet.

Nogmaals BD

Brief van B. Damme, waarschijnlijk aan P.J.A. Meersmans, 22.2'10. C. 2/8

R 22/2.10. Waarde Heer!

Ja, 't is jammer dat het zoo geloopen is, doch geen nood. Alles zal trots alles goed gaan. Waarom toch deed men zoo. M.i. moet men juist allen die aan deze beweging

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 44-67)