• No results found

Douwes contra Dekker

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 82-90)

Dat het Multatuli-onderzoek soms grillige wegen volgt en van bizarre toevalligheden aan elkaar hangt zoals recentelijk nog die affaire van dozen met dubbele bodems -dat is niet alleen een gegeven waar iedere Multatuliaan mee vertrouwd is, sterker het draagt bij aan het avontuurlijke, het hoort bij zijn onderwerp en het zou hem

tegenvallen als alles liep zoals het hoorde.

De vondst, voorjaar 1984, van een notitieboekje van Douwes Dekker met de notatie in zijn handschrift van twee onbekende schaakpartijen door de conservatrix, mevrouw J.A. Roelfsema-Tenge, in een duistere uithoek van Dekkers schrijfbureau, zo'n slordige honderd jaar nadat het er opgeborgen werd of gewoon zoek raakte, zoiets past helemaal in die traditie. Overigens wil ik eraan voorbijgaan hoe het eigenlijk mogelijk was dat in dat vermaarde mahoniehouten schrijfbureau - afgebeeld in W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli op bladzij 162 -, de auteur op zijn 55ste verjaardag op 2 maart 1875 geschonken tijdens de huldiging bij de Rotterdamse première van Vorstenschool, dat, ik geef het toe, onaanzienlijke notitieboekje niet eerder werd gevonden. Bij geen van de vele verhuizingen die het bureau overleefde alvorens z'n bestemming in het Multatuli-museum te vinden, heeft blijkbaar ooit een grondig onderzoek naar de inhoud plaats gevonden. Du Perron zat in 1939 boven dit onzichtbare en door niemand gemiste kleinood en L. Prins publiceerde in 1970 zijn

Multatuli en het spel van koningen zonder het boekje te kennen of het bestaan ervan

te vermoeden.

Als ik op deze plaats aandacht vraag voor deze vondst, waaraan trouwens nog heel wat meer raadselachtig is dan alleen die lange onderduikperiode, doe ik dat niet zonder mij er terdege van bewust te zijn de lezer in niet geringe mate op de proef te stellen: niet iedere Multatuliaan is schaker en niet iedere schaker is voldoende Multatuliaan om veel genoegen te beleven aan de verrichtingen van een groot schrijver die geen groot schaker was. Prins schreef een boek over Multatuli en het schaakspel, dat op vele punten aanvechtbaar was1.

maar in ieder geval de verdienste had vlot en leesbaar geschreven te zijn. Sinds het bij De Slegte terecht kwam, zal het wel in geen verzameling van ‘een beetje’ Multatuliaan ontbreken. Drie jaar later stond ik zelf voor het dilemma hoe schaakinteresse en Multatuli-studie te verenigen. De belangwekkende relatie tussen Dekker en zijn schaaktegenstander, de zich als Plurimatuli aanduidende, wat onbegrepen en miskend voelende schaakhistoricus, Coster-publicist en bibliothecaris Van der Linde kwam mij te hulp en maakte mijn opstel2.

ook voor niet-schakers leesbaar. Wil ik hopen.

eigen-16

aardige staat waarin de twee partijen overgeleverd zijn, reden waarom ik om plaatsruimte en aandacht vraag voor reproductie van (een deel van) het manuscript.

Het gaat dan om een inderdaad minuscuul boekje van 9,7 bij 5,5 cm bevattend vier katernen van elk drie gelinieerde velletjes. Alleen het eerste katern is beschreven, de twaalf ongenummerde pagina's zijn door met paars potlood aangebrachte verticale lijnen in twee kolommen verdeeld. Op de linker bladzij staan steeds de witte, op de rechter de zwarte zetten genoteerd in een handschrift dat zonder enige twijfel dat van Dekker zelf is. De bij dit artikel opgenomen foto's hoeven slechts vergeleken te worden met de door Prins opgenomen facsimile's om aan elke twijfel een einde te maken.

Dat ik de eerste partij hier niet afbeeld, heeft een aantal redenen. Ten eerste voegen die foto's niet veel toe aan hetgeen ik over de tweede partij en het manuscript zal zeggen, maar vooral die eerste zes pagina's zaten aan elkaar geplakt. Gelukkig bracht de fluitketel van mevrouw Roelfsema uitkomst en nadat de lijm borrelend en schuimend tot oplossing gebracht was, bleek zich daar een tweede partij te verschuilen, misschien geen meesterlijke partij en daarom niet zonder reden verdonkeremaand, maar in ieder geval met zijn 55 zetten de langste partij van Dekker bewaard gebleven. De enige partij met een heus eindspel! Blijkt dus deze naïeve poging de

Multatuli-studie om de tuin te leiden te falen op de hulpmiddelen waarmee de moderne wetenschap en het keukentje in het Multatuli-museum zijn toegerust, in andere opzichten moet die poging geslaagder heten: noch partij I, de ‘gestoomde partij’, zoals deze partij door Chris Bij (die mij van de vondst van het boekjse op de hoogte stelde maar die ik ook in andere opzichten dankbaar ben voor suggesties) en mijzelf gedoopt is, noch partij II bevatten enige datering of aanwijzing om welke spelers het eigenlijk gaat! Het open stomen heeft de leesbaarheid van het handschrift zeker niet bevorderd en afbeelding in dit tijdschrift leek me daarom weinig zinvol. In beide partijen is Dekker niet konsekwent in de notatie. Vermelding van de gespeelde stukken blijft soms achterwege, vindt nu eens plaats in het Nederlands, dan weer in het Duits: het paard heet nu eens P, dan weer S (Springer), de toren nu eens T, dan weer Th (Thurm). De conclusie dat het om een Duitse tegenstander gaat lijkt voor de hand te liggen, tot men bedenkt dat Dekker zich ook tegenover Nederlandse tegenstanders als bijvoorbeeld Mansholt van Duitse benamingen bediende. Me dunkt dat men niet verder kan gaan dan de conclusie dat het om partijen gespeeld in de Duitse jaren gaat. Wat weinig zegt aangezien Dekker sinds 1866 weliswaar met aanvankelijk onderbrekingen, maar sinds november 1869 zich haast permanent in Duitsland bevond: Mainz, Wiesbaden en Nieder-Ingelheim. Bovendien vallen alle schaakactiviteiten van Dekker voor zover bekend in de laatste decennia van zijn leven; voor het beoefenen van correspondentieschaak is een min of meer permanente verblijfplaats aanbevelenswaardig. Een andere conclusie lijkt eveneens gewettigd: de partijen zijn niet overgenomen uit enig leerboek, tijdschrift of krant, immers zowel de inkonsekwente notatie als de vele

doorha-17

lingen, verworpen varianten en notatiefouten zijn slechts te verklaren vanuit het denkproces van een speler die voor het bord gezeten noteert en daarbij vergissingen maakt zoals bij de aanduiding van velden.

Partij I noemde ik al bepaald niet vlekkeloos. Vanuit een in die tijd overbekende stelling die door zetverwisseling kon ontstaan uit het Geweigerd Koningsgambiet, de Weener Partij of het Loperspel ontstaat een slordige en wilde, zij het wel spannende partij die bij de 55ste zet ongetwijfeld remise zal zijn gegeven. Wanneer men bedenkt dat een kenner als Van der Linde het beiderzijds opspelen van de randpionnen als typerend voor middelmatige spelers beschouwde3.

, dan ligt daarin misschien nog een reden de partij maar aan de vergetelheid prijs te willen geven.

Ik geef de partij hier weer in de volledige, correcte en genormaliseerde notatie en verbeter stilzwijgend de vergissingen.

1. e2-e4, e7-e5. 2. Lfl-c4, Pg8-f6. 3. Pb1-c3, Pb8-c6. 4. a2-a3, a7-a5. 5. d2-d3, h7-h6. 6. f2-f4, Lf8-c5. 7. Pg1-f3, d7-d6. 8. h2-h3, 0-0. 9. f4-f5, Kg8-h8. 10. g2-g4, g7-g5. 11. Pf3xg5, h6xg5. 12. Lc1xg5, Tf8-g8. 13.Dd1-d2! Tg8xg5. 14. Dd2xg5, Dd8-e7. 15. h3-h4, Pc6-d4. 16. 0-0-0, c7-c6. 17. Th1-g1, Kh8-h7. 18. Td1-f1, Pd4-f3. 19. Tf1xf3, Lc5xg1. 20. h4-h5, Lc8-d7. 21. Dg5-h4, Ta8-h8. 22. g4-g5, Ld7-e8. 23. h5-h6, Th8-g8. 24. g5-g6+, Kh7-h8. 25. g6-g7+, Kh8-h7. 26. Pc3-e2, Lg1-b6. 27. Kc1-b1, Lb6-d8. 28. Pe2-g1, Pf6-d7. 29. f5-f6, Pd7xf6. 30. d3-d4, Le8-d7. 31. Pg1-h3, Pf6-g4. 32. Dh4xe7, Ld8xe7. 33. Tf3xf7, Pg4xh6. 34. Tf7xe7, Ld7xh3. 35. Lc4x g8+, Ph6xg8. 36. Te7xb7, e5xd4. 37. Tb7-c7, Pg8-f6.38. Tc7xc6, Pf6xe4. 39. Tc6-a6, Kh7xg7. 40. Ta6xa5, Kg7-f6. 41. Ta5-d5, Lh3-f5. 42. Td5xd4, Kf6-e5. 43. Td4-b4, Ke5-d5. 44. Tb4-b5+, Kd5-e6. 45. Tb5-b6, Ke6-d7. 46. b2-b3, Kd7-c7. 47. Tb6-a6, Lf5-c8. 48. Ta6-a7+, Lc8-b7. 49. Kb1-b2, Pe4-c5. 50. b3-b4, Kc7-b6. 51. Ta7-a5, Lb7-d5. 52. a3-a4, Ld5-c4. 53. Kb2-c3, Lc4-e2; 54; Kc3-d4, Le2-f1. 55. Ta5-a8.

Gezien de doorhalingen in het handschrift heeft de witspeler enkele malen geweifeld alvorens de tekstzet te spelen. Zo heeft hij 24. g5xf6 overwogen en 30. Dh4xg5 en vervolgens 30. Pg1-h3. Al deze zetten werden onmiddellijk doorgehaald.

Notatievergissingen komen echter ook bij zwart voor. Zolang wit maar niet 55...., Pe6+ beantwoordt met 56. Kd5 wegens Pc7+ of 56. Ke4 wegens Lg2+, maar rustig Kc3 speelt lijkt er weinig meer aan de hand. en remise het logische slot.

Nu laten al die doorhalingen en vergissingen, die zowel bij wit als bij zwart voorkomen en zowel in de eerste als in de tweede partij waarover straks meer -toch enige gevolgtrekkingen toe m.b.t. de vraag wie daar aan het spelen waren. De schaakactiviteiten van Dekker betroffen over het algemeen correspondentieschaak. Gelukkig maar, ben ik geneigd daar aan toe te voegen, anders was er niet zo

betrekkelijk veel van bewaard gebleven. Van de meeste schrijvers van wie we weten dat ze graag en veel schaakten, bezitten we niet

18

De stand na de 21e zet van wit.

wit: kf1, Dc5, Ta1, h1, Le3, Pc4 p. a3, b2, c2, e4, f3, g2, h3. (13) zwart: kg8, Dg3, Ta8, e8, P. e5, f6. p. a5, b4, c6, f7, g7, h6. (12)

19

één partij. In het geval van Multatuli komt daar nog bij dat het schaakspel zeer veel voor hem betekende en dat hij zijn brieven kruidde met heel wat meer dan alleen schaakzetten. De brieven aan Van der Linde zijn er om dat laatste te bewijzen. Schaakpartijen ‘uit de hand’ zal hij zeker wel gespeeld hebben met Mimi of met bezoekers, maar van de partijen zelf geen spoor. Of zou dit boekje daar twee specimina van bevatten? Zou het immers om correspondentiepartijen gaan dan zijn teruggenomen of verworpen zetten aan beide kanten niet verklaarbaar. En altijd blijft dan nog de vraag onbeantwoord naar de reden van het onvermeld laten van de spelers. Eerder ben ik geneigd aan te nemen dat we hier voorbeelden bezitten van ‘solo-schaak’, anders gezegd: dat Dekker tegen zichzelf gespeeld heeft bij gebrek aan een

bereidwillige tegenstander, zich oefenend in beide gevallen in de Weener Partij, de notatie voortzettend tot de uitkomst voor hem vaststond. De eerste partij verwierp hij bij nader inzien en derhalve lijmde hij de betreffende bladzijden aaneen.

afb. 2

Gezien de goede leesbaarheid van de tweede partij acht ik mij ervan ontslagen de partij in heden ten dage gebruikelijke notatie weer te geven. Op afb. 2 valt de doorhaling in zet 16 op. De wijze waarop de doorgehaalde zet genoteerd is, laat zien dat hij al verworpen was toen de juiste zet er naast, nog net binnen de kolom werd geplaatst. De gedachtengang was: ‘Laat ik nu

20

even overwogen hebben Ld5 te spelen, maar gelukkig zag ik bijtijds dat die zet me een stuk gekost zou hebben’.

afb. 3

Geheel anders is het gesteld met de doorgehaalde 21ste zet van zwart. In een later stadium, nadat de zet als definitief genoteerd was, kwam zwart terug van zijn beslissing Pe5xf3 te spelen. Stel nu eens dat het om een correspondentiepartij ging en Dekker was de zwartspeler. Dan kan hij de zet alvast genoteerd hebben, maar vlak voordat hij zijn briefkaart verzond alsnog zijn plan gewijzigd hebben. Zolang het nog kon, want na verzending was de zet natuurlijk onherroepelijk. De zwartspeler kan derhalve onmogelijk zijn tegenstander geweest zijn. Maar in dat geval: hoe de doorhaling bij wit te verklaren? Nee, het feit dat we gedachtegangen van beide spelers kunnen volgen, laat m.i. maar één conclusie toe: wit en zwart zijn één en dezelfde speler.

Over de psychologie van het solo-schaak schreef Joachim A. Frank in Lob des

königlichen Spiels oder Schach-Brevier door J. ten Have voor Nederland bewerkt

onder de titel Schaakbrevier en bij Ad. Donker in Rotterdam uitgegeven (1980), een kort lemma, waarvan ik de laatste alinea citeer:

Doet men dat niet (nl. naspelen van partijen van anderen. B.L.), en tracht men toch zelf aan beide kanten te spelen, dan komt er geen echte partij tot stand. In dat geval is soloschaak iets voor de naïeve egoïst, die zichzelf alle goede zetten laat doen en ‘de ander’, van wie hij zich nadrukkelijk distancieert, laat knoeien. Maar een flair (sic), redelijk spel tegen zichzelf - dat gaat boven 's mensen kracht en is zonder een schizofrenie van zeer bedenkelijke aard nauwelijks voorstelbaar.

-21

naïef egoïsme of een bedenkelijke vorm van schizofrenie - wil ik, zo goed of zo kwaad als dat kan, toetsen aan mijn bevindingen over de tweede partij.

De opening is - opnieuw - een Weener partij, waarbij de zet 2.... Lc5 zowel door Dekker zelf als door de opponent die ik hiervoor al noemde, nl. A. van der Linde althans in 1875 als minderwaardig werd beschouwd4.

. De gewraakte zet bleef overigens nog lang in de toernooipraktijk voorkomen, maar van het hier gespeelde vervolg - een witte opbouw zonder direct d4, Pa4 of f4 en een zwarte zonder vroeg of laat Pc6, maar mèt c6 en b5 - vond ik geen voorbeelden in de literatuur. Het zou er op kunnen wijzen dat het Dekker in dit notitieboekje ging op het uitproberen van en experimenteren met openingsideeën, al zou men kunnen tegenwerpen dat dan eerder uitgewerkte alternatieven te verwachten waren. Na de dertigste zet houdt hij het voor gezien, de winst voor zwart is dan nog slechts een kwestie van techniek. Ten slotte kom ik nog even terug op de doorhaling van de zwarte 21ste zet en richt me daarbij uitsluitend tot de schakers onder de Multatulianen. Voor de lezers die nog niet afgehaakt hadden, is alleen de slotalinea bedoeld.

De vragen die achtereenvolgens aan de orde komen zijn: Vanwege welke bezwaren is Pf3: verworpen? Zijn die bezwaren terecht? Zo niet, is Pfd7, de tekstzet, inderdaad sterker, niet alleen tegen het verweer in de partij, maar ook tegen andere

verdedigingen? Want in die volgorde moeten deze vragen ook de zwartspeler door het hoofd gegaan zijn.

Na 21...Pf3: 22. gf3: Df3:+ 23. Kg1 Pf4: doen zich de volgende mogelijkheden voor, alle met winnend voordeel voor zwart: a) 24. Dc6: Tac8. 25. Dd7 Pf6. en zwart krijgt twee stukken voor de toren. b) 24. Db6 Te6 dreigend Tg6+. c) 24. Dd4 Tad8. 25. Db6 Td1+. 26. Td1: Dd1:+.27. Kg2 Dc2:+ en wint het witte paard. In dit stadium van zijn berekening moet 21. Pf3: gekozen zijn. Toen, als in een ogenblik van ontnuchtering, moet hij zich de van de mooie parade 22. Lf2 bewust geworden zijn, waarna zwart niet meer lijkt te hebben dan 22....Ph2+ met remise. Dat de zwartspeler nu het tijdelijke dame-offer 22....Pfe4:! niet zag, lijkt voor een correspondentieschaker van het niveau van Dekker m.i. ongeloofwaardig, ook al ligt het vervolg niet zeer voor de hand. Indien nl. 23. Lg3: dan niet 23....Pc5: en blijft een stuk achter, maar 23 Pg3:+ 24. Kf2 Pe4+ 25. Kf3: Pc5: en blijft een pion voor. De slotsom is dat zwart zich een mooie kans heeft laten ontglippen, ja ook na 21... P6e4: had hij via een offer de partij kunnen beslissen.

Al deze redeneringen klemmen te meer waar - mijn laatste vraag - wit na de tekstzet 21.... Pf6-d7 zich al te gemakkelijk laat opbrengen. Met 22. Dd4 c5 23. Dd5 Pf6 24. Lf2 Pd5: 25. Lg3: Pc4: 26. ed5: Pe3+ had hij zich beter kunnen verweren dan hij deed. Toch is het bepaald niet zo dat onze solo-schaker de goede zetten voor de eene, de slechte voor de andere partij uitkiest. Beide partijen missen immers kansen. Volgens mijn zeker niet feilloze berekening lagen de zwarte winstkansen bij goede verdediging niet veel hoger of lager, of hij nu de doorgehaalde zet dan wel de tekstzet speelde. De

doorgehaal-22

de zet is alleen veel mooier, al aarzel ik toch deze partij ook in dat geval de onsterfelijkheid toe te dichten.

Al met al is het raadsel van de anonieme spelers niet afdoende opgelost. Voor solo-schaak lijken de zetten te eerlijk over beide partijen verdeeld, voor

correspondentieschaak is de zojuist behandelde berekeningsfout en zijn de wederzijdse doorhalingen plus de notatiefouten onwaarschijnlijk, voor partijen ‘uit de hand’ pleiten wèl de notatiefouten, maar weer niet de doorhalingen bij wit èn zwart.

Indien ik toch moest kiezen, hield ik het op eerlijk schizofreen soloschaak. Met de ontbrekende namen als sterkste argument.

sept. '84

Eindnoten:

1. Vgl. mijn kritiek in De Gids 1972: 1/2, p. 118-120.

2. B. Luger, Multatuli versus Plurimatuli. In: Weerwerk. Opstellen aangeboden aan professor dr.

Garmt Stuiveling ter gelegenheid bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Assen, 1973. p. 101-112 en 258-260. De ‘Brieven van Antonius van der Linde aan

Multatuli’ werden sindsdien opnieuw en volledig uitgegeven door Christiaan M. Bijl in Bonus

Socius. Bijdragen tot de cultuurgeschiedenis van het schaakspel en andere bordspelen. Jubileumuitgave voor Meindert Niemeijer ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag.

's-Gravenhage 1977, p. 61-79.

3. A. van der Linde, De Schaakwerld, Tijdschrift voor het schaakspel. Eenige jaargang, 1875. passim, o.a. p. 288 n.

23

In document Over Multatuli. Delen 14-15 · dbnl (pagina 82-90)