• No results found

Aan A. Leeuw, Op de zelve Vraag

In document Jan Zoet, Parnassus aan 't IJ · dbnl (pagina 45-48)

Zoutman, uw gesoute woorden, Stellen 't kruis zo schoon ten toon, Dat ik my, om sulk een kroon, Lijdzaam liever liet vermoorden, Dan, in weelde, 't waardste pant, Aan den Duivel op te dragen. Ghy hebt, in het kruis behagen. Koom, ontfang dan, van mijn hand,

Voor uw reedelik bewijs, Waarde Vriend, den tweede Prijs.

Aan A. Leeuw,

Op de zelve Vraag.

LEEUW, ghy koomt, gelijk een Leeuw, Al het dartel Hof-geschreeuw, Van de weelde zo bestrijden, Dat wy 't kruis veel liever lijden,

Om hier namaals, tot een loon, Na de ramp, des leevens kroon, Op ons hoofd, van Godt t'ontfangen, Dan, door weelde, met gezangen,

Na het eeuwig vuur te gaan: Wilt met my dan 't kruis voortaan, Op het allerhoogst, beminnen; Wijl daar heyl by is te winnen,

Daar, mijn Vriend is 't klaar bewijs: Want u hoort de darde Prijs.

V. Vraag.

HOe zal een Man zijn recht, en Achtbaarheyt bewaren, Wanneer een boze Vrou, in gramschap uit durft varen?

Antwoord.

+

1 Cor. 11.3, 7. 1 Petr. 3.6. Prov. 2.17.

+

DE Man, is (in de echt) tot hoofd, en Heer, en Leyds-man Des Wijfs, van God gesteld. Dit opend hem sijn plicht, Haar lief te hebben: als ons Middelaar, en Scheyds-man; Sijn Tortel-duyf bemind; besorgd, beschermd, en sticht. Het hoofd, en queekt, en voedt, en dekt sijn ledematen.

+

Ephes. 5.29.

+

Een Heer, Regeerd sijn volk, tot 's volks behoudenis. Een Lijds-man, sal sijn heyr voorgaan: en noyt verlaten; Mits hem de opper-wacht, en sorg, bevolen is.

Hier heeft hy stof, sijn RECHT, en achtbaarheyt te houden: Wanneer hy sijn beroep, niet self te buyten gaat,

+

Malach. 2.14.

+

Daar hy sich aan verbond, ter tijd, doen hy haar trouden, Het Recht, en d'achtbaarheyt des Mans, boud huys, en staat. Maar, so een deugdsaam Man, is door de trou gebonden An een boos-aardig Wijf: dat rust, en vreede stoord: Waar mee sijn achtbaarheyt word (by gevolg) geschonden Gehinderd, 't heus GESACHte oef'nen; so 't behoord. Wat staat hem hier te doen? sal hy haar bose driften Inwil'gen? en hem self, en haar, en 't huys-gesin,

+

Deut. 13.6.

+

Verkorten? Neen geensins, de goddelijke schriften

+

1 Reg. 21.7, 9, 19.

+

Verschoonen Achab niet, om Isabels gewin.

Hy word een Moordenaar, door haar vervloekte handen: Om dat hy self, sijn Recht, en achtbaarheyt verlaat.

+

1 Reg. 11.4.

+

Gelijk de wijste Man, sich mede so ontmanden.

Het Recht, en d'achtbaarheyt des Mans, boud huys en staat, Wat dan (in dit geval) te doen, en an te wenden,

Om hem, en haar, en 't huys, te houden in sijn stand?

+

Ephes. 5.29.

+

Een hoofd, sal self het lijf, niet quetsen, slaan, noch schenden: Maar sachte middelen (fluks, met een teed're hand)

Gebruyken op de wond. Doch, so dit niet kan baten, Een scherper tegen-gift: of wel een Korosijf Op 't spannende geswel: of ook den ader-laten: Om 't ongesonde bloedt te trekken, uyt het lijf.

+

Deut. 13.6, 7, 8, 9. Ja, 't set ook deelen af, met sagen, of met snijden,+

Om tijdig, tegenstand te doen, 't gevaarlijk quaad.

So moet dan 't hoofd, de pijn (tot 's lijfs behouding) lijden. Het Recht, en d'achbaarheydt des Mans, boud huys, en staat.

Sang-vaarsen: op de selfde sin.

Stem: Van Juffrouw Spillebouwt.

1.

d'ACHTBAARHEYDTder Mannen, Leyd niet, in een heerschappy: Vinnig, uyt gespannen,

Door den wind, van hoovaardy.

Maar Liefde, en Trouw (met sachtmoedigheydt) Heeft wel een veylige wech bereyd,

Om een Ega, in dit leven, An te kleeven:

En te geeven,

't Geen haar is toe-geseyd.

2.

Maar, so boose Vrouwen, Door een uyt-gelaten TONG, 's Mans gemoed benouwen: Met een om-bepaalde sprong:

Die driftig, van zeeden, ja reeden wijkt: Dat de godloosheyt, door boosheyt, blijkt: Dan betaamd hem, 't quaadt te weeren: Haar te keeren:

En te leeren,

Dat sy, het mars-zeyl strijkt.

3.

Laat gy haar den Teugel In de boosheyt, ruym, en los: En sy, uyt den beugel,

Komt te springen: in een bosch Van sondige-daden: door wrevelheydt: Denkt, dat gy haar, dan ter hellen leyd:

+

Prov. 2.17. Malac. 2.15. Want, de wacht is u bevoolen.+

Let haar 't doolen: Blust die koelen:

4.

+

Gen. 3.16.

+

Geen GESACHis Ouder, Als dit Huysselijk gebied: Daar men Godts Stee-houder, Vaderlijk, Regeeren siet:

Die d'opperste-wetten (na plicht) bewaard: En sijn beroeping (met vlijt) an-vaard: Als voor-ganger, in de zeeden, In de Reeden,

In Gebeeden,

Wijl hy geen Tucht-roê spaard.

5.

Maar, gy moet voorsichtig Zijn, in 't geen gy doet, en laat: Want, gy zijt dit plichtig, In den Huwelijken-staat.

Houdt vriendelijkheyt, met ontsach verseld: Als gy, u selve in order steld.

Om haar, ook geen Reên te laten, U te haten:

Schoon haar praten, En haar bedrijf, u queld.

6.

Kunt gy dit betrachten,

(Of gy nooyt haar boosheyt breekt) Yder sal u ACHTEN,

Mits de stomme-reden spreekt:

Wijl gy haar, met deftigheydt tegen-gaat:

+

Job. 2.10. 2 Sam. 6.21.

+

En de verachting (met JOB) versmaadt. Wat hield Michal, 't smadig spreeken: Bitsheyts teeken,

't Is gebleeken,

Dat het haar heeft geschaadt.

Genes. 3.16. Hy sal over u Heerschappye hebben.

1 Tim. 2.12. Ik en late de Vrouwe niet toe dat se leere, noch over den Man

heersche, maar wil dat se in stilheydt zy.

In document Jan Zoet, Parnassus aan 't IJ · dbnl (pagina 45-48)