• No results found

Door Tako Kasius

In document Jan Zoet, Parnassus aan 't IJ · dbnl (pagina 77-80)

INdien u Moeder, Vrouw, en Kind, was straffe waard, En dat gy, een van drien, kost vryden van het swaard: 'k Vraag, wie gy schuldig bent na liefde en na trouwen, (So 't stond in uwe macht) het leven te behouwen?

Antwoord.

+

Exod. 20.12. Deut. 5.16. GOds Wet, verbind den mensch, sijn OUDERENteEEREN:+

Dit kan hem 't Heydendom: ja self 't Gedierte leeren. Om dat hy 't leven, en het voedsel, uyt haar heeft Ontfangen: 't geen den aart sijn teed're jonkheydt geeft.

+

Jer. 35.18, 19. Judic. 11.36. Hoe Roem-rijk was de daadt der oude Rechabiten.+

En Jephtas Dochter, voor het oogh der Isr'elliten. Hoe vuyl, en hatelijk was Absaloms bedrijf?

Droegh Cham, en Esau niet een Brand-merk an het lijf? Den vloek, en doodt is haar (en haars gelijk) verkondigd. De straffe volgd hem na, die soo voor d'Ouders sondigd. Mits hem, de moeyt', de sorg, en kosten (an sijn jeugd Besteed) tot dankbaarheyd verplicht: als d'eelste deugd.

+

Genes. 2.24. Matt. 19.5. Marc. 10.7. Ephes. 5.31. Door't HUW'LYK, is de Man so an sijn Vrouw gebonden:+

Dat sy geen quetsing lijd, of hy word self geschonden. Om dat hy, met haar, is onscheydelijk, VER-EEND. Als vleesch van sijnen vleesch, en been van sijn gebeent. 't Geen hy noyt van sich kan af-werpen: noch verlaten. Veel minder dooden: slaan, ver-achten, smaân, of haten. Om dat hy, is het hoofd, waar van sy, 't lichaam blijft. Een beeld van Christi-Trou: die hem sijn plicht beschrijft. Geen nauwer-band: geen KNOOPwas oyt ter wereld vaster: Die door geen Tegen-spoed: vervolging, hoon, of laster Ontbonden word. ten zy, ge-opend door de dood Of ook door overspel gebroken: in de schoot.

De LIEFDE(tot de vrucht des lichaams) trotst de wetten. Sy laat sich door geen ramp, geen noodt, geen doodt versetten. Siet David, in die drift: schoon 't voor-werp heylloos was. Siet Rachel: en wie haar van dese breuk genas.

Of laat de Vrou (hier van) voor Sal'mons Rijk-staf, spreeken. Sy toond u, dat de LIEFD, noyt uyt-vlucht sal ontbreeken.

+

Val. Maxim. lib. 5. cap. 7. appi. 4. burg. oorlog.

+

Siet Balbus (die de doodt door 't vlieden was ontgaan) Gewillig (om sijn Soon) voor sijn vervolgers staan. So krachtig is de LIEFDvan d'Ouders, tot de Kind'ren. Wie kan haar werking, door geweld van Wapens hind'ren? Mits sy in 't hoofd, in 't hart, 't gemoedt, en ziele woond.

+

Esa. 49.13. Psal. 103.13.

+

Waar in de Liefde Gods, tot ons, sich sichtbaar toond. Hier vraagd men, wie van drien gv 't leven most verwerven? U Moeder, Vrouw, of Kind? (in diense souden sterven) En gy de macht had, een te redden, in 't gevaar?

't Geval is vreemd: de vraagh diep-sinnig: d'antwoord swaar.

+

Exod. 20.12.

+

De Hoogste-wet, drijft u, volkomen tot de Ouders.

+

Ephes. 5.29.

+

De Nauste-band, leyd u haar last, op beyd' u schouders.

+

Esa. 49.15.

+

De Heetste-liefde, dwingd, en trekt u, tot u Kind. So dat gy, nau een wech, in desen dool-hof vind.

Mijn antwoord, sal nochtans de VROUWEzijn tot VOORDEEL. In-dien geen Overspel, veroorsaakt heeft dat oordeel.

+

Genes. 2.24. Matth. 19.5. Ephes. 5.23. Psal. 127.3.

+

Mits gy u Moeder moet verlaten, om het WYF: Dat self u lichaam is. U Kind, een vrucht van 't lijf.

Sang, op de selfde stoffe.

Stem: Als 't begint.

1.

WIe sijn PLICHT, an de Ouders doet, Sal God zeeg'nen met overvloed: In al sijn bedrijf:

Na de ziel, en na het lijf: An goed, an Kind, en Wijf: Hier op der aarden.

Want so toond hy sijn dankbaarheyd. Die hem, voort tot een hooger leyd: Dat is tot sijn God.

Na het eenigste-gebod: Als aller deugden-slot: Om an te vaarden.

+

Val. Max. lib. 5. cap. 4. Prob. in 'tleven Just. 2.

+

O Pero, stof geeft gy tot lof. O Cimon, wat is uwen schat? U, broeders eer, is noch veel meer, Van waarden.

+

Herod. 1. Gel. 5. c. 5.

+

O Cress Soon, wel waard de kroon, En gulde staf uws Vaders. gaf U niet natuur, een brandent vuur,

2. Noch veel heftiger, is de GLOEDT

+

Jesa. 49.15. Psal. 103.13. In het Moederlijk teêr-gemoed.+

En in 's Vaders hart:

Dat de alder-wreedste smart, Ja dwingelanden tart: Om te behoeden

s' Lichaams vrucht: d'eygen zuygeling: Als 't de noodt, of't gevaar om-ving. Geen kracht, noch geweld,

Daar het sich, niet tegen steld, In Kerkers, en op 't Veld. Het doet haar woeden

Op al de geen, die dat vertreên.

+

Jer. 31.15. Matth. 2.15. O Rachel, gy vertoond ons, vry+

U liefdens kracht (schoon in on-macht) Ten bloede.

U bang gesucht door-dringd de lucht. U stemme hoord men, voort en voort: Tot schand, en smaadt, voor die, haar zaad Niet voeden.

3. Boven al, klimt de HUW'LYKS-PLICHT. Want haar fakkel, verdoofd het licht, De heldere glans

Van Apollos gulde krans. Sy leyd sijn Rey, ten dans: Met wijde schreden.

d'ECHTE-LIEFD, en haar kuysse-min Heeft een heel on-versetbaar-sin, Die staat: en noyt wijkt.

Die zeylende, nimmer strijkt. Bemind, bewald, bedijkt Met vaste Reden:

Gevest, gegrond op het verbond In d'opper-wet, haar voor geset. En met den Eedt van trou, bekleedt: Tot heden.

Dit stuurd de kiel, dit bind de ziel: Dit mengt het bloed: dit strengt 't gemoet Van Vrou, en Man, dat niemand kan Ontleden.

4. So een Man, Moeder, Vrou, en Kind, Tot de doodt, dan veroordeeld vind: En 't vermogen heeft,

Te redden: dat se leefd? Hy sal beschermen

d'EYGEN-VROU: sijn verkooren deel. Buyten wien, 't onvolmaakt geheel Niet wel kan bestaan.

Waar mee, dat hy heeft gelâan Een last: in 's werelds-baan. En sich ontfermen

Sijn vleesch, en been. 't is haar gemeen En hart; en bloed: en eer, en goed: En schijn, en deugd, verdriet, en vreugd In d'armen.

Door LIEFDgeneygd: door WETgedreygd: Door d'EEDTgestijft. die eeuwig blijft: Self in't gevaar. een VUURdat haar Kan wermen.

5. Want hy moet na Gods woord, en last, (Om 't Wijf) d'Ouders af-gaan. en vast An-hangen, sijn helft:

Daar hy sich, mee heeft ontselft. Sijn vryheydt over-welft: In doodt, en leven.

Niemand heeft oyt sijn vleesch gehaat. 't Geen hy ook nimmermeer verlaat; Dit gaat dan voor al:

In het droevigste GEVAL. De boom van Echt staat pal, Om vrucht te geven.

+

Api. lib. 2: Burg. Oorl. Vellius Plut. Val. lib. 4. cap. 6

+

O Julia! wie volgd u na? O Cesars kroost, POMPEUStroost: Geweldig, word u ziel gestort. Gedreven

Alleen door d'ECHT: die steên bevecht, En over-wind. gy kend noch Kind, Noch Ouders. TROUzijt gy, ô! Vrou Gebleeven.

Genes. 2.24. Daarom sal de Man sijnen Vader, en sijne Moeder verlaten,

ende sijnen Wijve aankleeven.

In document Jan Zoet, Parnassus aan 't IJ · dbnl (pagina 77-80)