• No results found

Landschapsecologische systeemanalyse

3.5 Landschapsecologische systeemanalyse, sleutelfactoren, kansen en

3.5.1 Landschapsecologische systeemanalyse

Samenhangend met de volgende paragraaf (3.5.2. sleutelprocessen) worden hieronder een aantal essenties beschreven van het gebied en inzicht gegeven in de processen die bepalend zijn voor het voorkomen van habitattypen en soorten in relatie met hun omgeving.

Het Natura 2000-gebied Lingegebied en Diefdijk-Zuid ligt tussen de Waal en de Lek op de grens tussen de provincies Gelderland en Zuid-Holland. Het gebied heeft het karakter van een rivierenlandschap, maar met een geringe dynamiek en kent ook overgangen naar het laagveenlandschap. Vrijwel overal komt op enkele meters diepte kalkrijk materiaal voor. In het deelgebied Linge-buitendijks komt op enkele plekken ook kalkrijk materiaal aan maaiveld voor. De invloed van menselijk ingrijpen is heel duidelijk zichtbaar. Zo zijn veel terreinen ten behoeve van dijkaanleg en klei- en zandwinning vergraven. Ook zijn op talrijke plaatsen de sporen van dijkdoorbraken waarneembaar (wielen) en liggen veel natte riet- en (voormalige) griendpercelen op rabatten. De hoogte van het maaiveld varieert tussen NAP -150 cm in de polders en NAP +400 cm langs de Linge. Globaal gezien liggen de polders rond NAP-niveau en heffen de dijklichamen zich hier meters bovenuit. Rond de Linge ligt het maaiveld hoger dan de omgeving. Deze patronen vallen samen met de zogenaamde zandbanen of stroomruggen. Dit zijn oude rivierbeddingen die nu relatief gezien hoger in het landschap liggen dan toen ze werden gevormd. De stijghoogte in het 1e watervoerend pakket zit rond 0 m NAP, wat hoger is dan de peilen in de kommen. Vooral waar in de deklaag goed

doorlatende geul –en oeverwalafzettingen voorkomen kan in de polders een sterke aanvoer van grondwater optreden (kwel). In de poldergebieden waar de deklaag wordt afgesloten door dikkere veenpakketten heersen meer hydrologisch neutrale omstandigheden. De gehanteerde waterpeilen zijn zogenaamde omgekeerde peilen waarbij het zomerpeil hoger is dan het winterpeil. In het buitendijkse gebied van de Linge wordt een constant peil van 80 cm +NAP gehanteerd. In de omgeving van het Natura 2000-gebied worden aanzienlijk lagere peilen gehanteerd.

Samengevat geldt voor de 5 deelgebieden de volgende analyse (zie Figuur 3.1 voor de ligging van de deelgebieden).

Diefdijk-West

Dit ten westen van de Diefdijk gelegen deelgebied (ca. 143 ha groot) wordt gekenmerkt door een grote variatie in drooglegging door de aanwezigheid van zandige stroomruggen in afwisseling met venige bodems en uitgedijkt gebied. Er komen hier maar liefst 9 peilgebieden voor. Het betreft vooral natuurpeilgebieden met een gescheiden waterhuishouding. Bodem en grondwater zijn sterk gebufferd en ook ijzerrijk (B-ware, 2011). De waterkwaliteit van het wiel van Bassa is zeer goed (W+B, 2013e). Verdroging is een aandachtspunt in dit deelgebied en uit zich door verdroging van de toplaag en verzuring door accumulatie van neerslagwater (B-ware, 2011). De omvang van dit knelpunt is echter nog onvoldoende bekend. Er is in het gebied sprake van kwel (0,5-1 mm/d). In het grootste deel van dit

deelgebied (106 ha) kwalificeert de vegetatie niet voor Natura 2000-habitattypen (H0000, Tabel 3.9). Vochtige alluviale bossen zijn het meest vertegenwoordigd (veelal zoekgebied van dit habitattype, maar ook gelokaliseerde Zachthoutooibossen (H91E0A), Beekbegeleidende bossen (H91E0C) en lokaal ook Essen-Iepenbos (H91E0B) ), gevolgd door Ruigten en zomen (Moerasspirea, H6430A). Daarnaast komen beide subtypen voor van het habitattype Glanshaver- en

Vossenstaartgraslanden, deze zijn niet zijn opgenomen in het Aanwijzingsbesluit. Het gaat vooral om subtype Grote Vossenstaart (H6510B) en heel lokaal

Glanshaver- en Vossenstaartgraslanden (Grote Vossenstaart). Daarnaast komen in dit deelgebied goed ontwikkelde Dotterbloemhooilanden en rietmoeras voor. Wat de habitatsoorten betreft, zijn in dit deelgebied de bittervoorn (H1134) en grote

modderkruiper (H1145) incidenteel waargenomen, en komt de kleine modderkruiper (H1149) ruim verspreid voor. De kamsalamander (H1166) komt sinds de aanleg van extra poelen eveneens ruim verspreid voor.

Diefdijk-Oost

Dit deelgebied ligt oostelijk van de Diefdijk en is 100 ha groot. Er komen twee hydrologische systemen voor: een relatief stabiel grondwaterregime ter plaatse van de twee aanwezige zandbanen (vermoedelijk met voeding vanuit deze zandbanen, en onder invloed van de Culemborgse Vliet) en een meer fluctuerend systeem ter plaatse van de komklei. Deze fluctuatie wordt vooral bepaald door de mate van neerslag en verdamping. Het habitattype Alluviale bossen (H91E) is met alle 3 subtypen vertegenwoordigd en ook hier vooral door Zachthoutooibos en Beekbegeleidend bos. De laatste ligt net als in Diefdijk-West op de meest

laaggelegen delen op uitgedijkt land waar de kleilaag tot op het veen is afgegraven. In polder De Geeren voldoet de GLG aan de vereisten van dit habitattype en is ook matige kwel aanwezig (0.1-0.5 mm/d). De bodem en het grondwater bevatten hier calcium en zijn dus goed gebufferd. Kenmerkend is de verrijking van het grondwater met sulfaat dat duidt op veraarding van veen. De situatie in de alluviale bossen in het Wiel zijn vergelijkbaar met die in de Geeren, met uitzondering dat de GLG hier wat lager zit: rond 50 cm-mv. In dit gebied zijn de habitatsoorten bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149) incidenteel waargenomen. Het

voorkomen van de grote modderkruiper (H1145) en de kamsalamander (H1166) is aannemelijk.

Nieuwe Zuiderlingedijk

Veen en moerige bodems kenmerken dit 154 ha groot deelgebied. De gronden in het oosten van dit deelgebied liggen wat hoger dan de gronden in het westen. Het maaiveld rond de Nieuwe Zuiderlingedijk zelf is grotendeels afgegraven ten behoeve van de aanleg van de dijklichamen. Hierdoor is variatie ontstaan in maaiveldhoogten en zijn er intern hoogteverschillen tot 150 cm.

Met name het noordelijk deel staat onder invloed van verdroging als gevolg van wegzijging naar aangelegen polders en een gebrekkig functionerend intern watersysteem waardoor sterke oxidatie van veen is opgetreden en lokaal hoge sulfaatconcentraties worden gemeten. De GLG waarden zijn nog altijd suboptimaal en kunnen in droge jaren diep wegzakken. Verzuring is geen knelpunt door de aanwezigheid van sterk gebufferd grondwater. Als gevolg van deze verdroging zijn de natuurwaarden achteruitgegaan. Daarnaast is het beheer van de rietlanden niet optimaal geweest waardoor verruiging heeft plaatsgevonden. Toch komt van alle deelgebieden in dit deelgebied de grootste oppervlakten aan Zachthoutooibossen (H91E0A) en Beekbegeleidende bossen (H91E0C) voor. Naast de al genoemde rietlanden komt lokaal redelijk ontwikkeld dotterbloemhooiland voor en zijn enkele wielrestanten aanwezig.

Linge buitendijks

Met 331 ha is dit deelgebied het grootste van de vijf deelgebieden en het meest onder invloed van de Linge. Door menselijk ingrijpen is het karakter van de Linge sterk veranderd en is tegenwoordig) een weinig natuurlijke en sterk beheerste rivier. Ook in de oeverlanden is sterk ingegrepen, over grote oppervlakten is klei afgegraven, ook liggen er een aantal diepe zandwinputten. De Lingepeilen laten geen duidelijke seizoensperiodiciteit zien, de maandgemiddelden zijn gelijk aan het jaargemiddelde of wijken daar hooguit enkele centimeters van af. Ecologisch betekenisvolle inundaties van de uiterwaarden, die optreden bij Lingepeilen van 1.1 m + NAP en hoger, komen zeer beperkt voor. Dit gebrek aan dynamiek is een knelpunt voor verschillende habitattypen, met name de Zachthoutooibossen (H910EA) en belemmeren ook de beschermde waarden van het voormalige Beschermd Natuurmonument, vooral ook als het gaat om moerasvogels. Naast de winterdijken zijn lokaal zomerkaden aanwezig. Daar is merendeels geen vastgesteld eigen peil ingesteld. Door de relatief hoge ligging heersen in het buitendijkse gebied vrijwel overal matige tot sterke infiltratie omstandigheden. Er zijn enkel

uitzonderingen waar in de droge periode wel kwel plaatsvindt, zoals de Koornwaard, Den Oel, Asperense waard, Zwanendal en nabij Fort Asperen.

Dit deelgebied wordt gekenmerkt door grote oppervlakten aan Vochtige alluviale bossen (H91E0), vooral Zachthoutooibossen (H91E0A), lokaal ook Essen-Iepenbos (H91E0B) en heel lokaal ook Beekbegeleidend bos (H91E0C). Verder komen in dit deelgebied de grootste arealen van de habitattypen Ruigten en zomen

(Moerasspirea; H6430A) en Glanshaver- en vossenstaart hooilanden (Glanshaver) voor. Op één locatie is het habitattype H3150 Meren met Krabbenscheer en

fonteinkruiden aanwezig. De habitatsoorten bittervoorn (H1134) en kamsalamander (H1166) komen algemeen voor in het gebied. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor in lage aantallen en de grote modderkruiper (H1145) wordt incidenteel waargenomen.

Linge binnendijks

Dit is het kleinste van de vijf deelgebieden (20 ha), maar vanwege het voorkomen van het habitattype Kalkmoerassen (H7230) in de Put van Bullee van groot belang. Het kalkmoeras komt daar voor vanwege de goede grondwaterkwaliteit (lage

nutriëntenconcentraties, maar de sulfaat- en ijzerconcentraties zijn laag) en de aanvoer van basenrijk kwel water (> 1 mm/d). Voor dit zeer stikstofgevoelige habitattype is de overschrijding van de KDW een zeer belangrijk knelpunt en leidt tot het verdwijnen van kenmerkende, basenminnende soorten. In het gebied Oude Horn komt een relatief groot aaneengesloten areaal Beekbegeleidend bos (H91E0C) voor dat zich geleidelijk ontwikkelde heeft vanuit verbost rietmoeras. Voor dit habitattype is de voedselrijkdom van bodem en water op een aantal locaties te hoog, Mogelijk is hier ook sprake van verdroging. Het voorkomen van de habitatsoorten bittervoorn (H1134), grote modderkruiper (H1145), kleine modderkruiper (H1149) en de kamsalamander (H1166) is aannemelijk.