• No results found

Landschaps- en cultuurhistorische beschrijving

In document LIFE project DANAH Kamp van Beverlo (pagina 14-19)

2.1.1.1 Tekstuele bronnen

 Weuts S. (1985). Honderdvijftig jaar Kamp van Beverlo. Geschiedenis van het Kamp van Beverlo verteld aan de hand van oude prentkaarten, oude en actuele foto’s.

 Sterckx G. & De Blust G. (2008). Heide in de vuurlinie. Ecologische gebiedsvisie voor de Natura2000-gebieden van Kamp Beverlo, het schietterrein van Helchteren en hun omgeving. INBO.R.2008.25.

2.1.1.2 Historische en daarvan afgeleide kaarten

Volgende historische en afgeleide historische kaarten werden geraadpleegd:

 De Ferrariskaart (circa 1775) of de zogeheten Kabinetskaarten werden tussen 1771 en 1778 gemaakt door Graaf De Ferraris. De kaarten, op schaal 1:11520, geven voornamelijk economische en militair nuttige elementen weer zoals bossen, waterlopen, bruggen en wegen.

 De Vandermaelenkaart (circa 1850) werd opgemaakt in de periode 1846-1854 en geeft een goed beeld van de wegenstructuur. Deze kaarten zijn nauwkeuriger dan de oudere Ferrariskaarten.

 De Kadastrale reductiekaart geeft een goed beeld van het bodemgebruik.

 Militaire kaarten van het Militair Carthografisch Instituut.

 Topografische kaarten van het Nationaal Geografisch Instituut.

 De landschapscomposietkaart geeft ruimtelijke zones weer waar nog gaaf en herkenbare relicten van de traditionele landschappen voorkomen (zie kaart 2-1).

2.1.2 Bespreking van de landschapshistoriek

2.1.2.1 Ontstaan van de heide vanaf 5.000 v.Chr. tot de middeleeuwen

Uit diverse paleo-ecologische onderzoeken komt een consistent beeld naar voor van de landschapsevolutie gedurende de laatste 10.000 jaar in de Kempen (Bastiaens & Deforce, 2005). Rond 5.000 v. Chr. bestond het landschap uit een natuurlijk, gesloten boslandschap met loofbossen die qua samenstelling sterk lijken op de huidige climaxvegetaties. Uit analyses van fossiele stuifmeelkorrels blijkt dat heidesoorten slechts in geringe mate, maar toch prominent aanwezig waren. De heidesoorten overleefden waarschijnlijk in open plekken in bossen (bijvoorbeeld ontstaan door bosbranden en natuurlijke begrazing), aan de rand van vennen en in de schaarse hoogveentjes. Vanaf 5.000 v. Chr. krijgt de mens een duidelijke impact op het landschap. Dit valt samen met de overgang van een levenswijze van jager-visser-verzamelaar naar akkerbouw-veeteler. Door beweiding van het bos en omvorming van bos naar akkers, verarmde de bodem en ontstonden de eerste heidegebieden. De heidevegetaties ontstonden niet op één moment in de tijd maar verschenen verspreid over een lange periode en verschillende gebieden tijdens het Neolithicum (tussen 5.500 en 2.500 v. Chr.). Dit wijst op de invloed van de mens en niet op een klimaatsverandering als drijvende kracht.

In het historisch heidebeheer speelde regelmatig afbranden waarschijnlijk een belangrijke rol. De opkomst van de grootschalige schapenteelt in de Middeleeuwen en het steken van plaggen voor akkerbouw leidde tot een sterke uitbreiding van het areaal droge heide. Door overexploitatie van de heide ontstonden in deze perioden ook grootschalige zandverstuivingen, wat leidde tot het ontstaan van landduinencomplexen. Sinds het ontstaan van de eerste antropogene heidelandschappen is dus ruim 5.000 jaar verstreken. Er bestaan wel weinig gegevens over het precieze uitzicht en samenstelling van de vroegere heide en de precieze evolutie ervan doorheen de tijd.

2.1.2.2 Potstaleconomie in de 19e eeuw tot begin 20e eeuw

Het landschapsecologisch onderzoek van Burny (1999) geeft een gedetailleerd beeld van het landgebruik in de Limburgse Kempen in het begin van de 20e eeuw. De gemeenschappelijke heidegronden vormden tot circa de jaren ‘30 een essentieel onderdeel van het agrarisch systeem van de potstal-economie, een landbouwsysteem dat de schaarse nutriënten en mineralen uit de omgeving concentreerde op een beperkte oppervlakte met bemeste akkers. Hierbij werden de meststoffen van het vee maximaal verzameld in de potstal. De heide speelde een cruciale rol in dit landbouwsysteem. De heide vormde de belangrijkste graasgebieden voor schapen en koeien. In functie hiervan werd regelmatig gebrand om de heide te verjongen. Daarnaast fungeerde de heide ook als leverancier van strooisel, brandstof en honing.

Op een aantal zones ontstonden grote landduinen door overexploitatie van de heide. De belangrijkste duinencomplexen liggen ten oosten van de lange Heuvelheide, ter hoogte van Vlasmeer, Hoeverheide, het gebied achter de Witte Bergen en de Koerselse heide en de west-oost georiënteerde duinengordel van het Gemeentebos. Om de woonkern van Hechtel te beschermen tegen zandverstuivingen, werden grote houtkanten aangelegd langs de rand van het militair domein. Deze houtkanten staan reeds aangeduid op de Vandermaelenkaart (circa 1850).

Aangezien de heide in de winter weinig nuttig voedsel leverde voor het vee moest deze kritische periode overbrugd worden door de dieren bij te voederen. De beschikbare oppervlakte hooiland bepaalde de grootte van de veestapel die kon overwinteren en op die manier ook de beschikbare hoeveelheid stalmest voor de akkers.

Het huidige voorkomen van de grote heidegebieden van Kamp Beverlo en het Schietterrein van Helchteren valt samen met hun centrale ligging op het Kempens plateau, op de waterscheidingslijn tussen het Maasbekken en het Scheldebekken. Het waterlopennetwerk is hier beperkt en de brongebieden en bovenloopjes zijn van nature zeer voedselarm. De hooilanden lagen verder stroomafwaarts in de vallei in zones waar opkwellend grondwater of overstromingen zorgen voor een natuurlijke aanrijking met mineralen. Het beperkte hooilandareaal vormde een rem op de expansie van de landbouw, zodat hier grote heidegebieden bewaard bleven. In stroomafwaarts gelegen gebieden zoals het land van Peer of rond Koersel en Beverlo was een veel groter hooilandareaal beschikbaar en konden veel meer heidegronden omgevormd worden naar akkers. Dit komt tot uiting in de bodemkaart door een veel groter aandeel van plaggenbodems die grenzen aan alluviale valleibodems.

De boerderijen met akkers lagen op de overgang van de beekvallei naar het plateau, op de gronden met de beste waterhuishouding en vlak bij het (drink) water. De beekvalleien zelf bestonden nagenoeg volledig uit hooilanden.

Om de productie van hooi op te drijven werd een dicht netwerk van greppels gegraven en onderhouden. In bepaalde percelen kon men hierdoor de invloed van grondwater vermeerderen. Andere beemden werden bevloeid met beekwater. In de vallei werd ook turf gewonnen uit de veenlagen, waardoor turfputten ontstonden.

Op enkele plaatsen werd ook op kleinschalige wijze ijzererts gewonnen.

Het bosareaal bleef tot de eerste helft van de 19e eeuw zeer klein. Er kwamen slechts enkele kleine loofbosjes voor, waarvan een valleibos langs de rand van de Zwarte beek en verschillende loofbosjes rond Peer. De eerste naaldbossen werden aangeplant tussen de periode van de Ferrariskaart (circa 1775) en de Vandermaelenkaart (circa 1850). In Kamp Beverlo gaat het om het centraal deel van het Gemeentebos van Hechtel en de parkbossen rond het legerkamp.

2.1.2.3 Ontginning van het heidelandschap vanaf eind 19e eeuw

De opkomst van de kunstmest vanaf het einde van de 19e eeuw, betekende het einde van het grootschalige heidelandschap in de Kempen. De hoeveelheid nutriënten werd nu niet meer beperkt door de natuurlijke eigenschappen van bodem en water, waardoor de heide haar functie voor landbouw verloor. De vochtige heiden werden massaal omgezet naar weidegronden zoals in het brongebied van Zwarte beek en Bolisserbeek. De droge heidegronden op de plateaus werden vanaf de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw stelselmatig beplant met naaldbossen.

Rond 1920 kwam de mijnbouw in Beringen tot ontwikkeling. Dit leidde tot een sterke toename van de bebouwing op de heuvelruggen in Beringen. Het landgebruik in de beekvalleien veranderde niet tot in de eerste helft van de 20e eeuw. Het Kamp van Beverlo was inmiddels uitgegroeid tot één van de belangrijkste militaire kampen van West-Europa. In de jaren ‘50 en ‘60 werden nog enkele delen onteigend en toegevoegd aan het militair domein, waaronder het gehucht Spiekelspade.

De verdere industriële ontwikkeling leidde vanaf de jaren ‘60 tot een steeds verdere versnippering van het heidelandschap door aanleg van wegen, bebouwde zones en industriegebieden. Tussen 1842 en 1980 verdwijnen in de Limburgse Kempen dan ook ongeveer 53.000 ha heide, dit is 75% van de heideoppervlakte.

Alleen op de militaire domeinen bleven grote heidegebieden bestaan, waar de successie naar bos werd tegengegaan om de terreinen open te houden voor militaire oefeningen.

Tussen 1930 en 1965 werd de Grote Heide (d.i. het brongebied van de Zwarte beek - Bolisserbeek) omgevormd naar een grootschalig landbouwgebied. Deze recente landbouwontginningen hadden reeds van in het begin grote percelen en zeer weinig houtkanten. Ook de landbouw kende vanaf dan een sterke evolutie. Veel beken werden rechtgetrokken en uitgediept om de gronden te ontwateren in functie van intensieve graslanden of akkers. Andere beekvalleien werden door de landbouw verlaten. In de vallei van de Grote Nete en het samenvloeiingsgebied van Dommel en Bolisserbeek verschenen zones met visvijvers en weekendhuisjes. Verlaten hooilanden evolueerden spontaan naar elzenbroeken of werden soms beplant met populier. In de kleinschalige akkerbouwgebieden traden eveneens grote veranderingen op. Een sterke specialisatie naar rundveehouderijen leidde vanaf de jaren

‘60 tot een uitbreiding van maïs, ten nadele van andere akkerbouwteelten, waardoor het oorspronkelijke bocagelandschap met een grote diversiteit van verschillende akkerteelten op een kleine oppervlakte verdween.

2.1.2.4 Behoud van het heidelandschap in de militaire domeinen

Aangezien het leger uitgestrekte open oefenterreinen nodig heeft, bleven de militaire domeinen gespaard van de maatschappelijke ontwikkelingen die in het grootste deel van de Vlaamse Kempen leidden tot de teloorgang van het oorspronkelijke heidelandschap.

Kamp Beverlo werd opgericht in 1835 om de pas onafhankelijke staat België te beschermen tegen mogelijke invallen vanuit Nederland. Het boek “Honderdvijftig jaar Kamp van Beverlo” geeft een overzicht van de geschiedenis van het Kamp tot 1985 (Weuts, 1985). Het militair domein werd sinds de oprichting in 1835 zeer intensief gebruikt. Het was het eerste kamp in Europa waarbij zowel de cavalerie, de infanterie en de artillerie samen op één terrein konden oefenen. Reeds in 1835 konden hier 20.000 militairen tegelijkertijd op manoeuver.

Tussen 1835 en 1870 werd het domein steeds beter uitgerust met militaire gebouwen. Ten oosten van het Kamp werd een groot park aangelegd als bescherming tegen het stuifzand. Het cavaleriekamp werd gebouwd vanaf 1870 en bood plaats aan 10.000 ruiters en 3.000 paarden. Even voor de eerste wereldoorlog was het legerkamp uitgegroeid tot het grootste en modernste van Europa. Er waren kazernes voor 40.000 militairen en 4.000 paarden, ruime oefenvelden en moderne schietstanden. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werd het Kamp door geallieerden gebombardeerd. De heropbouw startte onmiddellijk na de bevrijding van 1945. De nieuwe kwartieren waren wel veel kleiner. Anno 2009 zijn er ongeveer 4.000 militairen aanwezig en komen er wekelijks nog eens ongeveer 500 militairen op kamp. De schietstanden en oefenterreinen worden zeer druk bezet.

Sinds het begin van jaren ’80 werden door de toenmalige natuurverenigingen samen met de militaire overheid inspanningen gedaan voor het behoud en herstel van heidelandschap. Later groeide dit uit tot een samenwerking tussen de militaire overheid en het Agentschap voor Natuur en Bos, waaruit het DANAH-LIFE-project voort vloeide.

2.1.3 Relictzones

De landschapsatlas is een inventaris van waardevolle landschappen van Vlaanderen. De relicten van de traditionele landschappen getuigen van structuren en elementen van landschappen uit het verleden die nog niet door grootschalige ingrepen van na de Tweede Wereldoorlog zijn uitgewist. In de atlas worden relicten aangegeven die op oude kaartdocumenten (van de Kabinetskaart van Ferraris tot en met de topografische kaarten tot de Tweede Wereldoorlog) kenmerkend waren voor de landschappen en die op de orthofotokaarten van omstreeks 1990 (Eurosense n.v.) herkenbaar waren.

De Landschapsatlaskaart geeft voor het Kamp van Beverlo en omgeving volgende ankerplaatsen (met hun kenmerkende zones en elementen) weer (zie Kaart 2-2):

 Heide- en stuifzandcomplex van Hechtel-Helchteren met vallei van de Zwarte Beek (bovenloop) - Relictzoneassociaties: Kamp van Beverlo, Vallei vd Zwarte Beek en Militair domein Koersel-Hechtel - Lijnrelictenassociaties: Ontsluitingsstructuur Hechtel, Zwarte Beek, Winterbeek

- Puntrelictenassociaties: Stalse molen met volgende landschapswaarden:

Wetenschappelijke waarde: Het landschap strekt zich uit aan de rand van het Kempens Plateau. Dergelijk overgangsgebied wordt gekenmerkt door een eigen dynamiek en is bijgevolg in geografisch opzicht belangrijk. Het voorkomen van verschillende reliëfelementen en gradiënten (bodem, vochtigheid enz.) zijn de basis voor een grote landschappelijke verscheidenheid. Opmerkelijk is het areaal landduinen, één van de meest uitgesproken reliëfvormen in Vlaanderen. De laat-historische duinen zijn, naast rivierbeddingen, bovendien de meest dynamische landschapseenheden. Zij hebben uitzonderlijke geomorfologische waarde.

In de omgeving van de Zwarte Beekvallei leveren de afwisseling van ruigtes, graslanden, struwelen, beekbegeleidende broekbossen en de overgangen naar heidevelden, stuifduinen en vennen een schat aan zeldzame soortenrijkdom op. Plaatselijk komen laag- en hoogveen voor.

Historische waarde: Eeuwenlang hield hier een gevarieerd cultuurlandschap stand. Het vormde een onmisbaar onderdeel van de toenmalige landbouweconomie. Daarin gingen heidevlakten samen met cultuurgronden rond bewoningskernen, geriefhoutbosjes, hooi- en weilanden in het beekdal evenals turfontginningen. Begin vorige eeuw ging de betekenis van de heide verloren, werden hele oppervlakten ervan met naaldhout beplant en de broeken in het beekdal uiteindelijk aan hun lot overgelaten, zodat daar verruiging optrad. Tussen Hechtel en Koersel bleef echter een gaaf beekdallandschap bewaard. De Zwarte Beek wordt er omringd door een lappendeken van kleinschalige landbouwpercelen, aangevuld met oude paden en wegen, molens en restanten van schansen. Bodemgebruik en perceling zijn er grotendeels historisch stabiel. Nog tot in de 2de helft van de 20ste eeuw werd hier gehooid en vond nabeweiding plaats.

Een gedeelte bestond uit bevloeide beemden. Sommige van de duinen in de omgeving zijn minstens gedeeltelijk laat-historisch en ontstonden wellicht als gevolg van verwaaiingen na overexploitatie of ontginning van zuidwestelijke heidegebieden. De noordelijke duinengordel tegen Hechtel kreeg zijn huidige vorm mede door de niet aflatende inzet van de dorpsbewoners om het stuifzand aan de rand van het voormalige akkerareaal en het dorp d.m.v. een dichte begroeiing of wallen tegen te houden. Bovendien zijn de duinen belangrijke archeologische vindplaatsen.

Esthetische waarde: De Zwarte Beekvallei biedt een aantrekkelijke en contrasterende variatie: in minder dan een kwartier wandelt de bezoeker er van kurkdroog naar kletsnat. Vanuit de uitkijktoren aan het Fonteintje in Koersel reiken vergezichten over de onmetelijke heide- en stuifzandvlakten van de militaire domeinen en de wijdse omgeving. De landduinen, door velen positief gewaardeerd, hebben een hoge belevingswaarde omwille van hun landschapsvariabiliteit, oriënterend effect en gunstig microklimaat.

Sociaal-culturele waarde: In de omgeving zijn bewegwijzerde wandelpaden aangelegd en worden geleide wandelingen georganiseerd. Het bezoekerscentrum De Watersnip aan het Fonteintje in Koersel is de ideale uitvalsbasis voor de verkenning van het landschap, met vlakbij de uitkijktoren en de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-aan-de-Staak.

Ruimtelijk-structurerende waarde: Het uitgestrekte heide- en stuifzandcomplex en de vallei van de Zwarte Beek, ingesneden in de zuidwestelijke rand van het Kempens Plateau, waren hier bepalend voor de opbouw en organisatie van het landschap.

 Parken van het Kamp van Beverlo

- Relictzoneassociatie: Kamp van Beverlo met volgende landschapswaarden:

Wetenschappelijke waarde: De twee parken bevatten een dendrologisch waardevolle bomencollectie.

Historische waarde: De parken met de bijhorende gebouwen en omgevende aanleg zijn verbonden met de Belgische geschiedenis, als onderdeel van het door koning Leopold I opgerichte Kamp van Beverlo. Als herinnering aan de beide wereldoorlogen werden in het Nieuw Park twee begraafplaatsen geïntegreerd. In het bijzonder zijn van belang: de tuinkunsthistorische waarde van de parkaanleg in landschappelijke stijl met riant karakter, de architecturale waarde van het paviljoen van de geniecommandant, het interbellum-karakter van de Belgische begraafplaats en de sobere aanleg van de Britse begraafplaats van na de tweede oorlog.

Esthetische waarde: De belevingswaarde van het geheel en de samenstellende bestanddelen is groot omwille van o.a. de verscheidenheid van de gezichten, de interessante groenelementen en de pittoreske stijl van de villa.

Sociaal-culturele waarde: Het Nieuw Park, waarin twee militaire begraafplaatsen zijn geïntegreerd, is opengesteld als gemeentelijk park. De oude paviljoenen hebben een functie als Club Koningin Astrid en ClubPrinses Paola, die een sociaal-culturele rol spelen in de militaire gemeenschap.

Ruimtelijk-structurerende waarde: Het Kamp van Beverlo is aangelegd in een rasterpatroon, opgevat als een dambord met centraal het Koninklijk Park en ten zuiden het Nieuw Park. De aanleg reflecteert de bestemming en de militaire hiërarchie.

In document LIFE project DANAH Kamp van Beverlo (pagina 14-19)