• No results found

2.3 Beschrijving van het biotisch milieu

2.3.2 Fauna

In het verleden is heel wat onderzoek gebeurd naar fauna in het Kamp van Beverlo. De gegevens uit enkele eerder vernoemde overzichtsrapporten en uit een aantal specifieke onderzoeksrapporten (die hieronder zijn opgesomd) worden samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar de respectievelijke rapporten.

 Bobbink R., de Goeij S., Vogels J. & Verbeek P. (2007). Wetenschappelijke onderbouwing van de beheergerichte maatregelen in het gebied Hoeverheide (Kamp van Beverlo). Rapport Onderzoeks-centrum B-WARE, Natuurbalans & St. Bargerveen (nr. PR-05-008). In de periode 2005-2006 werd een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd naar de abiotiek en biotiek in het zuidelijk deel van het militair domein (Hoeverheide genoemd, maar tevens een groot deel van de Vallei van de Zwarte beek ter hoogte van het militair omvattend. Verder in het beheerplan wordt dit de “Hoeverheide-studie” genoemd.

 Stassen E. (2005). Verslag bodemvalonderzoek Kamert. Niet gepubliceerd verslag. 32 p

 Vanreusel W., Maes D. & Van Dyck H. (2000). Soortbeschermingsplan Gentiaanblauwtje. Rapport van de Universiteit Antwerpen (UIA – UA) in opdracht van afdeling Natuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Wilrijk. (hoofdrapport + gebiedsfiches + bijlagen).

2.3.2.1 Avifauna

2.3.2.1.1 Vogelrichtlijn (Bijlage I)

Bespreking van overzicht en trends van populaties aan broedvogels en trekvogels in Kamp Beverlo In de Ecologische gebiedsvisie voor het Kamp van Beverlo (Sterckx & De Blust, 2008) wordt een overzicht gegeven van aantallen en trends van populaties van de Annex-I-trekvogels en broedvogels binnen het Vogelrichtlijngebied, waarbij de waargenomen vergeleken worden met de trends in Vlaanderen en Europa (zie Tabel 3 en 4). De opgegeven aantallen voor het militair domein Kamp van Beverlo liggen lager dan de reële aantallen, gezien grote delen ervan niet of slechts beperkt konden geïnventariseerd worden in de jaren 1970-1980. Ze zijn dus een onderschatting van de werkelijk aanwezige aantallen (mond. med. W. Vanlook).

Uit Tabellen 3 en 4 kan men de volgende trends afleiden voor de periode vanaf de jaren 1970 tot 2002:

 Ten opzichte van de aanmelding als Vogelrichtlijngebied zijn een aantal soorten uitgestorven in Vlaanderen (Korhoen, Duinpieper). Andere soorten verdwenen hier maar broeden nog elders in zeer lage aantallen in Vlaanderen (Grauwe klauwier, Kwartelkoning, Porseleinhoen). Al deze soorten zijn gebonden aan grootschalige halfnatuurlijke landschappen met open biotopen van heiden, duinen, moeras of graslanden.

 Een aantal soorten kwam zowel bij de aanmelding als actueel in lage aantallen of als onregelmatige broedvogel voor. Het betreft:

- enerzijds moerasvogels zoals Bruine kiekendief, Roerdomp

- anderzijds kritische broedvogels van grootschalige open, halfnatuurlijke landschappen, zoals Goudplevier, Velduil en Grauwe kiekendief.

 Voor Blauwborst en Bruine kiekendief zijn de aantallen in Vlaanderen sinds de jaren ’70 sterk gestegen. Op de militaire domeinen en aangrenzende beekvalleien gingen de aantallen echter achteruit of bleven stabiel.

 Soorten van halfopen tot gesloten landschappen doen het algemeen goed. Ze blijven stabiel of nemen toe in aantal (Zwarte specht, Wespendief, Nachtzwaluw en Boomleeuwerik).

Kaarten 2-12, 2-13, 2-14, 2-15 en 2-16 geven een overzicht van de waarnemingen van broedgevallen van de belangrijkste heidevogels, van Boomleeuwerik en Nachtzwaluw, van de belangrijkste bossoorten, van de belangrijkste bosrandsoorten en van de belangrijkste overige soorten.

Tabel 3: Aantallen en trends van Annex-I-broedvogels in het Vogelrichtlijngebied t.h.v. het Kamp van Beverlo, Vlaanderen & Europa; grijs=uitgestorven, roos=achteruitgaand, geel=geen trend / stabiel, groen=vooruitgaand

Broedvogelsoorten Vogelrichtlijn

gebied Vlaanderen Europa

Latijnse naam Nederlandse naam 1986 na 2000

Rode Lijst status Vlaanderen

Trend t.o.v.

1973-1777

Geschatte populatie in 2000-2002

Rode Lijst status Europa

Anthus campestris Duinpieper 3 0 Uitgestorven U - V

Tetrao tetrix Korhoen 20-25 0 Uitgestorven U - V

Botaurus stellaris Roerdomp 2 0 Met uitsterven bedreigd A 11-12 V

Circus pygargus Grauwe Kiekendief 1 0 Met uitsterven bedreigd A 0-1 S

Crex crex Kwartelkoning 1 0 Met uitsterven bedreigd A 2-5 V

Lanius collurio Grauwe Klauwier 10 0 Met uitsterven bedreigd A 1-7 D

Asio flammeus Velduil 1-2 Zeldzaam S - V

Pluvialis apricaria Goudplevier 1 0 S - S

Porzana porzana Porseleinhoen Bedreigd S - S

Caprimulgus europeus Nachtzwaluw 15-20 14-26 Kwetsbaar T 500-550 D

Circus aeruginosus Bruine Kiekendief 1 0 Niet bedreigd T 140-160 S

Dryocopus martius Zwarte Specht 2-3 14-24 Niet bedreigd T 650-1050 S

Larus melanocephalus Zwartkopmeeuw x Niet bedreigd T 200-1120 S

Lullula arborea Boomleeuwerik >30 36-72 Kwetsbaar T 500-800 V

Luscinia svecica Blauwborst 40-50 10-22 Niet bedreigd T 3000-3700 S

Pernis apivorus Wespendief 1-2 4 Niet bedreigd T 160-240 S

Alcedo atthis Ijsvogel 3 5-6 Niet bedreigd T 680-850 D

Tabel 4: Aantallen en trends van Annex-I-trekvogels in het Vogelrichtlijngebied t.h.v. het Kamp van Beverlo, Vlaanderen & Europa; grijs=uitgestorven, roos=achteruitgaand, geel=geen trend / stabiel, groen=vooruitgaand

Trekvogelsoorten Vogelrichtlijngebied Europa

Latijnse naam Nederlandse naam 1986 na 2000 Rode Lijst

status Pandion haliaetus Visarend x jaarlijks op doortrek, toenemende aantallen R Circus cyaneus Blauwe kiekendief 15 jaarlijks overwinteraar, stabiel V Falco columbarius Smelleken x jaarlijks op doortrek, trend onbekend S Tringa glareola Bosruiter jaarlijks op doortrek, trend onbekend D Grus grus Kraanvogel 150 jaarlijks op doortrek, globaal afnemend V Philomachus pugnax Kemphaan jaarlijks op doortrek, globaal afnemend S

Bespreking van de meest opmerkelijke Vogelrichtlijnsoorten in Kamp Beverlo (Vermeersch et al., 2004):

Korhoen (Tetrao tetrix)

Ecologie. Korhoen vraagt grote structuurrijke heides of hoogveen, grenzend aan cultuurland. Aan het einde van de 19e eeuw nam deze soort in de Kempen toe als gevolg van de ontginning van de heide. Hierdoor ontstond rondom de resterende heideterreinen een mozaïek van vochtige weilanden en graanakkers in een kleinschalig landschap. Het verdwijnen ervan is in belangrijke mate te wijten aan:

 Intensivering van de landbouw waardoor de voedselgebieden verloren gingen

 Grootschalige zandwinningen op het Kempens plateau

 Toenemende verstoring van heidegebieden door recreatie, zelf in militaire domeinen

Beheer. Het geheel van het Kamp van Beverlo en het Schietterrein in Helchteren behoren tot de meest geschikte gebieden in Vlaanderen voor herstel in functie van de Korhoen, gezien de grote oppervlakte aaneengesloten heide- en bosgebieden met natuurlijke overgangen naar beekdalen en cultuurgronden. Toch wordt op korte termijn herintroductie van Korhoen niet haalbaar geacht.

Voorkomen. Het Kamp van Beverlo vormde samen met het Schietterrein in Helchteren de laatste broedgebieden van Korhoen in Vlaanderen, met respectievelijk 30 en 25 broedparen binnen het Vogelrichtlijngebied. Ze waren voornamelijk te zien in de omgeving van de Zwarte beek en de omliggende hooilandjes, akkertjes en heidegebieden. Sindsdien gingen de aantallen verder achteruit en is de soort uitgestorven in Vlaanderen.

Duinpieper (Anthus campestris)

Ecologie. De duinpieper is een op de grond levende vogel van warme en droge, ongecultiveerde open heidegebieden met overgangen van stuivend naar vastgelegd zand, opspuitterreinen en andere pioniersvegetaties op zandige bodems. De kenmerkende vegetatie bestaat uit Buntgras, Schapengras, Bochtige smele, Zandzegge en haar- en korstmossen. Ook droge, kale akkers of akkers met een korte vegetatie met vb.

luzerne komen in aanmerking. Het voedsel bestaat voornamelijk uit spinnen en tal van insecten als sprinkhanen en zandloopkevers.

Beheer. De vermindering van de oppervlakte stuifzanden door massale bebossing en spontane bosontwikkeling, urbanisatie en toenemende recreatie zijn de belangrijkste oorzaken voor het verdwijnen van deze voormalige broedvogel in Vlaanderen. Een belangrijke beheermaatregel is het openhouden van stuifzanden waarbij de typische overgangen naar vastgelegd zand en schaars begroeide randzones worden behouden. Plaggen, begrazing of gecontroleerd en pleksgewijs branden stimuleert de vorming van nieuwe pionierstadia in de grote heidegebieden van de Kempen. Recreatie moet gereguleerd of beperkt blijven.

Voorkomen. De Duinpieper was vroeger een weliswaar zeldzame maar karakteristieke broedvogel van zandige heidevelden en zandverstuivingen. Tijdens de jaren ’60 broedden minstens 30 koppels in het gebied. De gemiddelde territoriumgrootte van Duinpieper bedroeg in de ijl begroeide stuifzandbiotopen 15 tot 30 ha. Het laatste broedgeval in Vlaanderen dateert van 1986, in het Kamp van Beverlo. Nu is de soort nog een regelmatige doortrekker in zeer klein tot klein aantal vanaf eind april tot in mei en van augustus tot september of oktober.

Grauwe kiekendief (Circus pygargus)

Ecologie. De Grauwe kiekendief broedde in Europa oorspronkelijk in open, halfnatuurlijke biotopen zoals steppen, heide, duinen en hoogveen maar schakelde sinds de helft van de jaren ’70 massaal over op akkergebieden. Ook binnen het cultuurlandschap ging de soort sindsdien sterk achteruit door afname van de oppervlaktes aan graan, braakliggende terreinen en vervroegde oogsten waarbij de nesten uitgemaaid worden.

Voorkomen en beheer. Gezien het onregelmatige voorkomen van de soort en gezien in grote heidegebieden slechts lage dichtheden worden bereikt, kunnen geen kwantitatieve IHD’s worden vooropgesteld (Sterckx & De Blust, 2008). In het kader van de aanduiding als Vogelrichtlijngebied streeft men wel naar herstel van geschikt leefgebied, bestaande uit grootschalig open landschap met heide, moeras en land-duinen met graanakkers, extensieve graslanden en braakliggende akkers in de onmiddellijke omgeving. In mei en juni 2005 is een Grauwe kiekendief in de vlucht en jagend waargenomen boven Hoeverheide (schrift. med. Marcel Van Waerebeke).

Nachtzwaluw (Caprimulgus europeus)

Ecologie. Dit is een vogel van structuurrijke (oude) heidegebieden met een geleidelijke overgang naar open tot halfopen bossen op zandgrond met brede zandvlakten of –paden. Het nest bevindt zich steeds op de grond. In de schemering en ’s nachts wordt er gejaagd op insecten zoals nachtvlinders, muggen en kevers, die met wijd opengesperde bek gevangen worden. De zang is ver dragend en bestaat uit een hard snorren, dat met korte tussenpauzes urenlang te horen is. Overdag zit hij gecamoufleerd te rusten op de grond of op een dikke tak.

Beheer. De combinatie van bomen waar insecten zich ophouden en de aanwezigheid van open, zandige ruimten en onbegroeide plekken die als gevolg van het warmtehoudend vermogen vaak insecten aantrekken en dus uitstekende foerageerplaatsen vormen, is essentieel voor het verzekeren van een voldoende groot voedselaanbod. Vermits de natuurlijke successie van de broedgebieden leidt tot bos, dient dit door menselijk beheer te worden tegengegaan.

Voorkomen. De Vlaamse populatie Nachtzwaluw bedraagt 500-550 broedparen. De soort is vrijwel beperkt tot de Kempen en het overgrote deel van de broedparen situeert zich in Limburg. In het Vogelrichtlijngebied ter hoogte van het Kamp van Beverlo worden sinds 2000 zo’n 14 tot 26 territoria waargenomen, wat bijna 5% van de Vlaamse populatie bedraagt. Deze aantallen zijn zeker een onderschatting gezien het noordelijk deel (Lange heuvelheide en omgeving) hierin niet meegeteld werd. In 2004 werden in het ganse Kamp van Beverlo ongeveer 60 koppels geteld, in 2005 ongeveer 55 koppels (schrift. med. Marcel Van Waerebeke; zie Kaart 2-13). In 2008 werden ongeveer 100 koppels geteld (Indeherberg et al., 2009). Na de LIFE-werkzaamheden is dit aantal waarschijnlijk nog toegenomen.

Boomleeuwerik (Lullula arborea)

Ecologie. De Boomleeuwerik is een vogel van zandige gebieden met verspreide bomen of struiken. Bij ons zijn dat heiden, kapvlaktes, aanplantingen en open naald- of gemengde parkachtig bos op zandige bodem, afgewisseld met open, korte vegetatie. De meeste tijd wordt doorgebracht op de grond waar op de vrij kale bodem naar voedsel wordt gezocht. Het voedsel bestaat vooral uit allerlei ongewervelden, en in het voorjaar ook mals groen en zaden van de Grove den. In tegenstelling tot andere leeuweriken zit deze soort ook vaak open en bloot in bomen, struiken en op draden. De soort valt vooral op door haar roep en opvallende, melodieuze zang die ze in een zangvlucht brengt op 100 à 150 m hoogte.

Beheer. In heide- en duingebieden dient het beheer gericht te worden op het behoud en herstel van grote open zones met spaarzame vegetatie door kappen, plaggen en/of begrazen. Verstoring moet zoveel geweerd worden.

Voorkomen. De populatie Boomleeuwerik kent net als die van Nachtzwaluw haar zwaartepunt in de Kempen, met de hoogste dichtheden in Limburgse heidegebieden en in de Kalmthoutse heide. In het Kamp van Beverlo is de populatie stabiel te noemen, met in het Vogelrichtlijngebied jaarlijks 36-72 territoria (zie Kaart 2-13), d.w.z.

ongeveer 10% van de Vlaamse populatie, waardoor het Kamp Beverlo een belangrijk kerngebied vormt voor het behoud van deze soort.

2.3.2.1.2 Vlaamse rode lijstsoorten

Bespreking van overzicht en trends van populaties aan Rode Lijstsoorten van vogels in Kamp Beverlo Naast de Bijlage-I-vogelsoorten van de Europese Vogelrichtlijn komen in het gebied veel andere Rode-lijstsoorten voor, die in Vlaanderen sterk bedreigd zijn (zie Tabel 5). De belangrijkste soorten voor het Kamp van Beverlo zijn vetgedrukt weergegeven, en worden verder kort besproken, aangevuld met een ontbrekende soort (Klapekster).

Tabel 5: Andere (niet Bijlage I) bedreigde Rode Lijst vogelsoorten

Andere (niet BijlageI) bedreigde Rode Lijst vogelsoorten Vogelrichtlijngebied Vlaanderen

Latijnse naam Nederlandse naam na 2000 Rode Lijst status Vlaanderen

Geschatte populatie in 2000-2002

Alauda arvensis Veldleeuwerik 20-40 Kwetsbaar 9000-11000

Anas querquedula Zomertaling 2 Bedreigd 160-200

Anthus pratensis Graspieper 46-98 Bedreigd 3800-5500

Anthus trivialis Boompieper 85-170 Bedreigd 1900-2800

Carduelis carduelis Putter 1-3 Bedreigd 650-1200

Carduelis spinus Sijs 0 Zeldzaam 50-80

Emberiza citrinella Geelgors 30-60 Bedreigd 3400-4000

Emberiza schoeniclus Rietgors 11-27 Bedreigd 2100-3000

Gallinago gallinago Watersnip 8 Met uitsterven bedreigd 40-50

Luscinia megarhynchos Nachtegaal 6-14 Kwetsbaar 1250-1800

Oenanthe oenanthe Tapuit 1 Met uitsterven bedreigd 10-15

Oriolus oriolus Wielewaal 7-11 Bedreigd 1100-1400

Parus cristatus Matkop 31-56 Kwetsbaar 3300-3500

Perdix perdix Patrijs 5-11 Kwetsbaar 5000-12000

Phoenicurus phoenicurus Gekraagde roodstaart 22-38 Kwetsbaar 2100-3300

Pyrrhula pyrrhula Goudvink 1-3 Bedreigd 250-280

Riparia riparia Oeverzwaluw 10 Achteruitgaand 6000-7500

Bespreking van de meest opmerkelijke Rode Lijstsoorten in Kamp Beverlo (Vermeersch et al., 2004):

Klapekster (Lanius excubitor)

Ecologie. Klapeksters hebben een voorkeur voor een open landschapstype met voldoende struiken en bomen van waaruit ze uitvallen kunnen doen naar hun prooi. Ze worden vaak aangetroffen in uitgestrekte heidegebieden en op kapvlakten, of in kleinschalig landbouwgebied met vele heggen en houtkanten. De absolute dichtheden liggen gemiddeld erg laag en zijn zelden hoger dan 10-15 broedparen per 25 km². De dichtheden zijn vooral afhankelijk van het voedselaanbod (muizen, mollen, grote insecten) op basis waarvan de gemiddelde territoriumgrootte wordt bepaald. Aangezien de Vlaamse populatie zich op de grens bevindt van het verspreidingsgebied is ze extra gevoelig voor de globale afname die wordt vastgesteld in heel Europa.

Beheer. De enorme afname van de voorbije decennia kan waarschijnlijk worden toegeschreven aan enerzijds een verminderde voedselsituatie door toename van het gebruik van pesticiden en herbiciden in de landbouw en anderzijds door de schaalvergroting in de oorspronkelijk kleinschalige landbouwgebieden. De toenemende vergrassing van de heide is mogelijk een belangrijke oorzaak van de terugval in de heide van de Kempen.

Voorkomen. In de jaren ’70-’80 broedden meerdere koppels in het Kamp van Beverlo (2 à 5, met een maximum van 8 gekende broedparen in 1971). In 2000 was er nog een onzeker broedgeval in het Kamp van Beverlo. Eind mei 2005 werden twee solitaire klapeksters waargenomen in nabij Dovo en Achter de Witte bergen (schrift. med.

Marcel Van Waerebeke).

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

Ecologie. Tapuiten broeden in open terreinen met een korte vegetatie en kale, zandige of rotsige plekken. Dit kan gaan van duin- en kustgebieden op zeeniveau tot hooggelegen alpenweiden boven de boomgrens. Tapuiten zijn uitgesproken holenbroeders en nestelen in onze streken vooral in konijnenholen. Hun voedsel bestaat uit spinnen, insecten en andere ongewervelden.

Beheer. Biotoopverlies is zo goed als zeker de belangrijkste factor geweest in de afname van het Vlaamse Tapuitenbestand. In heide- en duingebieden hebben respectievelijk vergrassing en verstruweling ervoor gezorgd dat open en schaars begroeide terreinen aan een hoog tempo verloren gingen.

Voorkomen. Door het biotoopverlies trokken de Tapuiten zich bijna volledig terug in afgesloten gebieden zoals militaire domeinen en natuurreservaten. Daarom werden tot in de jaren ‘80 steeds meerdere broedkoppels in het Kamp Beverlo aangetroffen (tot 25-tal koppels). De laatste 10 jaar zijn er geen broedgevallen meer waargenomen van Tapuit (schrift. med. Marcel Van Waerebeke) maar wordt ze jaarlijks tijdens de trektijd in vrij grote aantallen waargenomen. In 2005 werden eind mei nog Tapuiten waargenomen op verschillende locaties in Hoeverheide en in de Hechtelse heide (schrift. med. Marcel Van Waerebeke).

Veldleeuwerik (Alauda arvensis)

Ecologie. De Veldleeuwerik is een grondbroeder van allerhande open landschappen, (deels) begroeid met lage vegetatie. De grootste concentraties worden in Vlaanderen aangetroffen in gebieden met uitgestrekte open landschappen zoals de grote heidegebieden.

Voorkomen. Veldleeuweriken broeden in hoge aantallen in Kamp Beverlo, zowel op de vergraste heideterreinen als op de omliggende mijnterrils en in de agrarische gebieden aansluitend op de heidegebieden (zie Kaart 2-12).

Graspieper (Anthus pratensis)

Ecologie. De Graspieper broedt in open landschappen met een verscheidenheid aan grazige terreinen, liefst op een vochtige tot natte bodem. Hij vermijdt hoge bomen, maar enkele verspreide, opschietende struiken zijn geen bezwaar. Broedbiotopen zijn o.a. grazige, vochtige heide, opgespoten en braakliggende terreinen, grazige terrils, brede wegbermen, dijken en rivieroevers. Ze verkiezen plaatsen met vrij korte of open grazige vegetatie om in te fourageren.

Beheer. De graspieper is in Vlaanderen nog een vrij talrijke broedvogel, hoewel de aantallen alarmerend zijn afgenomen. Daarbij hebben grotendeels door Pijpenstrootje vergraste heideterreinen veelal als refugium voor de soort dienst gedaan.

Voorkomen. Graspiepers broeden in hoge aantallen in Kamp Beverlo, zowel op de vergraste heideterreinen als op de omliggende mijnterrils en in de agrarische gebieden aansluitend op de heidegebieden (zie Kaart 2-12).

Boompieper (Anthus trivialis)

Ecologie. De Boompieper zit bij voorkeur in open, weinig begroeide gebieden met verspreide bosjes en bomen die gebruikt kunnen worden als zangpost. Ze worden o.a. aangetroffen in heidegebieden, licht verboste graslanden, jonge bosaanplanten en kaalkapterreinen, open bossen, duinen en extensieve landbouwgebieden.

De Boompieper is een bodembroeder die het overgrote deel van zijn voedsel op de grond weet te bemachtigen.

Beheer. In de heidegebieden is de toestand voor de Boompieper doorgaans positief hoewel men ook hier moet opletten met het gevoerde beheer. Zo wordt verbossing meer en meer tegengegaan door het inzetten van schaapskuddes. Extensieve begrazing met schapen leidt vaak tot een toename, maar te intensieve begrazing kan nefast zijn voor een grondbroeder als de Boompieper.

Voorkomen. Ongeveer 10% van de Vlaamse populatie broedt in de SBZ van het militair domein en de Vallei van de Zwarte Beek en dat van Houthalen-Helchteren - Meeuwen-Gruitrode en Peer (samen tot 170 territoria) (zie Kaart 2-14).

Watersnip (Gallinago gallinago)

Ecologie. De Watersnip broedt in laagvenen, verlandingszones van allerlei aard, zegge- en biezenweiden, drassige weilanden met onregelmatige vegetatiehoogte, natte heide en open en vochtige broekbossen. Of de soort al dan niet tot broeden komt, hangt af van de waterstand in het voorjaar.

Beheer. Basisvoorwaarde is een zachte organische bodem, rijk aan bodemorganismen. De achteruitgang van de aantallen is vooral te wijten aan een te droge bodem in het voorjaar tengevolge van ontwateringen en beeksaneringen.

Voorkomen. De vallei van de Zwarte beek is het belangrijkste broedgebied voor Watersnip in Vlaanderen, met 15 tot 20 paartjes in de jaren ‘70. In de periode 2000-2002 waren er nog circa 30-50 broedparen in Vlaanderen, waarvan minimaal 8 en 4 zekere broedparen in de boven- en benedenloop van de vallei van de Zwarte Beek (zie Kaart 2-16).

Nachtegaal (Luscinia megarhynchos)

Voorkomen. Nachtegaal is de laatste 10 jaar afwezig in Kamp Beverlo, behalve één zangpost aan de Helderbeek (schrift. med. Marcel Van Waerebeke).

2.3.2.2 Reptielen

Bespreking van overzicht van populaties aan reptielen in Kamp Beverlo Volgende reptielensoorten zijn bekend van het Kamp van Beverlo:

 Gladde slang (Coronella austriaca)

 Hazelworm (Anguis fragilis)

 Levendbarende hagedis (Zoocta vivipara)

Bespreking van de meest opmerkelijke reptielensoorten in Kamp Beverlo (Bauwens & Claus, 1996):

Gladde slang (Coronella austriaca) is een Bijlage IV-soort van de Habitatrichtlijn die als kwetsbaar is aangeduid op de Rode Lijst. Ter hoogte van het Kamp van Beverlo liggen 2 van de 20 bekende UTM-hokken in Vlaanderen.

De vindplaatsen liggen bij de Visbeddenbeek in de Lange heuvelheide in het militair domein en verder

noordwaarts het militair domein in het Pijnven. Ten zuiden van de N73 zijn geen populaties waargenomen. Meer gedetailleerde informatie over de grootte en de vitaliteit van de lokale populaties is niet beschikbaar.

Hazelworm (Anguis fragilis) (zeldzaam volgens de Rode Lijst) is een lastig waarneembare soort die waarschijnlijk her en der in bossen en randen voorkomt. De soort is waargenomen in Katersdelle (Bobbink et al., 2007), in het Gemeentebos, in Dumonsheide en op verschillende plaatsen in de vallei van de Zwarte beek, o.a. Hechtels broek, Kouwert, Kleinhoef en Witte hoeve (schrift. med. Marcel Van Waerebeke).

Levendbarende hagedis (Zoocta vivipara) (zeldzaam volgens de Rode Lijst) heeft vochtige heide- en veen-terreinen met Dopheide en Pijpenstrootje en opslag van Berk en Grove den als voorkeursbiotoop. Ook allerlei droge biotopen, zoals droge heide, duinen, heischrale graslanden en open plekken in bossen worden bewoond, maar in lagere dichtheden. Daarnaast zijn tal van types lijnvormige landschapselementen waarbij er een overgang is van gesloten naar open ecotoop bewoond. Gedetailleerde inventarisatiegegevens zijn niet beschikbaar, maar de Levendbarende hagedis werd reeds verspreid over het ganse militair domein gevonden, op alle open heideterreinen tot in de kleine zeggevegetaties van Spiekelspade en Kouwert (schrift. med. Marcel Van Waerebeke) en met waarnemingen in Katersdelle, Spiekelspade en het Vijverven (Bobbink et al., 2007).

2.3.2.3 Amfibieën

Bespreking van overzicht van populaties aan amfibieën in Kamp Beverlo Volgende amfibiesoorten zijn bekend van het Kamp van Beverlo:

 Padden: Gewone pad (Bufo bufo) Rugstreeppad (Bufo calamita)

(Knoflookpad (Pelobates fuscus)  niet in maar in de nabijheid van het Kamp)

 Kikkers: Heikikker (Rana arvalis)

Groene kikker (Rana ‘esculenta’ synklepton) Poelkikker (Rana lessonae)

Groene kikker (Rana ‘esculenta’ synklepton) Poelkikker (Rana lessonae)

In document LIFE project DANAH Kamp van Beverlo (pagina 36-69)