• No results found

Kwalitatief onderzoek bij kinderen kent in principe dezelfde kenmerken, sterke en zwakke punten als ander kwalitatief onderzoek (Punch, 2002b). Wel zijn een aantal moeilijkheden meer uitgesproken. Zo stellen James, Jenks, & Prout. (1998, p. 191) dat “de nieuwe visie op het kind als sociale actor met een eigen waarde ook implicaties kan hebben voor de onderzoekspraktijk”.

Je wordt als onderzoeker geconfronteerd met problematieken die specifiek naar voor komen in het onderzoek bij kinderen. Hieronder volgt een overzicht van moeilijkheden die voor, tijdens en na het onderzoek plaatsvonden.

9.1.1 Moeilijkheden voor het onderzoek

a) Ethische kwesties

In onderzoek met kinderen stellen zich een aantal ethische problemen. De informed consent, vertrouwelijkheid en anonimiteit spelen een cruciale rol in het onderzoeksopzet (James et al., 1998; Morrow & Richards, 1996; Punch, 2002b; Thomas & O’Kane, 1998). Als onderzoeker moet je erop toezien dat de kinderen na een mondelinge toelichting, de inhoud van de informed consent begrijpen. Indien de kinderen gedurende het onderzoek vragen hebben, moet de onderzoeker verduidelijking geven.

Een van de Roma-kinderen informeerde regelmatig naar het doel van het onderzoek en waarom alles opgenomen moest worden met een microfoon. Ze vond het ook belangrijk om te weten wat ik met de informatie zou doen. Af en kwam ze ook checken of ik haar de vorige keer goed begrepen had en of ik de informatie correct interpreteerde. Na een klein gesprek kon ik haar steeds gerust stellen.

Omdat mijn doelgroep minderjarig is, moesten de ouders, voogd of afgevaardigde toelating en goedkeuring geven om deel te nemen aan het onderzoek (Morrow & Richards, 1996; Silverman, 2000). In deze brief wordt uitgelegd aan de kinderen dat zij het recht hebben om op ieder moment een gesprek of hun deelname stop te zetten, aangezien hun deelname aan het onderzoek berust op vrijwillige basis. Een van de hoofdregels in het onderzoek omvat de bescherming van het recht op vertrouwelijkheid en anonimiteit (Mortelmans, 2007). De oorspronkelijke voornamen van de kinderen worden gewijzigd in het document dat aan de participerende scholen overhandigd zal worden, om zo de anonimiteit van de kinderen te verzekeren.

9.1.2 Moeilijkheden en problemen tijdens het onderzoek

a) Machts- en vertrouwensrelaties

Ik vond het belangrijk om naast methodologische triangulatie, zoals het gebruik van tekeningen, schilderijen en interviews ook aandacht te besteden aan datatriangulatie. De data heb ik op verschillende tijdstippen en locaties verzameld. Zo heb ik de tekensessies, schildersessies en interviewsessies opgesplitst zodat de kinderen de mogelijkheid kregen om met mij als onderzoeker vertrouwd te raken, zodat ze vrijuit konden spreken en de machtsrelaties gereduceerd werden. Door kinderen macht te geven - over hun tekening en schilderij- zijn ze sneller geneigd om hun persoonlijke visie te uiten en zijn ze minder geneigd om ‘gewenste’ antwoorden te geven (Punch, 2002b). Daarnaast vond ik het belangrijk dat de kinderen in een vertrouwde omgeving konden spreken zonder dat ze beïnvloed werden door leerkrachten, brugfiguren, ouders en vrienden die over hun schouder mee luisterden. Af en toe kon die situatie niet vermeden worden door plaatsgebrek. En vond het interview plaats in een lokaal waar soms een volwassene aanwezig was of een kind nog een taak moest afwerken en in de klas moest blijven. Steeds werd gevraagd of dit een probleem vormde voor de respondent. Indien ikzelf het gevoel had dat het kind door de aanwezigheid van derden belemmerd werd, zocht ik een andere locatie op om bias te reduceren.

b) Te moeilijke vragen, begrippen vanwege taalproblemen en niveau

Ik merkte enerzijds bij het geven van de tekenopdrachten en het afnemen van de interviews dat sommige kinderen, soms de opdracht of de vragen niet begrepen omwille van taalproblemen. Bij één meisje vormde de taal zo’n struikelblok dat haar zus tijdens de sessies is komen tolken.

Daarnaast merkte ik anderzijds problemen met het leggen van verbanden tussen bepaalde antwoorden. Volgens Scott (2000) zijn kinderen vanaf ongeveer zeven jaar in staat om op vragen in individuele interviews te antwoorden. Ze zijn in principe vanaf die leeftijd in staat om reflexief met hun antwoorden om te springen. Bij het afnemen van de interviews merkte ik dat kinderen vooral naar het niveau van hun leerjaar handelden. Pesha en Mala zijn bijvoorbeeld niet de jongste kinderen, maar ze zitten wel in het 1ste leerjaar, de ‘laagste’ groep, en namen dat niveau aan. Vaak heb ik gestelde vragen opnieuw geformuleerd en was ik verplicht om door te vragen en via concrete voorbeelden omwegen te zoeken om tot informatie te komen. Door te parafraseren, krijg ik soms geen antwoord op de specifieke vraag. Indien hun antwoord aansloot bij de vraag, gebruikte ik dit in het onderzoek, anders niet. Voor enkele kinderen was de vraag, na de herformulering nog te moeilijk en ook die antwoorden nam ik niet op.

Het herformuleren en geven van voorbeelden is eveneens een controlemiddel om er zekerder van te zijn dat de kinderen begrijpen wat er gevraagd wordt. Zo kon ik ook controleren of ik werkelijk begreep wat er door de kinderen verteld werd.

c) Interviews niet steeds systematisch

Een ander probleem is dat de interviews geen systematische interviews zijn. De reden daarvoor is eveneens dat de kinderen vaak niet verbaal genoeg zijn door hun leeftijd en vooral omwille van hun anders taligheid. Mijn werkwijze bestaat eerder uit het doorvragen bij tekeningen/schilderijen dan interviews af te nemen. Daardoor zijn de gestelde vragen soms suggestief omdat ik uitga van de tekeningen en schilderijen. Ik heb een vragenlijst voorhanden en stel vragen indien het past tijdens het gesprek met de tekening/schilderij van de kinderen. Veel informatie die de kinderen binnenbrengen via het interview is daardoor kort want ze geven vaak gesloten antwoorden. Dit komt duidelijk aan bod bij de analyseresultaten van mijn onderzoek.

d) Beperkt concentratievermogen

Een ander probleem dat ik via datatriangulatie omzeilde was het beperkte concentratievermogen van kinderen. Door de sessie op te splitsen konden de kinderen hun aandacht beter vestigen op de opdrachten en vragen waardoor hun werkelijkheid juister in kaart kon worden gebracht.

e) Waarheid of fantasie?

Een ander vaak terugkerende moeilijkheid in onderzoek met kinderen, is dat men hun waarheid in vraagstelt. Kunnen we kinderen ECHT geloven? Kunnen ze het onderscheid maken tussen realiteit en fantasie (Punch, 2002b, Piaget & Inhelder, 1978). Deze vraag kan evengoed bij onderzoeken met volwassenen gesteld worden. Vaak wordt verweten dat kinderen de waarheid verbloemen en fantaseren. Ik was me ervan bewust dat de onderzoekstechnieken: tekenen en schilderen hun verbeeldingsproces kon stimuleren. Maar door gerichte vragen te stellen verdween de tekening/schilderij op de achtergrond en peilde ik zoveel mogelijk naar hun werkelijke belevenissen, visie, kijk en ervaringen. Ik hield een emic- perspectief35 voor ogen. Ik nam afstand van mijn eigen visie om te kijken wat er leeft bij de Roma-kinderen.

9.1.3 Moeilijkheden en uitdagingen bij de rapportage

a) Geldige weergave

Om de geldigheid te verhogen werden de gesprekken opgenomen, om zo de letterlijke verwoordingen correct te kunnen weergeven. Ik typte de interviews letterlijk uit, kort na de afname ervan, om zo de kans op vertekeningen te minimaliseren36.

Zo kon ik als onderzoeker verifiëren in hoeverre de onderzoeksbevindingen de juistheid weergeven van datgene wat zich werkelijk afspeelt in de praktijk (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2005). Een voordeel bij het transcriberen was dat het een middel was om te reflecteren. Zo kon ik na een tiental interviewtranscripties, knelpunten opsporen. De formulering van de vragen en eenvoudiger woordgebruik waren enkele voorbeelden van uitdagingen waarmee ik geconfronteerd werd. Het transcriberen was tevens een middel om de verzamelde data beter af te stemmen op de onderzoeksvraag door de niet relevante

35

Er wordt afstand genomen van de eigen visie en er wordt gekeken naar wat leeft bij de betrokkenen. Anders gezegd: het gaat om hoe de mensen zelf een bepaalde situatie beleven; een visie van binnenuit.

informatie te schrappen. Van twee afgenomen interviews van de kinderen die in het eerste leerjaar zaten heb ik niet alle informatie gebruikt. Bij sommige vragen had ik het gevoel dat deze te moeilijk waren voor de kinderen en dat ze die niet volledig begrepen.

b) Niet veralgemenen

Ik kies ervoor om zoveel mogelijk aantallen te vermelden bij de meningen, betekenissen en ervaringen die de Roma-kinderen uiten. Die nuance vind ik bij de rapportage cruciaal, om het veralgemenen te voorkomen. Het is belangrijk voor mij dat de lezers, praktijkmensen, onderzoekers, beleidmakers of anderen die met de Roma-doelgroep samenwerken de mogelijkheid krijgen om de diversiteit en verschillende meningen, ervaringen en betekenissen die onder de Roma-kinderen leven omtrent hun school- en thuissituatie, zo beter begrijpen.

Omdat ik alles met de hand verwerk en geen ondersteunende gedigitaliseerde programma’s gebruik is die telling niet vanzelfsprekend. Het vergt geduld, kennis van de interviews (vaak herlezen), nauwkeurigheid en discipline om steeds alles meerdere malen te controleren. Natuurlijk helpen de aangebrachte codes en kleuren me daarbij.