• No results found

1) WELZIJN

1.4 Cultureel welzijn

1.4.1 Identiteit, inburgering en taal

Enkele kinderen geven aan de combinatie van elementen uit de Belgische cultuur alsook elementen uit de cultuur afkomstig uit de landen van herkomst, plezant te vinden. Zo kunnen ze genieten van een mix. Dit uit zich in het klaarmaken en eten van verschillende gerechten, het spreken of begrijpen van verschillende talen, het beluisteren van zowel internationale alsook etnische muziek, het veel reizen, uitoefenen van hobby’s…. De kinderen geven aan zich cultureel wel en zich thuis te voelen in België.

“En thuis wat eet jij dan?” “Frietjes, spaghetti alles.” “Welke taal spreken jullie thuis?” “Turks.” “En eten jullie dan ook Turkse keuken.” “Ook Belgische keuken, Turkse keuken van alles een beetje.”

Fifika (10 jaar)

“Welke talen spreek jij dan?” “Klein beetje Engels, Slowaaks, Tsjechisch euh…klein beetje Pols.” “Dat ken ik niet, Pools?” “Ja, Pols.” “En waar leer je dat?” “Aan mezelf.”

Besnik (11 jaar)

“En wat ik me afvraag is de muziek anders thuis dan op school?” “Soms. Thuis luister ik Bulgaarse liedjes.

Op school kan ik niet luitsteren.”

Shandor(12 jaar)

“Welke landen heb je al gezien?” “Ik heb een tante in Zwitserland he juf.” “En gaan jullie er dan soms naartoe?” “Ja.” “En is dat dan met het vliegtuig?” “Neen we gaan met de auto.” “En heb je nog andere landen gezien?” “Ja, Bulgarije en hier België, Parijs.” “Oh, je bent al in Frankrijk ook geweest. Je bent tien jaar en je hebt al vier verschillende landen gezien!” “Ja.” “Vind je dat leuk als je ergens anders bent?” “Ja.”

“Vind je dat dan niet moeilijk?” “Neen.”

Lala (10 jaar)

“Mijn broer die kan goed op piano, ik kan goed zingen. Ik, papa en mijn broers. Ik zing, mijn broer op piano en mijn papa op gitaar.” “Dus jullie zijn dan eigenlijk een heel muzikale familie?” “Ja.” “Is dat dan op een feest

dat jullie optreden of is dat op straat?” “Wij kunnen alles doen juf. In villa, zo doopfeest” “En jij mag dan zingen?” “Ja.” “En in welke taal zing je dan?” “In Slowaaks.” “Is dat met een accordeon ook of met piano?”

“Met alles juf, wij kunnen wij willen, wij kunnen ook zo doen op piano. Wij maken zo op…op youtube…wij maken zo…ik, mijn papa, mijn papa zijn familie is gans muzikanten juf.”

Luca (10 jaar)

“Juffrouw ik voel me hier zoals thuis!” “Hier ja?” “Maar hoe lang woon je hier al in België?” “Zes of zeven jaar.” “Ja, dan is dat normaal he. Je bent hier al heel lang he, dan ben je hier ook thuis he.”

Elf kinderen vinden dat ze dezelfde persoonlijkheid hebben thuis en op school. Tien kinderen antwoorden dat ze anders zijn en bij één kind werd de vraag niet gesteld. De verantwoording die ze geven waarom ze anders zijn, is heel divers.

Vijf kinderen linken dit vooral aan meer vrijheid thuis, waardoor ze uitbundiger, opener en luider zijn thuis dan op school. Twee kinderen vertellen dat het anders zijn op school en thuis gekoppeld is aan meer actie. Eén jongen verduidelijkt namelijk dat er meer actie is op school en dat hij daardoor anders is. Terwijl één meisje vertelt dat ze anders is omwille van meer actie thuis. Wat opvalt is dat twee jongeren verduidelijken dat ze anders zijn thuis dan op school omwille van hun taal. Tot slot vertelt Jaelle dat ze anders is op school omdat ze niet moet zorgen voor haar boers62.

“Ben jij anders op school dan thuis?” “Ja.” “Hoe bedoel je dan?” “Op school moet ik flink zijn.” “Ja.” “En

thuis ook, maar soms ben ik euhhh. Maar soms vind ik me lastiger op school.” “Ja.” “Dan doe ik anders.”

“Ja.” “En soms als ik …geen …euh… geen waarheid heb én ik héb de waarheid en juffrouw geeft mij die

op…dan doe ik…dan ben ik boos en doe ik…dan praat ik boos.”

Yanko (11 jaar)

“Ben jij op school anders dan thuis?” “Ja (lacht).” “Wat doe jij anders?” “Hier ben ik braaf en thuis niet.” “Wat doe je dan thuis dat niet zo goed is?” “Lopen ofzo…of iets anders doen.” “Doe je dan echt stoute dingen huis?” “Neen.” “Of maak je gewoon een beetje meer lawaai?” “Ja.”

Lala (10 jaar)

“Ja, dus thuis loop je veel meer?” “Neen, in school loop ik veel meer! En thuis niet zoveel.” “Moet je dan thuis zitten?” “Playsation spelen, gsm, of computer enzo.” “Dus het is niet zo actief thuis?” “Hier is er meer energie op school?” “Ja. Hier is veler kinderen. En als ik vraag aan mijn zus, als we gaan iets doen, die zegt zo

neen, neen, neen ik wil dat niet doen.”

Luca (10 jaar)

“Esmeralda, als jij op school bent, ben je dan anders dan als je thuis bent?” “Hier ben ik beetje zo… om te

slapen… en thuis ben ik blij. Ja, want thuis mag ik spelen, hier mag ik niks doen, gewoon maar zitten…”

Esmeralda (8 jaar)

“En heb je dan het gevoel dat je anders bent thuis dan op school?” “Ja. Hier ik moet hier Nederlands

spreken en thuis Turks.” “En heb je dan het gevoel dat je ook anders bent als je Turks praat of als je

Nederlands praat?” “Ja.”

Fifika (10 jaar)

62