• No results found

Hoofdstuk 5: Analyse van de onderzoeksresultaten

5.3 Kwalitatieve trend van NRC Handelsblad en De Telegraaf

De journalistieke kwaliteit van de afzonderlijke onderzoeksjaren is in paragraaf 5.2 onderzocht. Maar welke trend in de kwaliteit van de rampenjournalistiek is te ontwaren uit mijn onderzoeksgegevens over de laatste zestig jaar? Ik onderzoek in deze paragraaf de trend in de kwaliteit van de rampenjournalistiek per kwaliteitscriterium voor de laatste zestig jaar en daar een bindende conclusie uit formuleren.

Aard van de berichtgeving

Als het gaat om de kwaliteit van de aard van de berichtgeving eist de beroepsgroep dat de krant verschillende genres gebruikt in de krant. Er is een duidelijke trend te zien in de ontwikkeling van de verschillende genres in de onderzochte jaren. In 1954 bestaat de nieuwsinhoud nog voor meer dan de helft uit nieuwsberichten. In de daaropvolgende jaren neemt het percentage nieuwsberichten af en andere genres nemen de plaats in van het nieuwsbericht. Vooral het interview en het commentaar of column maken de grootste groei door. Bij beide kranten groeit de diversiteit van de verschillende genres ten koste van het nieuwsbericht. De groei van opiniestukken in de NRC Handelsblad is groter dan die van De Telegraaf. Bij beide kranten is de column of het commentaar het op een na grootste genre van de krant in 2009. Ook het genre ‘anders, waaronder foto’s’ groeit aanzienlijk, vooral bij De Telegraaf.

Uit mijn onderzoek blijkt duidelijk dat de diversiteit aan genres toeneemt tussen 1954 en 2009.

Opmaak

Een kwaliteitscriterium voor kranten de afgelopen zestig jaar is het toepassen van een Angelsaksische opmaak. Opvallend is dat al in 1954 alle artikelen koppen hebben. Maar dat ligt anders voor het gebruik van streamers en tussenkopjes. De Angelsaksische opmaak werd toen deels overgenomen. Streamers en tussenkopjes maakten vooral in 1981 een groot onderdeel uit van de opmaak, terwijl dit weer gedeeltelijk afnam in 2009.

NRC Handelsblad heeft de grootste groei doorgemaakt in het gebruik van de Angelsaksische opmaak. Tussen 1954 en 2009 groeide het gebruik van tussenkopjes en streamers met ongeveer 16%. De Telegraaf was er al vroeg bij. Deze krant maakte in 1954 al veelvuldig gebruik van de Angelsaksische opmaak. In 1981 groeide het gebruik van tussenkoppen en streamers met zes procent, maar nam in 2009 weer af met zes procent.

Onderdeel van de Angelsaksische opmaak is het inverted pyramid model: de belangrijkste informatie staat in de lead van het nieuwsbericht. Zowel in 1954, als in 1981 en 2009 hebben ongeveer vier op de vijf nieuwsberichten het belangrijkste nieuws in de lead staan. Dit sluit vaak ook goed aan op de kop en dient duidelijk als inleiding op het artikel. Dit verbetert iets gedurende de onderzochte jaren, maar slechts op klein niveau.

Een component van de Angelsaksische opmaak is het benoemen van de 4 w’s (1954) of de 5 w’s (1981 en 2009). In 1954 bevatten nieuwsberichten grotendeels niet de 4 w’s. Dat verbetert in de daaropvolgende onderzoeksjaren, maar in geen enkel jaar

benoemen de rampenartikelen alle 5 w’s continu. In 1981 en 2009 bevatten de nieuwsberichten slechts gedeeltelijk de 5 w’s. Dit is wel een verbetering ten opzichte van 1954.

Een laatste kwaliteitseis verbonden aan de Angelsaksische opmaak is de aanwezigheid van foto’s in de krant. Het aantal artikelen over de bestudeerde vliegtuigramp dat een foto bevat, stijgt in de loop van de onderzochte jaren. In het begin is er ongeveer één foto op drie artikelen. In 1981 en 2009 stijgt dit naar ongeveer drie foto’s op vijf artikelen. Dit kan gekoppeld worden aan de algemene stijging van het gebruik van fotomateriaal in kranten.

Uit mijn onderzoek blijkt dan ook duidelijk dat het toepassen van de Angelsaksische opmaak – koppen, streamers, het inverted pyramid model, de 4 of 5 w’s en fotogebruik - toeneemt tussen 1954 en 2009.

Perspectieven

Journalisten behoren verschillende kanten van het verhaal te belichten. Zoveel mogelijk perspectieven moeten vertegenwoordigd zijn in de kolommen. Uit mijn onderzoek en tabel 27 blijkt dat de diversiteit in perspectieven groeit. Terwijl in 1954 en 1981 sommige perspectieven niet of nauwelijks aan bod komen (de schuldvraag en de nabestaanden) wordt in 2009 elk perspectief belicht.

In de loop van de onderzochte jaren er steeds meer aandacht komt voor de autoriteiten en juist steeds minder is de hulpverlener in beeld. De aandacht voor de burger blijft redelijk constant, maar opvallend is de groeiende aandacht voor de slachtoffers. In 2009 wordt het perspectief van het slachtoffer maar liefst 17 keer gebruikt in NRC Handelsblad en De Telegraaf samen. De oorzaak van de ramp is in alle jaren van belang, maar de schuldvraag wordt steeds belangrijker. Die trend zie je al ontstaan in 1981 en gaat door in 2009. In 1954 werd de schuldvraag nauwelijks gesteld. Nog opvallender is de groei in het perspectief ‘autoriteit’. Terwijl de media zich in de jaren vijftig als schoothondjes jegens de autoriteiten zouden gedragen, blijkt uit mijn onderzoek dat dit niet waar is voor rampenberichtgeving. In paragraaf 2.1.1 op bladzijde 24 beweerde ik nog het volgende: “Kranten zaten [in 1954] nog duidelijk in het warme politieke nest; de autoriteit voerde het hoogste woord, de burger nauwelijks.” Met mijn onderzoek komt door die bewering een dikke streep te staan. De autoriteit voerde niet het hoogste woord, maar juist de burger.

Tabel 27: Perspectieven van NRC Handelsblad en De Telegraaf

Perspectieven 1954 1981 2009 Autoriteit 9x 13x 15x Hulpverlener 15x 4x 6x Burger 18x 12x 20x Ooggetuige 4x 3x 2x Slachtoffer 12x 9x 17x Nabestaande 2x 0x 7x Oorzaak 7x 7x 9x Schuldvraag 1x 6x 6x

Een andere kwaliteitseis met betrekking tot de perspectieven binnen een krantenartikel is het halen van wederhoor bij de nabestaanden. Mijn inhoudsanalyse toont aan dat journalisten, op een enkele uitzondering na, geen wederhoor halen bij nabestaanden. Indien dit wel het geval is, gaat het om een informatiebijeenkomst voor nabestaanden, waarbij de journalist de rol van observator op zich neemt. De Telegraaf is de enige krant die de kant van de nabestaanden belicht. In 1954 en 2009 neemt de krant een kijkje bij nabestaanden, terwijl NRC Handelsblad geen enkele keer wederhoor haalt bij de nabestaanden.

Naast feitelijke perspectieven binnen een artikel is het ook interessant te kijken op een dieper niveau: het perspectief van de kop en de foto. In 1954 is het nog vrij normaal dat de kop uit slechts een woord bestaat. ‘Ramp’ of ‘Bontekoe’ kwamen bijvoorbeeld voorbij in mijn onderzoek. Vanaf 1981 en doorlopend in 2009 krijgen de koppen van de nieuwsartikelen een steeds duidelijker perspectief. Het perspectief dat gedurende de drie onderzoeksjaren populair is en blijft, is dat van de burger. Het gaat dan specifiek om slachtoffers, niet om ooggetuigen of nabestaanden. Opvallend is dat de kranten steeds meer aandacht besteden aan de autoriteiten in hun koppen – net als het perspectief in het artikel.

Het fotoperspectief richt zich ook meer op het persoonlijke perspectief. In 1954 staat de burger staat het meest op de foto en dan specifiek de slachtoffers. Opvallend is dat de autoriteiten in 1954 niet in beeld worden gebracht. In dat jaar worden vooral de wrakstukken, de plek van de ramp, en kaartjes in beeld gebracht. De bedoeling lijkt vooral zo subtiel en weinig mogelijk te laten zien van wat er daadwerkelijk gebeurd is.

In 1981 verandert het perspectief van het rampenbeeld. Autoriteiten staan opeens op de foto en hulpverleners nemen een centrale plaats in. Toch is de grootste aandacht nog steeds voor wrakstukken en overzichtskaartjes van het rampengebied. De afgeleide keuze is nog duidelijk aanwezig.

In 2009 overheerst een perspectief alle andere: de burger staat prominent op de foto, en dan specifiek het slachtoffer. Ook hulpverleners, vaak in combinatie met slachtoffers, vullen het beeld. Wederom zijn kaartjes, foto’s van wrakstukken en de pers nog steeds overvloedig aanwezig. Maar ditmaal gaat het niet om een afgeleide keuze. Het wrakstuk staat vaak niet op zichzelf, de kaartjes laten niet langer alleen zien waar een vliegtuig is neergestort, maar zijn nu duidelijke infographics geworden. Ook is er nu aandacht voor het gedrag van de pers zelf: reflective journalism krijgt een plaatsje in de rampenjournalistiek.

Kortom, de trend van 1954 tot 2009 is dat er steeds meer aandacht komt voor de menselijke factor in woord én beeld. Afgeleid beeld wordt steeds verder naar de achtergrond gedwongen. Infographics komen op en dienen vooral een informatief doel: ze zijn niet langer een afgeleide keuze.

Uit mijn onderzoek blijkt dat NRC Handelsblad en De Telegraaf de laatste zestig jaar steeds meer verschillende perspectieven belichtten, geen wederhoor hebben gehaald bij nabestaanden en steeds meer focusten op het persoonlijke perspectief in woord en in beeld.

Brongebruik

Journalisten moeten duidelijk maken waar hun informatie van afkomstig is door juiste bronvermelding consequent toe te passen. Waar in 1954 slechts in één op de vijf artikelen de bronnen werden vermeld, was dit in 1981 iets meer dan de helft van de nieuwsberichten. In 2009 was er bij vier op de vijf nieuwsberichten sprake van correcte bronvermelding. Uit mijn onderzoek blijkt dan ook duidelijk het consequent toepassen van bronvermelding in de krantenartikelen toeneemt tussen 1954 en 2009.

Woordgebruik

Privacy is een woord dat centraal staat in de rampenjournalistiek en dus in mijn onderzoek. Journalisten moeten respect hebben voor slachtoffers en nabestaanden en mogen daarom de namen van de betrokkenen bij de ramp niet voluit noemen. Mijn onderzoek toont op dit punt een interessant resultaat. In 1954 schreven kranten namen van slachtoffers nog voluit. In 1954 was het nog normaal een berichtje in de krant te zetten met de namen van alle rampslachtoffers onder elkaar. Het waren vooral de bemanning en piloten die met hun volledige naam in de krant werden vermeld. Ook in 1981 stond er een artikel in de krant waarbij de namen van slachtoffers werden opgesomd, maar daarbij werden de volledige namen niet altijd genoemd. Dan ging het meer om de achternamen.

De onderzoeksresultaten laten zien hoe kranten de namen van slachtoffers en nabestaanden steeds meer beschermden. Terwijl in 1954 nog in 33% van de artikelen de namen van de slachtoffers genoemd werd, was dit in 1981 nog maar 15% en in 2009 nog maar 9%. Privacy in woord werd dus steeds belangrijker.

Maar privacy in woordgebruik zou zich ook moeten uiten het onbenoemd laten van gruwelijke details. Het gebruik van gruwelijke details in de tekst verhoogt iets in de jaren van mijn onderzoek. In 1954 wordt in gemiddeld 10% van de artikelen een weerzinwekkend detail genoemd, in 1981 en 2009 is dit gemiddeld in 15% en 12% van de gevallen.

Uit mijn onderzoek blijkt dan ook duidelijk dat de privacy in woord in NRC Handelsblad en De Telegraaf toeneemt tussen 1954 en 2009.

Fotogebruik

Maar hoe zit het dan met privacy in beeld? Onderdeel van privacy is onherkenbaarheid. In woord betekent dit dat namen niet voluit genoemd worden, in beeld betekent dit dat slachtoffers en nabestaanden niet herkenbaar en van dichtbij op de foto staan. De close-up werd in de loop van de jaren steeds meer gebruikt in NRC Handelsblad en De Telegraaf. Waar de twee kranten in 1954 nog niet of nauwelijks mensen van dicht bij in beeld brachten, was dit in 1981 en 2009 meer het geval.

Ook het tonen van gruwelijke details op foto’s maakt een lichte groei door. Gruwelijke details worden over het algemeen geschuwd op rampenfoto’s de laatste zestig jaar. Zowel in 1954 als in 1981 zijn de foto’s ‘netjes’. Alleen in 2009 is er een klein percentage rampenfoto’s waarop bloed of verwondingen te zien is.

Uit mijn onderzoek blijkt dan ook duidelijk dat de privacy in beeld in NRC Handelsblad en De Telegraaf afneemt tussen 1954 en 2009.

De laatste zestig jaar is de kwaliteit van de journalistiek toegenomen in woordgebruik, brongebruik, perspectiefgebruik, opmaak en aard van berichtgeving, en afgenomen in fotogebruik. Maar wat zegt dit over de algemene journalistieke kwaliteit van de laatste zestig jaar?