• No results found

Kritisch nadenken

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 147-151)

9.2. Cognitieve weerbaarheid

9.2.2 Kritisch nadenken

Een veel terugkerende factor in de empirische onderzoeken is het vermogen tot kritisch nadenken. Dit zou iemand weerbaar kunnen maken tegen radicale boodschappen (OV-1) en veel deradicaliseringsinterventies zijn erop gericht om de vaardigheid kritisch nadenken te vergroten (OV-3). Kritisch nadenken wordt op verschillende manieren gemeten: zo kan er worden gekeken naar hoe goed iemand tegenargumenten kan bedenken tegen radicale boodschappen (counter-arguing), of in hoeverre iemand een onderwerp van verschillende kanten kan bezien (cognitieve flexibiliteit). Ali et al. (2017; OV-1) verichtten in dit kader twee studies: een interviewstudie onder veroordeelde moslimterroristen en een focusgroep-studie onder jonge moslims die niet radicaal zijn. Beide studies draaiden om de vraag hoe gewelddadige radicalisering zou kunnen worden voorkomen. Het thema ‘openstaan voor diverse perspectieven’ komt in zowel de interviews met veroordeelde moslimextremisten als in de gesprekken met de jonge moslims naar voren. De voormalige terroristen gaven aan te denken dat mensen moeten worden aangezet om oprecht open te staan voor diverse, en zelfs conflicterende, perspectieven. Dit zou leiden tot meer samenwerking en respect. Zo zou het leren kennen van andere religieuze gemeenschappen, zoals de christelijke of joodse gemeenschap, volgens hen kunnen helpen om radicalisering te voorkomen. Ook in de tweede studie werd dit thema besproken. Deze deelnemers vonden dat openheid voor diversiteit in scholen zou moeten worden gecultiveerd. Een preventiestudie van Braddock (2019; OV-1) toont het beschermende effect van kritisch denken. Een deel van de deelnemers kreeg een inoculatiebericht7 te lezen dat hen waarschuwde dat zij mogelijk een bericht

7 Inoculatie is een methode waarbij personen die mogelijk vatbaar zijn voor radicale ideeën worden geconfronteerd met een radicale boodschap zodat weerbaarheid kan worden opgebouwd tegen deze (en soortgelijke) boodschappen.

148

van een extremistische groep te lezen zouden krijgen. Alle deelnemers werden vervolgens blootgesteld aan extreemlinkse of extreemrechtse propaganda. Deelnemers die het waarschuwingsbericht hadden gelezen, waren beter in staat kritisch te kijken naar de extremistische propaganda omdat zij meer tegenargumenten konden bedenken. Deze studie sluit aan op de eerste en derde onderzoeksvraag (OV-1; OV-3). Deelnemers die vooraf gewaarschuwd werden waren dus minder ontvankelijk voor extremistische berichten.

Interessant is dat kritisch nadenken ook door geradicaliseerde moslims zelf beschreven wordt als mogelijke beschermende factor (OV-1). In een interview-, en focusgroep-studie onder 61 terroristen, 28 ‘radicalen’ (mensen die radicale ideeën hebben maar er niet naar handelen) en 70 jonge niet-geradicaliseerde moslims, gaven verschillende ‘radicalen’ aan te denken dat terroristen slecht zijn in kritisch nadenken en daarom de islam verkeerd interpreteren (Barlett & Miller, 2012; OV-1).

Eén artikel toont op dit gebied echter een tegenovergesteld effect aan: cognitieve complexiteit hing in dit onderzoek juist samen met meer politiek extremisme (Van Hiel & Mervielde, 2003; OV-1). Dit werd gevonden in drie studies onder volwassenen, studenten en leden van politieke partijen. De auteurs verklaren deze opvallende bevinding met de Context Theory: extremisten zouden juist complexer en geraffineerder denken over politieke onderwerpen. Cognitieve complexiteit werd in deze studie gemeten door deelnemers hun mening over verschillende politieke thema’s op te laten schrijven. Gekeken werd naar differentiatie en integratie. Iemand die goed kan differentiëren kan het probleem vanuit meerdere perspectieven bekijken. Bij integratie werd gekeken of de deelnemer patronen ziet tussen de verschillende aspecten van het thema in plaats van deze los van elkaar te beschrijven. Politiek extremisten konden problemen beter vanuit meerdere perspectieven bekijken en konden beter onderlinge patronen ontdekken.

Zoals benoemd beogen veel (Contra)-Terrorisme Extremisme en Radicalisering (CTER)-interventies kritisch nadenken te vergroten en zij lijken hierin ook effectief te zijn (Aiello et al., 2018; OV-3). De interventies omvatten verschillende methoden (zie hoofdstuk 10 Interventiemogelijkheden voor een uitgebreidere beschrijving van deze interventies). Zo worden extremisten gekoppeld aan mentoren die hun vermogen tot kritisch nadenken proberen te vergroten door het stellen van kritische vragen of te wijzen op alternatieve denkwijzen (Spalek & Davies, 2012; OV-3). Ook wordt deelnemers geleerd meerdere kanten van een stelling te bekijken en kennis uit meerdere bronnen te putten (Liht & Savage, 2013; Muluk et al., 2020; OV-3). Tenslotte wordt zelfreflectie aangeleerd door het schrijven van een eigen levensverhaal om zo inzicht te krijgen in het eigen radicaliseringsproces (Gielen, 2018; OV-3).

Een onderdeel van kritisch nadenken is het geconfronteerd worden met, of het zelf kunnen genereren van, counternarratieven. Counternarratieven, of tegenverhalen, zijn zienswijzen die mensen zichzelf of

De persoon in kwestie wordt daarmee als het ware immuun voor de boodschap, vergelijkbaar met het effect van vaccinatie.

149

anderen vertellen om zo op een andere wijze naar een fenomeen te kijken. In feite is het de bedoeling om iets ‘met andere ogen’ te bekijken. Waar extremistische propaganda bijvoorbeeld jongeren probeert te overtuigen dat vechten voor de groep hen een held maakt, zou een counternarratief kunnen zijn dat leden van deze groep geen helden maar misdadigers zijn. Counternarratieven worden veelal ingezet bij interventies (zie hoofdstuk 10 Interventiemogelijkheden), maar kunnen ook door mensen zélf bedacht worden om zichzelf weerbaar te maken tegen radicale ideeën (OV-1). Een Canadese interviewstudie onder 118 Canadese-Somaliërs draaide om de vraag “Waarom zou jij je nooit bij de terroristische organisatie Al-Shabaab voegen?” (Joosse et al., 2015). Uit de interviews kwam naar voren dat de deelnemers zelf allerlei counternarratieven hadden bedacht om sterker achter hun weigering te staan. Al-Shabaab presenteert zichzelf als ‘cool, onafhankelijk en voor jongeren’. De deelnemers omschreven Al-Shabaab echter in een heel ander licht. Zij beschreven drie counternarratieven. Allereerst ‘bedrog en hersenspoeling’: Al-Shabaab zou een soort cult zijn die jongeren verleidt lid te worden om hen vervolgens niet meer los te laten. Lid worden zou niet ‘cool’ maar ‘dom’ zijn. Ten tweede ‘religieuze onzin’: veel deelnemers omschreven zichzelf als religieus en gaven aan de interpretatie van Al-Shabaab als een foute interpretatie van de islam te zien. En ten derde ‘de boeman’: de jongeren gaven aan grapjes te maken over Al-Shabaab als de boeman uit spannende kinderverhalen. Zij gaven aan dat alleen ‘domme kinderen’ voor de boeman vallen, wat weer haaks staat op het ‘coole’ imago wat Al-Shabaab wil uitstralen. Ook in een studie onder voormalige rechts-extremisten komt het gebruik van counternarratieven naar voren (Simi et al., 2017; OV-1). De deelnemers gaven aan na hun vertrek uit de groep zelf counternarratieven te hebben bedacht en deze voor zichzelf te herhalen. Zo zegt een deelnemer tegen zichzelf “Zo ben ik niet meer” en vervangt hij zijn extreemrechtse gedachten met een ander gedachtegoed (bijvoorbeeld: “Hij heeft vast een slechte dag” over een andere weggebruiker in het verkeer, in plaats van “Hij is vast een immigrant en heeft vast geen rijbewijs” p. 1179).

9.2.3 Religie

De artikelen die over het effect van religie op extremisme gaan tonen een gemengd beeld. Volgens sommige studies is religie een structurele factor die extremisme voorspelt (zie hoofdstuk 3 Structurele factoren). Zo concludeert een onderzoek naar het gedrag van groepen in verschillende landen dat religie voorspellend is voor verschillende soorten conflicten (Neuberg et al., 2014). Religie zou samenhangen met vooroordelen, interpersoonlijke discriminatie, individueel geweld en collectief geweld. Volgens Neuberg en collega’s vermijden niet-religieuze groepen geweld met de rijke machtige groepen in hun land, terwijl religieuze groepen juist eerder agressie uiten tegen de machthebbers. Hieruit zou men kunnen concluderen dat religie geen weerbaarheidsfactor is, maar een voorspellende structurele factor. Maar, het beeld dat uit de onderzoeken naar voren komt is niet eenduidig. Zo toont een groot online onderzoek onder bijna 1900

150

Canadese studenten aan dat er een effect is van sociale tegenspoed (bijvoorbeeld het meemaken van discriminatie) op sympathie voor gewelddadige radicalisering (Rousseau et al., 2019; OV-1). Studenten die negatieve ervaringen hebben meegemaakt uitten meer sympathie voor geweld. Dit effect werd gemodereerd door religieuze overtuiging en sociale steun. Religieuze studenten steunden radicaal geweld minder dan niet religieuze studenten. Kortom, religie fungeerde hier als beschermende factor.

9.2.4 Identiteit

Gedachten of gevoelens over de eigen identiteit kunnen een belangrijke rol in iemands leven spelen. Een extremistische groep kan invulling geven aan iemands gevoel van identiteit: zo kan de groep voldoen aan de behoefte om ergens bij te horen (zie hoofdstuk 5 Persoonlijkheidsfactoren). Er zijn ook onderzoeken die juist een weerbaarheidsrol aan identiteit toeschrijven. Zo beschrijft een recent onderzoek een literatuurstudie aangevuld met een case study waaruit blijkt dat een goed ontwikkeld gevoel van identiteit beschermend zou werken tegen radicalisering (Van Brunt et al., 2017; OV-1). De redenering hierachter is dat iemand die het gevoel heeft zijn of haar plek in de samenleving te hebben gevonden ook beter in staat is kritische beslissingen te nemen. Deze persoon kan ook meer weerstand bieden tegen extremistische narratieven die erop gericht zijn deze samenleving te ontwrichten.

Een Australische vragenlijststudie naar passieve steun voor terrorisme onder moslims toont ook een beschermende rol van identiteit aan (Cherney & Murphy, 2019; OV-1). Ditmaal gaat het om nationale identiteit: moslims die zich sterk als Australisch identificeerden toonden minder steun voor terroristen. Een recente studie naar islam-geïnspireerd terrorisme in West-Europa vergeleek mensen die afgereisd waren naar Syrië maar niet over waren gegaan tot geweld (zij bevonden zich in de groepsfase), met mensen die wel overgegaan waren tot geweld (zij bevonden zich in de actiefase). Eén van de verschillen tussen deze twee groepen mensen was het hebben van een dubbele identiteit: een deel had één nationaliteit, een ander deel had twee nationaliteiten (Pfudmair et al., 2019; OV-1 en OV-2). Mensen die overgingen tot geweld hadden vaker twee nationaliteiten dan mensen die geen geweld hadden gebruikt (OV-2). Volgens de auteurs zou de aanwezigheid van een duale identiteit betekenen dat iemand een groter risico loopt om sociale exclusie te ervaren. Iemand met een duale identiteit zou namelijk het risico kunnen lopen zich niet thuis te voelen in het land van herkomst van de ouders en ook niet in het land waar hij of zij woont. Minder sociale exclusie zou de kans op radicalisering verkleinen (OV-1).

Tenslotte komt identiteit ook terug in een validatiestudie van een nieuw instrument, genaamd BRAVE (Building Resilience Against Violent Extremism) dat weerbaarheid tegen radicalisering beoogt te meten (Grossman et al., 2020). BRAVE bestaat uit vijf factoren waaronder de factor culturele identiteit. Culturele identiteit bestaat volgens de onderzoekers uit het belang dat iemand hecht aan de nationale culturele tradities, de bekendheid met de cultuur en de mate waarin deze cultuur een centraal deel uitmaakt

151

van de eigen identiteit. De scores op de BRAVE-vragenlijst hangen positief samen met scores op andere vragenlijsten die weerbaarheid meten en hangen negatief samen met delinquent gedrag. Betrokkenheid bij de nationale cultuur zou iemand dus weerbaar maken tegen radicalisering (OV-1).

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 147-151)