• No results found

Gerichte aanslagen op leiders van terroristische groepen

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 127-136)

7.2 Overzicht triggerfactoren

7.2.14 Gerichte aanslagen op leiders van terroristische groepen

Een aantal van de empirische studies in de dataset onderzoekt de gevolgen op termijn van een speciale vorm van militaire interventie, namelijk targeted killings (zie ook hoofdstuk 10 Interventiemogelijkheden). Dit zijn gerichte aanslagen op sleutelpersonen binnen een extremistische groepering. De bevindingen die hier gerapporteerd worden zijn met name van belang met het oog op het wel of niet overgaan tot geweld (OV-2). De bevindingen zijn wisselend met betrekking tot het toe- dan wel afnemen van aanslagen door extremistische groeperingen. Zo rapporteren Abrahms en Mierau (2017) dat targeted killings ertoe leiden dat terroristische groeperingen minder gaan discrimineren in hun doelwitten en meer burgerdoelwitten aanvallen. Ook Abrahms en Potter (2015) vinden minder selectiviteit van doelwitten (dus meer burgerslachtoffers) nadat een leider van een extremistische groepering is uitgeschakeld. Scull et al. (2020) berichten op basis van een kwalitatieve studie dat de dood van de extremistische leider al-Zarqawi als trigger heeft gediend voor de groep die zich wilde wreken en dus leidde tot meer aanvallen kort daarna.

128

Ook Kaplan et al. (2006) rapporteren een toename van zelfmoordaanslagen in Israël na een eerder gerichte aanslag door het Israëlische leger. Johnston en Sarbahi (2016) hebben de impact van drone aanvallen in Pakistan onderzocht en vinden dat drone aanvallen leiden tot minder terrorisme op de korte termijn, echter ze vonden geen lange termijn effecten. D’Alessio et al. (2014), rapporteren dat de arrestatie van de leider van de Shining Path’s terrorist groep (Abimael Guzman) resulteerde in een sterke afname van terroristische aanslagen. Kassimeris (2019) vindt eveneens dat de arrestatie van de (vrouwelijke) leider Pola Roupa in 2016 de ‘laatste nagel in de doodskist’ was van de Griekse guerilla groep Revolutionary Struggle. Winter en Muhanna-Matar (2020) rapporteren dat het uitschakelen van leiders de sociale cohesie binnen Al-Qaeda heeft doen afnemen. Een quasi-experimentele studie door Carson (2017) naar de effectiviteit van targeted killings laat zien dat targeted killings het internationale terrorisme niet doet afnemen. In een andere correlationele studie vindt Carson (2019) eveneens dat targeted killings niet geassocieerd zijn met een toe of afname van terrorisme.

Samenvattend laten deze studies geen eenduidig effect zien van targeted killings. Het doel van targeted killings is om het functioneren van de groep te beperken, wat soms ook wordt vastgesteld. Echter, zoals beschreven, dit kan er ook juist toe leiden dat de groep niet meer gaat discrimineren in de doelwitten maar willekeurig aanslagen gaat plegen. Ook kunnen deze gebeurtenissen als triggerfactor dienen doordat ze emoties als wraak oproepen en kunnen leiden tot een sterke toename in terroristische aanslagen (een backlash effect).

7.3 Conclusie

Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen (zoals incidenten, voorvallen en keuzes) die aanwijsbaar (verdere) (de)radicalisering in gang zetten. In dit hoofdstuk hebben wij een overzicht gegeven van de belangrijkste triggerfactoren, die naar voren komen in de empirische literatuur en besproken in welke mate deze eraan bijdragen dat mensen meer open komen te staan voor extremistische ideeën of groepen (OV-1), of daadwerkelijk overgaan tot extremistisch geweld (OV-2).

Het merendeel van de gebruikte methoden om triggerfactoren te bestuderen is kwantitatief (d.w.z., heranalyses van gebruikte datasets, vragenlijst studies). De kwalitatieve studies omvatten voornamelijk interviews, case studies en archiefonderzoek.

Met het oog op de eerste onderzoeksvraag vinden wij dat ervaringen van uitsluiting en discriminatie, negatieve gebeurtenissen in de gezinscontext, het verlies van een baan/opleiding, een confrontatie met de dood, een ervaring met geweld, negatieve ervaringen met autoriteiten, ontmoetingen met al geradicaliseerde personen, bridge burning en gebeurtenissen die miskenning oproepen op verschillende niveaus (micro, meso, macro) met name van belang zijn.

129

De kwalitatieve en kwantitatieve studies geven enig inzicht in de vraag waarom. Hierbij worden cognitieve en affectieve mechanismen onderscheiden. Zo is er bijvoorbeeld sterke empirische ondersteuning voor de observatie dat het ervaren van stress en negatieve emoties belangrijke mechanismen zijn die de werking van triggerfactoren kunnen verklaren. Stress kan voortkomen uit triggerfactoren zoals het ervaren van discriminatie of uitsluiting, het ervaren van geweld, een confrontatie met de dood. Daarbij is het onderliggende proces in kwantitatief onderzoek uiteengezet (i.e., Kruglanksi et al, 2014, 2017; Webber et al., 2018). Deze ervaring leidt tot een grotere motivatie om persoonlijke significantie te herwinnen wat weer gerelateerd is aan een grotere steun voor extremistisch gedrag. Echter, ook contextuele verklaringen kunnen worden gegeven voor de werking van triggerfactoren. Zo kan het wegvallen van ouders (bijvoorbeeld door een scheiding) leiden tot minder toezicht en controle waardoor er minder hindernissen zijn om over te gaan tot extremistische groepen. Een extremistische groep kan ook een behoefte vervullen, bijvoorbeeld na de dood van een ouder, kan de groep de ‘ouderrol’ vervullen. Voorts kan een extremistische ideologie een belangrijk coping mechanisme vormen om om te gaan met trauma.

Met betrekking tot het overgaan tot actie is een eerste observatie dat gebeurtenissen die leiden tot een toename in stressgevoelens kunnen leiden tot het overgaan tot gewelddadige actie. Dit is in overeenstemming met de General Strain Theory (Agnew, 1992) die stelt dat stressoren een belangrijke rol spelen in het overgaan tot crimineel gedrag. Overige triggerfactoren die van belang bleken voor de tweede onderzoeksvraag waren ervaringen met uitsluiting en discriminatie, negatieve gebeurtenissen in de gezinscontext, een confrontatie met de dood, een ervaring met geweld, negatieve ervaringen met autoriteiten, ontmoetingen met al geradicaliseerde personen, gebeurtenissen die miskenning oproepen op verschillende niveaus (micro, meso, macro), het schrijven van een testament of afscheidsbrief, deelname aan een training, en gerichte aanslagen op leiders van terroristische groepen (dit kon leiden tot meer of minder aanslagen).

Ook voor deze factoren is er onderzoek verricht naar de onderliggende psychologische processen. Zo kan het schrijven van een afscheidsbrief de bereidheid om een aanslag te plegen vergroten. Gebeurtenissen die de eigen groep bedreigen of een gevoel van miskenning oproepen, kunnen leiden tot een grotere behoefte om uitsluitsel en kunnen negatieve emoties oproepen die weer gerelateerd zijn aan het overgaan tot geweld (Kruglanski et al., 2014, 2017; Fischer et al., 2018).

Voor gevangenneming werd geen eenduidig bewijs gevonden met betrekking tot beide onderzoeksvragen. Het onderzoek laat wel zien dat deze gebeurtenis uiteindelijk kan leiden tot een periode van reflectie, of beïnvloeding van gelijkdenkenden. Het zou dus twee kanten op kunnen werken, wat de empirische resultaten ook laten zien.

Het is belangrijk om op te merken dat het causale effect van triggerfactoren moeilijk is aan te tonen. Bijvoorbeeld, meerdere kwantitatieve correlationele studies in onze dataset laten zien dat mensen die

130

extremistisch geweld hebben gebruikt, in het verleden negatieve gebeurtenissen in de gezinscontext (bv., een scheiding van de ouders, geweld binnen het gezin) hadden ervaren. Het directe (causale) effect dat zulke gebeurtenissen hadden op het ontvankelijk worden voor extremistisch gedachtegoed, is daarmee echter niet bewezen. Bij andere triggerfactoren (bijvoorbeeld een confrontatie met de dood, ervaringen met discriminatie) vullen experimentele studies de correlationele data aan doordat ze inzicht geven in het onderliggende mechanisme. Dit helpt om meer te kunnen zeggen over de mogelijke causale effecten van deze gebeurtenissen. Naast experimenteel werk kan longitudinaal onderzoek helpen meer inzicht te krijgen in de potentieel causale werking van triggerfactoren.

Uit het huidige overzicht valt op te maken dat triggerfactoren een sterke relatie hebben met de andere typen factoren die besproken worden in dit rapport. Structurele factoren, weerbaarheidsfactoren, groepsfactoren, en persoonskenmerken zijn die factoren die op de lange termijn de weg bereiden voor het ontvankelijk raken voor radicaal gedachtegoed of het overgaan tot radicaal handelen. Triggerfactoren zijn vaak gebeurtenissen die leiden tot een verandering in deze factoren. Bijvoorbeeld, een groepsfactor is zij denken. Een triggerfactor is een specifieke gebeurtenis die leidt tot een toename (of afname) in het wij-zij denken. Depressie is een persoonskenmerk, een triggerfactor is een specifieke gebeurtenis die leidt tot een depressie. Een confrontatie met de dood is een triggerfactor die vaak een zoektocht naar significantie inluidt. Gelegenheidsfactoren en capaciteitsfactoren zijn die factoren die het mogelijk maken dat mensen een radicaal gedachtegoed kunnen ontwikkelen of een radicale actie kunnen uitvoeren. Triggerfactoren zijn specifieke gebeurtenissen die leiden tot een verandering in die gelegenheid en capaciteit. Bijvoorbeeld, het uitroepen van het Kalifaat door IS (Islamitische Staat) op 1 juli 2014 was een triggerfactor, het was daarmee ook een gelegenheidsfactor doordat het in de nasleep hiervan vele mensen motiveerde om zich bij IS te voegen. Het was een capaciteitsfactor, omdat het de capaciteit van IS daarmee vergrootte op termijn. Het ontmoeten van een rekruteur van een extremistische groep is een triggerfactor, maar het bestaan van de groep in iemands directe omgeving waar deze rekruteur deel van uitmaakte wordt gezien als een gelegenheidsfactor. De vaardigheid van de rekruteur om iemand over te halen om zich bij de groep te voegen, wordt gezien als een capaciteitsfactor.

Netwerkanalyse kan helpen om deze complexe relaties beter in kaart te brengen. Een integratieve netwerkanalyse kan nagaan hoe veranderingen in de achterliggende factoren en persoonskenmerken als gevolg van een triggerfactor de attitude ten opzichte van ideologisch gebaseerd geweld kan doen veranderen, of kan doen besluiten om over te gaan tot geweld. Bij de toekomstige analyse van triggerfactoren zou het waardevol zijn om netwerkanalyse toe te passen om de relatie tussen de triggerfactoren op de verschillende niveaus te onderzoeken in relatie tot de andere factoren die worden besproken in dit rapport. Deze methodiek staat toe om de causale relaties tussen verschillende factoren op

131

verschillende onderzoeksniveaus te bespreken (zie bv. Borsboom & Cramer, 2013, voor een integratieve benadering in het veld van psychopathologie).

Een gemis in het huidige empirische werk is hoe individuele verschillen tussen mensen kunnen inspelen op de werking van een triggerfactor. Bijvoorbeeld, ons overzicht toonde aan dat ervaringen met discriminatie mensen ontvankelijker kan doen maken voor extremistische ideëen, doordat zij negatieve gevoelens ervaren en daarom een grotere behoefte krijgen aan afsluiting/duidelijkheid (need for closure), wat weer is gerelateerd aan het ondersteunen van ideologisch gebaseerd geweld (zie bv. Webber et al., 2018). Dat mensen kunnen verschillen in de mate waarin zij deze behoefte voelen suggereert een recent uitgekomen onderzoek van Zmigrod et al. (2021; dit onderzoek is uitgekomen na afronding van het literatuuronderzoek). De mate waarin mensen verschillen in de behoefte aan closure zou een moderator kunnen zijn die kan verklaren waarom sommige mensen wel, en andere mensen niet ontvankelijk raken voor extremistisch gedachtegoed na het ervaren van discriminatie. Ook is er weinig bekend over culturele verschillen in hoe mensen reageren op triggerfactoren.

Concluderend kunnen wij stellen dat de beschikbare empirische studies het belang aantonen van triggerfactoren in het radicaliseringsproces. Het bestaande onderzoek laat een relatie zien tussen bepaalde concrete gebeurtenissen en de ontvankelijkheid voor extremistisch gedachtegoed (bv. ervaringen met discriminatie, ervaringen met de dood, ervaringen met geweld) en het gebruik van geweld (bv. het besluit terug te keren na de strijd door de dood van een vriend vanwege schuldgevoelens). De onmiddellijkheid van dit effect (het causale effect) is echter moeilijk aan te tonen en het beschikbare empirische bewijs hiervoor ontbreekt vaak. Kwalitatief onderzoek is daarbij geschikt om te kijken hoe een gebeurtenis precies inwerkt op een persoon en is geschikt voor het formuleren van onderzoeksvragen die met kwantitatief onderzoek getoetst kunnen worden. Kwantitatief onderzoek kan helpen om uitspraken te doen over grotere populaties en inzicht leveren in onderliggende cognitieve processen (bv. de rol van de behoefte aan closure, de behoefte aan ideologie om om te gaan met een traumatiserende gebeurtenis) en affectieve processen (bv. de rol van specifiek emoties in relatie tot steun voor extremisme).

7.4 Literatuur buiten literatuurlijst ter ondersteuning van dit hoofdstuk

Agnew, R. (1992). Foundation for a general strain theory of crime and delinquency. Criminology, 30(1), 47-88.

Bjørgo, T., & Carlsson, Y. (2005). Early intervention with violent and racist youth groups. Working paper No. 677. Oslo: Norwegian Institute of International Affiars. Available at: http://nupi.brage.unit.no Borsboom, D., & Cramer, A. O. (2013). Network analysis: an integrative approach to the structure of

psychopathology. Annual Review of Clinical Psychology, 9, 91-121.

132

Feddes, A. R., Nickolson, L., & Doosje, B. (2017). Trigger factors in the radicalisation process: An integrative literature review [Unpublished manuscript]. Department of Social Psychology, University of Amsterdam.

Feddes, A. R., Nickolson, L. Mann, L., & Doosje, B. (2020). Psychological perspectives on radicalization. London: Routledge.

Fischer, A., Halperin, E., Canetti, D., & Jasini, A. (2018). Why wij hate. Emotion Review, 10(4), 309-320. Pascoe, E. A., & Smart Richman, L. (2009). Perceived discrimination and health: a meta-analytic review.

Psychological Bulletin, 135(4), 531-554.

Sawyer, P. J., Major, B., Casad, B. J., Townsend, S. S., & Mendes, W. B. (2012). Discrimination and the stress response: Psychological and physiological consequences of anticipating prejudice in interethnic interactions. American Journal of Public Health, 102(5), 1020-1026.

Webber, D., Babush, M., Schori-Eyal, N., Vazeou-Nieuwenhuis, A., Hettiarachchi, M., Bélanger, J. J., … Gelfand, M. J. (2018). The road to extremism: Field and experimental evidence that significance loss-induced need for closure fosters radicalization. Journal of Personality and Social Psychology, 114(2), 270–285.

https://doi.org/10.1037/pspi0000111

Zmigrod, L., Eisenberg, I., Bissett, P., Robbins, T. W., & Poldrack, R. (2020). A Data-Driven Analysis of the Cognitive and Perceptual Attributes of Ideological Attitudes. Philosophical Transactions of the Royal Society B, 376, https://doi.org/10.31234/osf.io/dgaxr

133

8. Capaciteits- en Gelegenheidsfactoren

8.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken richtten wij ons vooral op factoren die de motivatie of de wil van een persoon beïnvloeden: wat maakt dat iemand wil radicaliseren, en zelfs geweld wil gebruiken? Wat daarbij buiten beschouwing blijft is de vraag wat dit gedrag eigenlijk mogelijk maakt. In dit hoofdstuk richten wij ons daarom op capaciteit (centrale vraag: is iemand in staat om dit gedrag te vertonen?) en de gelegenheid (centrale vraag: stimuleert de gelegenheid bepaald gedrag of juist niet?). Dit onderscheid is van toepassing op de verklaring van gedrag op individueel en groepsniveau. Op individueel niveau passen wij deze centrale vragen toe op individuen: Is iemand in staat dit gedrag vertonen? En zijn er gelegenheden waarin dit gedrag van het individu wordt gestimuleerd dan wel wordt ontmoedigd? Op groepsniveau stellen wij dezelfde vragen, maar dan voor de groep: Is een groep in staat dit gedrag vertonen? En zijn er gelegenheden waarin dit groepsgedrag wordt gestimuleerd dan wel wordt ontmoedigd? De factoren capaciteit en gelegenheid spelen met name een rol in de actiefase, en zijn daarom vooral relevant voor de tweede onderzoeksvraag van dit rapport, waar het immers ook hoofdzakelijk om (gewelddadig) gedrag gaat.

Capaciteit betreft de relevante kennis over gewenst gedrag en de bekwaamheid om het gewenste gedrag uit te voeren. Het gaat hierbij om de vraag of iemand dus naast de wil ook de kunde heeft om het gedrag uit te voeren. Hierbij kan men denken aan de volgende factoren die betrekking hebben op de voorbereiding van een gewelddadige actie: strategische kennis (bijvoorbeeld: Welke doelen zijn geschikt?) en organisatorisch talent (bijvoorbeeld: Hoe krijg ik de juiste mensen bij elkaar?). Andere capaciteitsfactoren zijn relevanter voor de daadwerkelijke uitvoering van een gewelddadige actie, zoals fysieke gezondheid, psychische gezondheid (koelbloedigheid), en operationele kennis (bijvoorbeeld over de werking van wapens).

Soms wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van capaciteit van een groep. Marsden (2016) maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen (a) oorlogscapaciteit: Dit kan ontstaan door steun van de staat en het bezit van grondgebied; (b) netwerkcapaciteit: Deze vorm van capaciteit ontwikkelt zich door steun van andere groepen en ontwikkeling van netwerken; en (c) politieke capaciteit: Dit kan een officiële en legale kant van de organisatie zijn, die steun geniet van (een deel van) de bevolking. Globaal zijn er een link te leggen tussen de drie typen capaciteit en de drie fasen van radicalisering in ons model (zie Figuur 1.1): de actiefase (oorlogscapaciteit), de groepsfase (netwerkcapaciteit) en de gevoeligheidsfase (politieke capaciteit). In het empirisch onderzoek dat wij hebben gevonden ligt de nadruk op de oorlogscapaciteit, dus dat is ook waar wij ons hierop richten.

134 Tabel 8.1. Onderzoeksmethoden Capaciteit. Kwalitatieve methoden Aantal studies Percentueel Kwantitatieve methoden Aantal studies Percentueel

Case study

14 16% Database (her) analyse 20 23%

Interview 9 10%

Correlationeel

onderzoek 10 11%

Archiefonderzoek 6 7% Vragenlijstonderzoek 8 9%

Analyse video, tekst,

foto, of webpagina 5 6% Time-series 5 6%

Overig 1 1% Overig 4 5% Veldstudie 1 1% Cross-sectioneel onderzoek 1 1% Totaal 36 41% Validatie 1 1% Simulatie 1 1% Laboratoriumstudie 1 1% Totaal 51 59%

Totaal alle studies 87 100%

Noot. Sommige studies hebben meerdere onderzoeksmethoden gebruikt, hierom is het totaal aantal methoden hoger dan het totaal onderzochte studies naar capaciteit.

Gelegenheidsfactoren hebben betrekking op de manier waarop een situatie of de context het gedrag mogelijk kan maken of juist kan belemmeren. De situatie kan de kans op bepaald gedrag verhogen, bijvoorbeeld omdat deze een mogelijkheid biedt. Bijvoorbeeld, als een extreemrechtse groep een demonstratie organiseert, biedt dat een mogelijkheid aan geïnteresseerde jongeren om deze groep te leren kennen. Tegelijkertijd kan een situatie de kans op bepaald gedrag ook afzwakken, door daar minder gelegenheid voor te bieden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er een sterke anti-terreurorganisatie aanwezig is in een land: de veiligheidsdiensten kunnen dan belemmerend werken voor de terroristische groep (zie Kollias et al., 2009).

Er is enige overlap tussen gelegenheid en triggerfactoren (zie hoofdstuk 7). Soms kan een trigger een situatie dusdanig veranderen dat er een meer structurele gelegenheid ontstaat. Bijvoorbeeld, het uitroepen van het Kalifaat door IS in 2014 was een gebeurtenis (namelijk het moment van uitroepen) die op verschillende manier als trigger fungeerde voor (potentieel) radicale individuen, maar vormde na enige tijd

135 Tabel 8.2. Onderzoeksmethoden Gelegenheid. Kwalitatieve methoden Aantal studies Percentueel Kwantitatieve methoden Aantal studies Percentueel

Interview 14 9% Database (her) analyse 46 30%

Case study

12 8% Timeseries onderzoek 17 11%

Archiefonderzoek 12 8%

Correlationeel

onderzoek 14 9%

Analyse video, tekst,

foto, of webpagina 5 3% Overig 12 8%

Overig 3 2% Vragenlijstonderzoek 6 4% Veldstudie 1 1% Cross-sectioneel onderzoek 5 3% Totaal 47 31% Cohortstudie 2 1% Validatie 2 1% Simulatie 2 1% Longitudinaal onderzoek 1 1% Totaal 107 69%

Totaal alle studies 154 100%

Noot. Sommige studies hebben meerdere onderzoeksmethoden gebruikt, hierom is het totaal aantal methoden hoger dan het totaal onderzochte studies naar gelegenheid.

ook een voortdurende context waarin aan Syriëgangers een gelegenheid werd geboden om woorden of gedachten in concrete daden om te zetten. Wij hebben ervoor gekozen om het moment van uitroepen van het Kalifaat als trigger factor te beschouwen, terwijl wij het langere bestaan van het Kalifaat als een gelegenheid categoriseren. Op dezelfde manier wordt een specifieke ontmoeting met een ronselaar als trigger factor behandeld, terwijl bijvoorbeeld het bestaan van die groep in iemands geografische nabijheid wordt gezien als een gelegenheid.

Uit onze analyse van de literatuur zijn er 80 artikelen gevonden waarin capaciteit wordt onderzocht, en 133 waarin gelegenheid aan de orde komt. Dit betekent dat deze factoren vrij regelmatig voorkomen in de empirische literatuur. Voor een overzicht van de gebruikte methoden zie Tabel 8.1 voor capaciteit en

136

Tabel 8.2 voor gelegenheid. Er zijn iets meer kwantitatieve dan kwalitatieve studies gedaan naar capaciteit, en datzelfde geldt ook voor gelegenheid.

8.2 Capaciteit

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 127-136)