• No results found

Aanwezigheid en sterkte van veiligheidsinstanties

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 141-146)

7.2 Overzicht triggerfactoren

8.3.5 Aanwezigheid en sterkte van veiligheidsinstanties

Er wordt vaak een negatieve relatie gevonden tussen aanwezigheid en sterkte van veiligheidsinstanties en terrorisme. Met andere woorden, veiligheidsinstanties belemmeren het uitvoeren van (succesvolle) terroristische aanslagen (o.a., Bejan & Parkin, 2015; Klein et al., 2017). In een enkel geval wordt deze relatie ook niet gevonden, zoals in een onderzoek in China (Tschantret, 2018), maar al met al wijst het bewijs wel in de richting van een negatief verband. Echter, de veiligheidsdiensten kunnen zich ook weer

142

geen repressie veroorloven, aangezien dat positief gerelateerd is aan terrorisme – dat werd al duidelijk in hoofdstuk 3 over structurele factoren, maar blijkt ook uit de eerder behandelde uitgebreide studie van Rohr (2016) over wetgeving in de periode 1981-2009, in meer dan 130 landen: In landen waarin mensenrechten worden geschonden door repressie, vinden meer aanslagen plaats. Dus, ter voorkoming van aanslagenwijzen deze resultaten op het belang van sterke veiligheidsinstanties, die echter ook niet doorslaan in hun repressie door mensenrechtenschendingen te begaan.

8.4 Conclusie

In dit hoofdstuk hebben wij de rol van twee factoren toegelicht: capaciteit en gelegenheid. Deze factoren hebben vooral betrekking op de actiefase van ons model, en daarmee ook de tweede onderzoeksvraag van dit onderzoek. Met andere woorden, het zijn factoren die het individu en de groep in kwestie in staat stellen extremistisch te handelen (capaciteit), of hen daartoe de gelegenheid bieden (gelegenheid).

Gegeven het aantal gevonden empirische artikelen over deze factoren, kunnen wij constateren dat er zeker aandacht is voor deze factoren. Wat betreft capaciteit is het duidelijk dat mensen zowel psychologisch als fysiek moeten worden klaargestoomd om extremistisch geweld te kunnen uitoefenen. Het gaat dan om manieren waarop een organisatie ervoor kan zorgen dat een lid minder last heeft van het plegen van een gewelddadige actie, door bijvoorbeeld de vijand af te schilderen als beestachtig, of als bedreiging voor het voortbestaan van de eigen groep. Daarnaast spelen toegang tot en kennis over wapens een rol. Het helpt ook als er voorbeelden zijn waaraan men zich kan spiegelen (zoals broers, zussen, ooms) en er überhaupt een stimulerende omgeving is (dat wij als een gelegenheidsfactor beschouwen).

Wat betreft gelegenheidsfactoren valt te concluderen dat de omgeving van potentiele terroristen van grote invloed kunnen zijn op de vraag of er uiteindelijk wel of geen aanslag wordt gepleegd. Zo vinden er minder aanslagen plaatst in politiek stabiele samenlevingen, waar specifieke wetgeving tegen terrorisme is ontwikkeld, en waar veiligheidsdiensten goed kunnen werken om aanslagen te voorkomen- maar ook niet te repressief zijn. Wat betreft selectie van doelwitten spelen gelegenheidsfactoren ook een rol: (symbolisch) aantrekkelijke en nabijgelegen doelwitten die slecht beveiligd zijn worden relatief vaak gekozen.

8.5 Literatuur buiten literatuurlijst ter ondersteuning van dit hoofdstuk

Beal, D. J., Cohen, R. R., Burke, M. J., & McLendon, C. L. (2003). Cohesion and Performance in Groups: A Meta-Analytic Clarification of Construct Relations. Journal of Applied Psychology, 88 (6), 989– 1004. Doi: 10.1037/0021-9010.88.6.989

Bejan, V., & Parkin, W. S. (2015). Examining the effect of repressive and conciliatory government actions on terrorism activity in Israel. Economics Letters, 133, 55-58. Doi: 10.1016/j.econlet.2015.05.016

143

Carson, J. V. (2014). Counterterrorism and radical eco-groups: A context for exploring the series hazard model. Journal of Quantitative Criminology, 30, 485–504. Doi: 10.1007/s10940-013-9211-4 Grossman, D. (1995). On killing: The psychological cost of learning to kill in war and society. Boston:

144

9. Weerbaarheidsfactoren

9.1 Inleiding

Weerbaarheid heeft een bijzondere plek in het model. Waar alle andere factoren beschrijven wie een grotere kans heeft om te radicaliseren, beschrijft weerbaarheid het tegenovergestelde: wanneer de kans op radicalisering kleiner is. Weerbaarheid geeft antwoord op vragen zoals “Waarom radicaliseert de ene kwetsbare jongere wel, en de andere niet?” of “Waarom gaat de één over tot geweld, maar de ander niet?”. Weerbaarheid kan men definiëren als ‘terugveren’ na een tegenslag (zie Feddes et al., 2020). Dit is een heel algemene definitie die zijn oorsprong vindt in de natuurwetenschappen en techniek. Later werd de term steeds vaker in psychologische zin gebruikt, bijvoorbeeld in het veld van de klinische psychologie en psychiatrie. Tevens werd de term weerbaarheid in een sociologische context gebruikt waarbij dan het gaat om de weerbaarheid van grote groepen (zoals een samenleving), bijvoorbeeld als reactie op een natuurramp of terroristische aanslag.

Relevant voor dit rapport is weerbaarheid in de context van counterterrorisme, ofwel de weerbaarheid van (potentiële) daders van een terroristische aanslag. Deze ideologische weerbaarheid wordt gedefinieerd als “het vermogen van potentiële aanhangers van de gewelddadige oppositie om de ideologie (d.w.z. extremistische ideeën) van deze gewelddadige oppositie te weerstaan” (Dechesne, 2016, p. 419). Het gaat in deze context dus om het weerstaan van, of om het bieden van een tegenwicht aan, extremistische, gewelddadige ideeën. Het kan hier gaan om de weerbaarheid tegen radicalisering van een persoon die mogelijk vatbaar is voor een idee maar (nog) geen lid is van een extremistische groep. Het kan daarnaast ook gaan om de weerbaarheid van een persoon die al wel lid is van een dergelijke groep tegen het verder radicaliseren in die groep. Bij een persoon die zich al in de actiefase van terroristische aanslagen bevindt (zie Doosje et al., 2016; Feddes et al., 2020), is er van mogelijke weerbaarheid tegen radicalisering meestal geen sprake meer. Hier kan wel nog gekeken worden naar deradicalisering: wat maakt dat deze personen afstappen van hun extremistische ideeën?

Weerbaarheid kan op verschillende niveaus plaatsvinden: het individuele (micro) niveau, het (meso) groepsniveau, en het (macro) maatschappelijke niveau. De meeste studies in dit rapport beschrijven vormen van weerbaarheid die op microniveau plaatsvinden: deze studies geven dus antwoord op de vraag waarom individuen niet radicaliseren, niet verder radicaliseren, of deradicaliseren. Dit is in lijn met de resultaten van een recent literatuuronderzoek naar het voorkomen van gewelddadig extremisme (Stephens et al., 2019). Deze onderzoekers concludeerden dat in onderzoeken naar weerbaarheid tegen extremisme veelal het individu wordt onderzocht, en weinig aandacht uitgaat naar de rol van de (sociale) omgeving. Eenzelfde patroon komt naar voren in de hieronder beschreven studies.

Het bestuderen van deradicalisering lijkt wellicht niet voor de hand liggend. Mensen die deradicaliseren zijn immers in eerste instantie niet weerbaar geweest tegen een extremistische ideologie.

145

Toch worden ook deze studies beschreven in dit hoofdstuk. Hierbij wordt gepoogd te achterhalen wat maakt dat sommige extremisten na verloop van tijd afstappen van hun radicale opvattingen en gedrag. In feite maken deze individuen een eigen terugveerbeweging. Hoe komt het dat zij na een poosje tóch de ideologie kunnen weerstaan, ondanks dat zij in eerste instantie overtuigd waren? Verschillende studies tonen aan dat voormalig extremisten op een gegeven moment een discrepantie ervaren tussen hun eigen opvattingen, moralen, of interpretaties van het geloof en die van de extremistische organisatie (Ali et al., 2017; Alonso & Bada, 2016; Ferguson et al., 2015; Ilardi, 2013; Massé, 2020). Door te kijken bij wie dit gebeurt en bij wie niet, kan antwoord worden gegeven op de derde onderzoeksvraag van dit rapport: “Op welke momenten en op welke manier kan ingegrepen worden om ontvankelijkheid voor radicalisering te beperken?”.

Men kan onderscheid maken tussen drie soorten weerbaarheidsfactoren. Ten eerste zijn er de cognitieve factoren. Cognitie verwijst naar de manier waarop mensen denken. Is het bijvoorbeeld zo dat mensen die goed kritisch kunnen nadenken, minder vatbaar zijn voor extremistische ideologieën? Ten tweede: emotionele factoren. Deze factoren verwijzen naar hoe mensen zich voelen. Dit heeft te maken met het kunnen reguleren van negatieve emoties zoals woede, schaamte en vernedering. Individuen die deze negatieve emoties minder sterk en vaak voelen en/of deze emoties beter kunnen reguleren zullen minder vatbaar zijn voor de propaganda van radicale groepen die inspeelt op dergelijke emoties. Ten derde zijn er gedragsfactoren. Deze factoren hebben betrekking op het gedrag van mensen. Wat voor gedrag maakt iemand weerbaar tegen radicalisering? Hier kan men bijvoorbeeld denken aan de rol die het actief zoeken en/of onderhouden van een groot sociaal netwerk speelt bij mensen die mogelijk vatbaar zijn voor radicalisering of die willen uittreden uit een extremistische groep.

Sommige factoren laten zich niet zo goed indelen in deze drie categorieën. Denk bijvoorbeeld aan religie: dit omvat overtuigingen (een cognitieve factor), maar wordt ook geuit in gedrag zoals bidden of het bezoeken van een gebedshuis (gedragsfactor). Bij de indeling van onderstaande factoren is zoveel mogelijk gebleven bij de manier waarop thema’s in de onderzoeken zijn gemeten.

Slechts in een klein percentage (4 tot 7%) van de artikelen is weerbaarheid onderzocht. Van de 707 empirische artikelen gaan 68 studies over ten minste één van de drie soorten weerbaarheid: 49 studies gaan over cognitieve weerbaarheid, 30 studies gaan over emotionele weerbaarheid en 38 studies gaan over gedragsmatige weerbaarheid. Zie Tabel 9.1 voor de gebruikte onderzoeksmethoden in deze studies. Zoals hieruit kan worden afgelezen is in de meeste studies gebruik gemaakt van kwantitatieve onderzoeksmethoden, waarbij in de meeste studies een vragenlijst is gebruikt (n = 23). De meest gebruikte kwalitatieve onderzoeksmethode was het interview (n = 18).

In dit hoofdstuk is opnieuw voor elke factor aangegeven voor welke onderzoeksvraag deze relevant is. Wanneer studies ingaan op de eerste vraag: “Onder welke condities zijn personen (minder) ontvankelijk voor radicale ideeën?” dan is dit aangeduid met ‘OV-1’. Wanneer studies ingaan op de tweede vraag:

146

“Onder welke condities gaan personen over tot radicale handelingen?” dan is dit aangeduid met ‘OV-2’. En wanneer antwoord wordt gegeven op de derde onderzoeksvraag “Op welke momenten en op welke manier kan ingegrepen worden om ontvankelijkheid voor radicalisering te beperken?” dan is dit aangeduid met ‘OV-3’. Tabel 9.1. Onderzoeksmethoden Weerbaarheid. Kwalitatieve methoden Aantal studies Percentueel Kwantitatieve methoden Aantal studies Percentueel Interview 18 23% Vragenlijst 23 29%

Case study 6 8% Database (her)analyse 7 9%

Focus groep 4 5% Quasi-experiment 4 5%

Archiefonderzoek 2 3%

Correlationeel

onderzoek 3 4%

Analyse video, tekst,

foto, of webpagina 1 1% Overig 3 4%

Veldparticipatie 1 1% Cross-sectioneel onderzoek 2 3% Overig 1 1% Veldexperiment 1 1% Totaal 33 42% Validatie 1 1% Simulatie 1 1% Totaal 45 58%

Totaal alle studies 78 100%

Noot. Gebruikte onderzoeksmethoden in de studies waarin weerbaarheid is onderzocht. In sommige studies zijn meerdere onderzoeksmethoden gebruikt, om die reden is het totaal aantal methoden (n = 78) hoger dan het totaal aantal studies naar weerbaarheid (n = 68).

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 141-146)