• No results found

Burning bridges

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 106-111)

Zoals bij het hoofdstuk over weerbaarheid (hoofdstuk 9) in meer detail zal worden uitgelegd, kan blootstelling aan diverse geluiden iemand weerbaar maken tegen radicale boodschap en groepen. Dus als iemand een groot en divers netwerk heeft, bijvoorbeeld door deel uit te maken van veel verschillende groepen (kerk, voetbal, school, en familie) is de kans groot dat iemand veel verschillende geluiden hoort en belang hecht aan verschillende groepen. Door het verbranden van bruggen horen mensen alleen nog maar het geluid van die ene groep. Tevens neemt het belang van die groep dan ook toe. Het is een vicieuze cirkel: de groep wordt belangrijker, de invloed van die groep neemt toe en die van andere groepen af, zeker als de radicale groep adviseert om te breken met oude verbanden. Dit gebeurt dus in de groepsfase en mogelijk in de actiefase.

Een interessant voorbeeld hiervan is een onderzoek waarin 24 gewelddadige extremisten met 16 niet-gewelddadige extremisten (als zodanig door de auteurs bestempeld; IS en extreemrechts) in het Verenigd Koninkrijk met elkaar vergeleken werden. Uit de analyse kwam naar voren dat de gewelddadige extremisten meer geneigd zijn om zelf de bruggen te (willen) verbranden dan niet-gewelddadige

107

‘extremisten’ (percentages waren respectievelijk 54.2% en 12.5%; Knight et al., 2017; zie ook Böckler et al., 2015).

Concluderend kunnen we stellen dat verbranden van bruggen en daarmee het afsluiten van oude sociale verbanden is wel degelijk te relateren aan de ontvankelijkheid van radicale ideeën (OV-1) en aan een actiefase (OV-2; zie ook hoofdstuk 7 Triggerfactoren).

6.13 Conclusie

In dit hoofdstuk hebben wij de belangrijkste groepsfactoren voortkomend uit onze analyse van de empirische literatuur besproken. Hieruit komt naar voren dat de groep een grote rol speelt in zowel de gevoeligheids- en groepsfase (OV-1) als in de actiefase (OV-2). In de gevoeligheids- en groepsfase blijkt allereerst dat een sociale omgeving met radicale mensen (in familie, vriendengroep) ervoor kan zorgen dat mensen zelf ook gevoelig worden (gemaakt) voor radicale ideologie. In de groep zelf spelen processen die ervoor zorgen dat de ideologie wordt versterkt: men luistert alleen naar elkaar, men sluit zich af van andere geluiden. Sterk wij-zij-denken kan ervoor zorgen dat leden van radicale groepen zich als groep bedreigd gaan voelen, en dat is gerelateerd aan de neiging om geweld goed te keuren en/of zelf uit te voeren. Dergelijke groepsdreiging kan van economische aard zijn (“zij pakken onze banen/woningen af”), symbolisch van aard zijn (“zij bedreigen onze normen en waarden”), maar ook betrekking hebben op bedreigde gevoelens van veiligheid (“zij bedreigen het voortbestaan van onze groep”).

Het hieraan gerelateerde gevoel van relatieve deprivatie, dat men minder krijgt dan waar men denkt recht op te hebben, vaak in vergelijking tot een andere groep, is ook gerelateerd aan radicalisering. Relatief grote groepen zijn goed in staat om via propaganda mensen te rekruteren. Dergelijke groepen zorgen er vaak voor dat haar leden de bruggen verbranden, waardoor de invloed van de eigen groep alleen maar toeneemt.

Dat de groep een belangrijke rol speelt is ook evident als wij kijken naar het aandeel van terrorisme dat is uitgevoerd in groepsverband (ongeveer 90%) in vergelijking tot individueel georganiseerde en uitgevoerde aanslagen (OV-2; Spaaij, 2010). Verwijzend naar het model gepresenteerd in hoofdstuk 1, is de stap van het zoekende individu naar de zich aandienende groep dus van groot belang. Een individu kan grootste plannen ontwerpen – ze daadwerkelijk uitvoeren gaat meestal beter in groepsverband.

6.14 Literatuur buiten literatuurlijst ter ondersteuning van dit hoofdstuk

Basu, K., & Sen, A. (2021). Identifying individuals associated with organized criminal networks: A social network analysis. Social Networks, 64, 42-54. Doi: 10.1016/j.socnet.2020.07.009.

108

Van Eerten, J-J, Doosje, B., Konijn, E., De Graaf, B., De Goede, M. (2019). Challenging extremist views on social media: Developing a counter-messaging response. London: Routledge. DOI: 10.4324/9780429287145

109

7. Triggerfactoren

7.1 Inleiding

In een artikel uit het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw maakte Martha Crenshaw een onderscheid tussen preconditions en precipitants in haar framework voor de analyse van terrorisme (1981, p. 381). Volgens haar zijn dit verschillende typen factoren die conceptueel onderscheiden moeten worden. Onder preconditions verstaat zij die factoren die op lange termijn de weg bereiden voor terrorisme. Precipitants zijn volgens haar specifieke gebeurtenissen die onmiddellijk voorafgaande aan terrorisme plaatsvinden en de directe aanleiding zijn voor het plaatsvinden van terrorisme. Terwijl andere hoofdstukken van dit rapport meer gaan over factoren die wij in Crenshaws terminologie preconditions kunnen noemen – omstandigheden in de zin van structurele factoren, demografische of persoonlijkheidskenmerken of (langdurigere) groepsprocessen – richten wij ons hier juist op de specifieke gebeurtenissen (de precipitants). Wij noemen dit triggerfactoren en verstaan daaronder concrete gebeurtenissen (zoals incidenten, voorvallen en keuzes) die aanwijsbaar (verdere) (de)radicalisering in gang zetten (Feddes et al., 2017; Feddes et al., 2020). Naast het feit dat het hier om concrete gebeurtenissen gaat, onderscheiden triggerfactoren zich dus ook van de andere factoren – die met name correlationeel waren, en vooral de waarschijnlijkheid van (verdere) radicalisering vergrootten – door de suggestie van de directe causale invloed die ze uitoefenen. Triggerfactoren omvatten daarmee dus ook gebeurtenissen die door Crenshaw worden aangeduid als precipitants, en die direct plaatsvinden voorafgaande aan het plegen van een terroristische handeling. Echter, ook gebeurtenissen die eerder in het radicaliseringsproces een rol spelen, vallen binnen onze definitie van triggerfactoren. Bijvoorbeeld, gebeurtenissen die direct voorafgaan aan het besluit van een persoon om op zoek te gaan naar informatie over een radicaal gedachtegoed, of gebeurtenissen die leiden tot toetreding tot een extremistische groep.

Triggerfactoren kunnen plaatsvinden op micro- (individu), meso- (groep), of macro-niveau (landelijk, mondiaal). Bijvoorbeeld, een specifieke gebeurtenis die ertoe leidt dat iemand een posttraumatische stoornis ontwikkelt kan een triggerfactor op micro-niveau zijn. Het wegvallen van een leider van een lokale terroristische groep kan een triggerfactor op meso-niveau zijn. Het harde ingrijpen van een overheidsinstantie om een demonstratie de kop in te drukken kan een triggerfactor op macro-niveau zijn.

Triggerfactoren zijn gecodeerd in 159 van de 707 empirische artikelen (22%). Zoals weergegeven in Tabel 7.1 zijn veelal kwantitatieve methoden gebruikt (111 keer, vergeleken met 87 keer kwantitatieve methoden). Het totaal aantal methoden dat in studies is gebruikt (198) valt hoger uit dan de 159 gecodeerde artikelen. Dat komt omdat sommige artikelen meerdere studies bevatten. Bij de kwalitatieve methoden gaat het met name om interviewstudies (19%) en case studies (11%). Bij de kwantitatieve methoden gaat het voornamelijk om heranalyses van bestaande datasets (17%).

110 Tabel 7.1. Onderzoeksmethoden Triggerfactoren. Kwalitatieve methoden Aantal studies Percentueel Kwantitatieve methoden Aantal studies Percentueel

Interview 37 19% Database (her) analyse 33 17%

Case study 21 11% Vragenlijst 17 9%

Archiefonderzoek 12 6% Time series onderzoek 16 8%

Analyse video, tekst, foto, of webpagina 10 5% Cross-sectioneel onderzoek 12 6% Overig 3 2% Correlationeel onderzoek 9 5% Focusgroep 2 1% RCT 7 4% Veldstudie 1 1% Overig 7 4% Etnografisch 1 1% Veldexperiment 2 1%

Totaal 87 44% Laboratorium studie 2 1%

Validatie 2 1% Simulatie 1 1% Longitudinaal onderzoek 1 1% Cohortstudie 1 1% Quasi-experiment 1 1% Totaal 111 56%

Totaal alle studies 198 100%

Noot. Gebruikte onderzoeksmethoden in de studies waarin triggerfactoren zijn onderzocht. Sommige studies hebben meerdere onderzoeksmethoden gebruikt, daarom is het totaal aantal methoden (n = 198) hoger dan het totaal onderzochte studies naar triggerfactoren (n = 159).

In dit hoofdstuk bespreken wij de empirische bevindingen over triggerfactoren. Dit doen wij aan de hand van de eerste twee onderzoeksvragen. Voor elke triggerfactor is aangegeven voor welke onderzoeksvraag deze relevant is. Wanneer studies ingaan op de eerste vraag “Onder welke condities zijn personen ontvankelijk voor extremistische ideeën en groepen?” dan is dit aangeduid met ‘OV-1’. Wanneer

111

studies ingaan op de tweede onderzoeksvraag “Onder welke condities gaan personen over tot radicale handelingen?” dan is dit aangeduid met ‘OV-2’.

In document Extremistisch Denken en Doen (pagina 106-111)