• No results found

We klommen drie, vier stoepen op, keken de deuren na, die allemaal nijdig dicht zaten

‘Had ik toch maar op het nummer gelet,’ jammerde Evelyn maar. Toen ontdekte

ik een deur die aanstond. Ik wees er Evelyn op. Er was een stoep. ‘No. 74,’ zei Evelyn.

‘Ja, dat was het. Nu weet ik het.’

Verlicht duwden we de deur open. ‘Kom maar mee,’ zei Evelyn. ‘Je kunt zo maar

naar boven lopen.’ We liepen een trap op. ‘Hier moeten we zijn, geloof ik.’ Evelyn

bleef stilstaan. Ik ook natuurlijk. We stonden op een portaal met drie, vier deuren.

‘Ik zal maar eens kloppen,’ zei Evelyn. Ze klopte op de eerste deur, toen op een

tweede, een derde. Die ging open. Een jonge man stond voor ons. We zagen een

vrolijke, lichte kamer.

‘Wat wensen de dames?’, vroeg hij.

‘Rumpelstilzkin,’ zei Evelyn. ‘Ik bedoel, wordt hier niet de operette Rumpelstilzkin

opgevoerd, meneer?’

‘O ja,’ zei de jonge man. ‘Zeker. Twee trappen hoger.’

‘Dank u wel,’ zeiden we allebei. En de jonge man boog, deed de deur weer dicht.

‘Zie je wel, we zijn tòch terecht,’ triomfeerde Evelyn. Maar ik vond het opeens

vreemd, dat we geen meisjes zagen, dat alles zo stil was. Ik zei dit tegen Evelyn, die

halfweg de tweede trap even zitten ging. ‘Ja, dat is wel een beetje gek. Maar ze zullen

zich allemaal aan het kleden zijn. Hier, neem een toffee.’ Ze was zo laconiek, die

Evelyn.

We klommen de tweede trap op, toen de derde. Het werd heel luguber. Zo'n zwartig

portaaltje zagen we; aan de muur brandde een klein lampje. En alles leek

zo grauwig en geheimzinnig. Toen zei Evelyn: ‘Laten we eens roepen. Als de meisjes

hier zijn, zullen ze ons wel horen.’ We riepen: ‘Emma, Hetty, Dorothy, Connie!’ Het

klonk heel schril, weerkaatst als het werd door de muren.’ - Mevrouw Van Deyl hield

weer even op, keek guitig naar mijn aandachtig gezicht.

‘En toen?’, zei ik gretig. ‘Wat toen?’

‘Toen ging er opeens een deur open, en een grote vrouw stond voor ons. Ik zie

haar nog. Ze had zo'n grof, benig gezicht en wilde, zwarte ogen.

‘Wat betekent dat geschreeuw hier op de trap,’ zei ze. Ze had een krijsstem. Ik

ging wat achteruit. Maar Evelyn bleef pal staan.

‘We zoeken Rumpelstilzkin,’ zei ze. ‘Een heer heeft ons gezegd, dat het hier was.’

‘Dat wàt hier was?’, vroeg de vrouw ruw.

‘Rumpelstilzkin,’ zei Evelyn met nadruk.

‘Ja, wat is dat? Weet ik, wat dat is?’

‘Een operette,’ zeiden we tegelijk.

Dat scheen de vrouw bijzonder te vertoornen. ‘Een operette!? Wat weet ik van

een operette! Kom jullie me hier voor de mal houden? Of hoe heb ik het anders met

jullie. Als je nou niet gauw maakt....’

‘Maar we waren de trap al af, renden voorbij de deur van de heer, die ons zo goed

terecht gewezen had.

‘Horrid old fellow,’ dreigde Evelyn. Maar ik verbeeldde me nog steeds de krijsstem

te horen, was niet eerder gerust, dan toen we weer op straat stonden.

‘Ik heb mijn toffee ingeslikt,’ zei Evelyn tragisch. En toen kwam de reactie; Evelyn

leunde tegen een stoep, làchte. Ik ook. Ik lachte ook. Als we elkaar maar aankeken,

proestten we het weer uit. Baby's waren we nog, hè? Toen we dan eindelijk zo'n

beetje bedaarden, kwam Evelyn tot de ontdekking, dat we misschien de verkeerde

straat waren ingeslagen. Wij terug. En daar opeens gaf Evelyn me een duw. ‘Mary,

kijk, daar gaat de wieg.’ Voor ons uit liep een man, die de vorstelijke wieg torste.

Die liepen we toen maar na. Het wàs de volgende straat. Precies om half negen

stonden we voor de directrice, die woedend was. We legden zo'n beetje hakkelend

de situatie uit. Miss Carr heeft geen prettige avond gehad, dat begrijp je. En wij

hebben gedurende het gehele eerste bedrijf maar achter de coulissen gezeten. Pas in

het tweede konden we optreden. Maar later, toen we de meisjes ons avontuur

vertelden, waren we natuurlijk de heldinnen.’

‘Enig, zo'n kostschooltijd,’ zei ik.

‘Ja, betrèkkelijk,’ zei mevrouw Van Deyl. ‘Ik vond het destijds heel aardig. Maar

nu zou ik toch Lies of Zus niet naar kostschool willen hebben. Ik weet niet, de meisjes

worden zo helemaal niet geschikt gemaakt voor het werkelijke leven. 't Is alles zo

luchtig en vluchtig. Och, ik was enig kindje, woonde in een stad, ging, toen ik van

kostschool kwam, veel uit. Dat paste aan bij mijn kostschoolleventje. Maar neem nu

jullie eens. Je zou terugkomen in ons dorp, dat heel gezellig en lief is.’ Ze knipoogde

tegen me.

‘O, brr,’ rilde ik.

‘Zie je wel? Je zou je er absoluut niet meer op je plaats voelen, ontevreden worden,

heel ontevreden zelfs. En dan zou ook een werkkring, zoals je die nu hebt, tegenstaan.

Het zou en te grote tegenstelling zijn met het luxe-tijdje op kostschool.’

‘Ja, u hebt wel gelijk,’ zei ik.

‘Ik voel ook veel voor wat moeder zegt,’ stemde Lies mee. ‘We komen, zoals we

ons leventje nu ingericht hebben, verder, hè mam?’

‘Vast, kind.’

De mocca werd gebracht op drie kleine zwaarbewerkte blaadjes. Voorzichtig deed