• No results found

En Gesina nam slachtofferig de stormband van me over, deed die weer neerzakken op haar rechte scheiding

‘Precies een zuigeling, Gesina.’

‘Nee kind,’ zei ma. ‘dat is toch geen hoed voor je. Pas liever dit zwartje.’

Het zwartje was ook een schatje, met een rechtopstaand wit en zwart piekje, en

een ondeugend opgeslagen randje.

‘Die staat je wel. Maar je moet je haar wat uithalen. Kom hier, zeg.’ En ik trok

behoedzaam een beetje leven in Gesiens haardos.

‘Hè ja,’ Gesien draaide haar hoofd heen en weer, bekeek zich op zij, ‘zo staat het

aardiger, vind je ook niet?’

‘De ontdooiïng van Gesina! Hoe kom je opeens zo légère? Hèbt u Bernardus

gevraagd, ma?’

‘Hou jij je mond, naarling,’ bitste Gesien opeens vinnig, en ze gooide het hoedje op

tafel, zó kwaadaardig, dat het zwart en witte piekje trilde. Maar Bob draaide zich om

op de pianokruk, en speelde een ragtime met zijn ene hand, terwijl hij met zijn andere

de witte verenhoed beschermde tegen aanvallen van Gesien.

‘Dit vind ik anders ook een echt aardig hoedje,’ zei mevrouw Nietveld, een tweede

zwarte exemplaar opdiepend, waarom zich zielig een zwart met lila lintje heenwond.

Gesien paste.

Bob staakte zijn ragtime. ‘Nou lijk je net een keukenmeisje. Waaràchtig. Sientje

onze dierbare keukenmeid. Nee Gesina, ik zou me maar bij die kippeveer houden.’

En Gesina hield zich bij de kippeveer. We pakten de dopjes weer in, alleen Bob

schuifelde nog door de kamer met sierlijke kleine damespasjes, en trok dwaas-coquette

gezichten onder de verenhoed, die op zijn hoofd heen en weer wiebelde.

Cor bracht het theewater binnen en viel in een lachstuip.

‘Geef hier het water.’ Lies greep de ketel.

‘Ooo,’ gilde Cor. ‘Ooo, kijk meneer. Hoe verzint 'ie 't.’ Ze leunde tegen de deurpost,

verfrommelde van louter pleizier haar witte schortje.

‘Cornelia, een beetje meer respect alsjeblieft!’ - Bob hief zijn kin in de lucht, zette

de hoed nog schuiner.

‘Meneer is net m'n verloofde. Die hep ook zo ies kemiekerigs,’ lichtte Cor ons al

schaterend in.

Er werd gebeld en Cor verdween proestend.

‘Dat heb je er nu van,’ zei Gesien.

‘Wat doet haar beminde?’, vroeg ik, om iets te zeggen.

‘Bokser, Hendrika. Ik heb nog eens een portret van hem gezien. Op een ansicht.

Brr. Vreselijke vent! Ik heb

óók aanleg voor bokser.’ Hij deed een uitval naar Gesien, die op zij stoof.

‘Je bent net een apache met die hoed.’

‘Lies, daar zeg je zo iets. Waar is mijn guitaar? Ik speel m'n apachenlied. Gesina

haal m'n guitaar. Op mijn studeerkamer. Doe je 't niet? Toe Henny, dan jij. Ook niet?

Dan doe ik het zelf.’

‘Hij houdt de hoed op, ma!’

‘Och, laat hem maar.’

En Bob kwam terug, met de hoed èn de guitaar en een rode zakdoek los om zijn

hals geknoopt. Onder de hoed uit viel z'n zwarte haar over zijn voorhoofd. Leunend

tegen de piano zong hij:

Le long des fortifications

N'y a pas d'erreur, d'est moi le plus bâte, Avec ma casquette à trois ponts

Et mon foulard rouge écarlate....

*

*

*

's Avonds, voor we naar bed gingen, zaten we nog in ons heiligdom. Lies had het

gashaardje aangestoken, leunde in de easy-chair, ik hurkte op de zwarte, wat

afgesloten vacht, die we met Kerstmis hadden meegesleept.

‘Wat lijkt het toch lang geleden, dat we thuis waren,’ zei Lies, en ze schuifelde

met haar voet over een kaal plekje der vacht, die Jan en Zus eens in brand hadden

gestoken.

‘'t Is toch nog geen drie maanden. Maar het lijkt heel lang,’ beaamde ik.

‘Het zal wel Juli worden voor we weer naar huis gaan.’

‘Verlang je?’

‘Och, verlàngen. Ik vond het enig met Oud en Nieuw thuis te zijn. Maar 't is hier

leuk, en soms denk ik wel eens dagen lang niet aan huis. Dan vind ik me zo'n

ondankbaar spook, zie je, want ze zijn allemaal even schattig voor me. Altijd.’

Ik knikte maar wat. Het gashaardje gaf zo'n soezerige warmte. Wat zong Bob enig.

Een leuk lied wel; ik begreep er lang niet alles van. Maar 't was zo'n aardige melodie.

Ik neuriede de wijs zo'n beetje. Toen opeens zei ik:

‘Vader schreef me vandaag, dat hij Wijkmans heeft moeten ontslaan. Hij werkte

zo slordig.’

‘O ja?’

‘Ja. En hij schreef ook, dat hij het nu zo druk heeft. Daandels wordt ook oud, hè.

En het is moeilijk geschikte hulp te krijgen. Hij doet nu 's avonds zelf de

correspondentie.’ - Lies ging opeens rechtop zitten. Ze begreep.

‘Hen,’ zei ze. ‘Vraagt je vader of je thuis komt?’

‘Nee, dat zou vader me nooit vragen. Nóóit. Als ik het zelf niet zeg. - En misschien

zou hij het dan nog niet eens willen.’

Ik keek in het brandende haardje. De doodse gasvlammetjes zeiden me niets.

‘Vóel je dat je gaan moet, Henny?’

‘Ja, dàt voel ik.’ 't Was even stil tussen ons. Toen legde ik mijn hoofd op de harde

leuning van haar stoel. ‘En o Lies, ik kàn niet,’ zei ik.

‘Ook niet, als ik mee zou gaan?’

‘Nee, ook dan nog niet.’

‘Was het de brief, die je vanmorgen kreeg?’

‘Ja.’

Kob floot in zijn studeerkamer. Van beneden af drongen flauw de stemmen van