• No results found

Kleine landschapselementen

6FKHWV$FWXHOHWRHVWDQG

(VVHQ2OPHQERV

II.6.1.7 Kleine landschapselementen

Bomenrijen, struwelen en houtkanten bepalen in belangrijke mate de open- of geslotenheid van een landschap. Andere kleine landschapselementen zoals wegbermen, oude muren, taluds en holle wegen bezitten uiteraard een belangrijke ecologische verbindings- of stap-steenfunctie, maar worden in het kader van deze studie niet verder besproken.

%RPHQULMHQ

Bomenrijen, vooral knotwilgenrijen, vervullen een belangrijke ecologische functie en vergroten de landschappelijke waarde van het gebied. Zo fungeren ze als rustplaats, migratie- en jachtroutes voor vleermuizen en als broedplaats voor Steenuil, Ransuil, Houtduif, Holenduif en Tortelduif. Een andere typische bewoner van knotbomen is de Gekraagde roodstaart. Het areaal graslanden met bomenrijen beslaat in de vallei ca. 1.700 ha. De samenstelling is eerder heterogeen met soorten als wilg (al dan niet geknot), populier, els, Beuk en Gewone es (Foto 46).

+RXWNDQWHQKRXWZDOOHQHQKDJHQ

Houtkanten en hagen werden vroeger aangeplant als perceelsmarkering, veekering en om in de houtbehoefte te kunnen voorzien. Ze worden vandaag niet meer in dit opzicht benut, maar kunnen een belangrijke ecologische functie vervullen voor relictgemeenschappen van bosplanten, als refugium en als verbindingsstrook. Hoe breder en verscheidener een houtkant of haag, hoe meer betekenis hij heeft als stapsteen in de kolonisatie door en migratie van allerlei organismen tussen de verschillende grotere leefgebieden (Hermy & De Blust 1997). In het valleigebied van de Dender betreft het hier vooral houtkanten met Zwarte els en doornstruwelen met Sleedoorn en meidoorn als dominant element. Ongeveer 250 ha werden in de vallei gekarteerd als percelen omzoomd met houtkanten (Foto 47).

Kleine landschapselementen bepalen in grote mate de open- of geslotenheid van het landschap. De kleinschalige landschapsstructuur met graslanden en ruigten omzoomd door hagen, bomenrijen en houtkanten is vooral ten zuiden van Aalst herkenbaar.

,, )DXQD

II.6.2.1 Vogels

II.6.2.1.1 Broedvogels

Om een overzichtelijk beeld te krijgen van de aanwezigheid van broedvogels in het gebied werden de vogelsoorten ingedeeld in ecotoopgroepen en aangeduid per deelgebied. Tabel 28 geeft de typische broedvogels weer voor het studiegebied (AMINAL, Afdeling Natuur 1999; Anselin 1998; mond. med. De Knijf, IN 2002; D’Haeseleer 2001a; Envico 2001; Van Der Meulen & Kieckens 1980; Vermeersch & Anselin in prep.).

Volgende Rode lijstsoorten (Kuijken et al. 1999) werden waargenomen in het studiegebied: 0HWXLWVWHUYHQEHGUHLJG

- De Draaihals is een verdwenen broedvogel uit de Wellemeersen en het Osbroek. Hij

houdt van een afwisselend leefgebied, bestaande uit open loofbos met zandige bodem, maar ook van parken en hoogstamboomgaarden. De oorzaken van zijn achteruitgang houden waarschijnlijk verband met klimaatsverandering, afname van voedselaanbod en inkrimping van zijn biotoop door het verdwijnen van open bos en hoogstamboomgaarden (van Ewijk 1996).

- Grauwe klauwier werd eertijds als broedvogel waargenomen in de Pamelse Meersen.

De achteruitgang van deze soort is in heel Noordwest-Europa merkbaar. De oorzaken moeten worden gezocht in het verdwijnen van heggen en andere kleine landschapselementen (met de nodige doornstruiken als meidoorn, Sleedoorn en Hondsroos) en de afname van het voedselaanbod door eenzijdige gewaskeuze, graslandverbetering ten behoefte van landbouw en een intensief randenbeheer. Voor de Grauwe klauwier zijn de grootschalige veranderingen in het agrarisch landschap zodanig ingrijpend dat herstel van de soort twijfelachtig is, tenzij eventueel in natuurreservaten en in gebieden waar natuurontwikkeling plaatsgrijpt (van Ewijk 1996).

- De Grote karekiet is als broedvogel uitgestorven in de Dendervallei. Broedgevallen

waren bekend in de St. Onolfspolder. Deze typische rietvogel is voor zijn nestbouw afhankelijk van hoog en stevig Riet en heeft bijgevolg sterk te lijden onder te frequente maaischema’s. De eutrofiëring van het oppervlaktewater speelt een negatieve rol in het voedselaanbod. Dit alles samen met de droogte in de Sahelzone tijdens de trek naar de overwinteringsgebieden worden als oorzaak van de achteruitgang genoemd (van Ewijk 1996).

- De Klapekster is als broedvogel uitgestorven in de St. Onolfspolder, het

Denderbellebroek, de Wellemeersen, het Osbroek en de Nuchten. Medio de jaren ’70 kwam de Klapekster trouwens frequent voor in de Dendervallei (Envico 2001). Het uitsterven van de Klapekster is waarschijnlijk te wijten aan verdroging, verbossing en

versnippering van zijn leefgebied en de daarmee gepaard gaande verslechtering van het voedselaanbod (van Ewijk 1996).

- Tot midden de jaren 1950 kwam de Kwartelkoning als broedvogel voor in de St.

Onolfspolder en het Denderbellebroek. Deze soort kon zich handhaven in de uiterwaarden langs de Dender. De voornaamste oorzaak van zijn achteruitgang is terug te brengen tot de intensivering van de landbouw in het bijzonder het maaien gedurende de nestperiode. Deze wereldwijd bedreigde soort werd in 1990 opgenomen op de IUCN Red List of Threatened Animals (Van Ewijk 1996).

- Paapje werd als broedvogel waargenomen in de Wellemeersen. In de St.

Onolfspolder en het Denderbellebroek is de soort als broedvogel verdwenen. Een twintigtal jaar geleden werden nog waarnemingen gemeld van twee koppels in het Denderbellebroek (Vannieuwenhuyse et al. 1982). Zijn achteruitgang is te verklaren doordat de soort vochtige, extensief beheerde graslanden voor zijn leefgebied verkiest (van Ewijk 1996).

- Watersnip kwam als broedvogel voor in de St-Onolfspolder (de Maey te

Dendermonde), het Denderbellebroek en de Molenbeekmeersen. De Maey in Dendermonde wordt door de stad als natuurgebied beheerd (Foto 5). Het vormt nog steeds een belangrijk broedgebied voor riet- en watervogels met als belangrijkste soorten: Slobeend, Kuifeend en Bergeend. De Watersnip broedt bij voorkeur langs sloten, in liesgrasvegetaties en in drassig grasland.

- De Zomertaling is een voormalige broedvogel uit het Denderbellebroek en de Maey

te Dendermonde. Deze soort heeft een voorkeur voor extensief beheerd, drassig grasland. De intensivering van het weidebeheer met te lage voorjaarspeilen door diepgaande ontwatering en het verdwijnen van de overstromingszones in de Europese broedgebieden zijn één van de belangrijkste oorzaken voor zijn achteruitgang (van Ewijk 1996).

%HGUHLJG

- De Oeverzwaluw broedt in de St. Onolfspolder. Zijn achteruitgang in West-Europa is

in belangrijke mate te wijten aan droogte in de Sahel-zone (West-Afrika) waar de soort overwintert. In ons land kan een zeker tekort aan geschikte natuurlijke steile oeverwanden door ontgrondingen en saneringen een beperkende factor zijn (van Ewijk 1996).

- De Grauwe gors is op korte tijd in heel Noordwest-Europa schrikbarend

teruggelopen. Er is een broedgeval gemeld in de meersen van de Walputbeek. Als waarschijnlijke oorzaak citeert men de intensivering van de landbouwactiviteiten met onder andere het vervroegen van de oogst en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen (van Ewijk 1996).

- Midden de jaren ’80 kwam de Porseleinhoen nog tot broeden in het gebied van de

Maey te Dendermonde. Deze soort reageert zeer snel op gebieden met een geschikte waterstand in het voorjaar (Envico 2001).

- Van de Rietzanger is er een broedgeval gemeld in de St. Onolfspolder en medio de

jaren 1980 broedde hij nog in de Maey te Dendermonde. Hij broedt voornamelijk in moerasgebieden, maar komt ook voor langs de met Riet en struikgewas dichtbegroeide oevers van brede sloten en grachten. De sterke achteruitgang van de Rietzanger in de jaren ’70 had te maken met de droogte in de West-Afrikaanse overwinteringsgebieden. In ons land zal zijn voortbestaan sterk afhangen van het

rietbeheer in de moerassen. In vele gevallen wordt hij vrijwel uitsluitend aangetroffen in overjarig Riet (van Ewijk 1996).

- De Roodborsttapuit is als broedvogel uitgestorven in de St. Onolfspolder. Deze vogel

nestelt op de grond, verborgen tussen hoog gras of lage struiken. Door ruilverkaveling, intensivering van het landbouwgebruik en een meer eenzijdige akkerbouw wegens de uitbreiding van de maïsteelt is het aantal broedparen op het platteland sterk teruggelopen. Het voedselaanbod verminderde en bovendien verdween veel nestgelegenheid door het stelselmatig verdwijnen of bespuiten van bermbeplanting en het maaien van slootkanten en greppels (van Ewijk 1996).

.ZHWVEDDU

- De IJsvogel werd als broedvogel waargenomen in de St. Onolfspolder, Gijzegem, het

Denderbellebroek, de Wellemeersen, het Osbroek, de Pamelse Meersen, de Walputbeek, Appelterre-Eichem, de Gemene Meersen en in Planken-Bauraing. Waterverontreiniging en verlies aan nestgelegenheid door de calibratie van rivieren en het betonneren van oevers resulteerde in een gevoelige daling van de soort. Om deze kwetsbare broedvogel te behouden is herstel en ontwikkeling van het natuurlijk karakter van beken en rivieren noodzakelijk (van Ewijk 1996).

- De Gekraagde roodstaart werd als broedvogel waargenomen in de St. Onolfspolder,

het Denderbellebroek, de Wellemeersen en de Walputbeek. De afname van de soort wijdt men aan het verlies van kleine landschapselementen en bomenrijen in het bijzonder.

- De Nachtegaal werd als broedvogel waargenomen in de Wellemeersen en het

Osbroek. De afname van deze soort zou vooral te wijten zijn aan het verdwijnende hakhoutbeheer.

- De Patrijs is een broedvogel in de St. Onolfspolder, het Denderbellebroek en de

Gemene Meersen. Patrijzen zijn vogels van het open cultuurlandschap. De achteruitgang van de soort is te wijten aan de menselijke ingrepen in hun biotoop: landbouwintensivering en pesticidengebruik (van Ewijk 1996).

- De Wielewaal werd als broedvogel waargenomen in de St. Onolfspolder, de

Pheniksberg, de Pamelse Meersen, Appelterre-Eichem, de Nuchten en Schendelbeke.

$FKWHUXLWJDDQG

- De Boompieper is als broedvogels verdwenen in de St. Onolfspolder.

- Medio de jaren 1980 werd de Dodaars als broedgeval gemeld in de St. Onolfspolder

(De Maey te Dendermonde). Waarschijnlijk is de afname van het voedselaanbod in ons land vanwege de eutrofiëring van het oppervlaktewater een van de oorzaken van de achteruitgang van deze soort. Ook de afname van ondiepe, begroeide sloten in verkavelingsgebieden speelt een rol, evenals de rustverstoring op plassen en vijvers door waterrecreanten (van Ewijk 1996).

- Er werden broedgevallen van de Rietgors gemeld in de St. Onolfspolder, het

Denderbellebroek, de Wellemeersen, Appelterre-Eichem en de Boelaremeersen. Dit is een typische vogel voor moerassige gebieden en vochtige graslanden.

- De Veldleeuwerik werd als broedvogel waargenomen in de Boelaremeersen. Dit is

een typische vogel voor open agrarische gebieden met akkers maar ook voor graslandgebieden.

- Er zijn broedgevallen van Zomertortel gekend in de St. Onolfspolder, de Pamelse Meersen en de meersen van de Walputbeek. Deze soort komt tot broeden in halfopen landschappen met veel bosjes, houtkanten, wilgenstruwelen en elzenbroekbos.

De achteruitgang van heel wat broedvogels is te verklaren door landbouwintensivering (schaalvergroting, verdroging en vermesting). Algemeen kan gesteld worden dat in de meersengebieden weidevogels als de Grutto in de jaren ’50 frequent als broedvogel voorkwamen. Deze soort is onder andere als broedvogel verdwenen in de St. Onolfspolder en het Denderbellebroek, maar werd wel waargenomen in de Grote Meersen te Ninove (Envico 2001).

Men kan tevens het relatief belang en de ecologische waarde van de verschillende deelgebieden ten opzichte van elkaar afwegen. De St. Onolfspolder, het Denderbellebroek en de Gemene Meersen behoren tot de belangrijkste broedvogelgebieden in de Dendervallei (Tabel 28). Vooral de grootte van de gebieden en de aanwezigheid van verschillende ecotopen is bepalend voor de soortenrijkdom en de aanwezigheid van broedgelegenheid voor vogels.

Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste broedvogels per deelgebied als niet exhaustieve lijst (AMINAL, Afdeling Natuur 1999; Anselin 1998; D’Haeseleer 2001a; D’Haeseleer 2001b; D’Haeseleer 2002a; D’Haeseleer 2003a; D’Haeseleer 2003b; mond. med. De Knijf, IN 2002; Envico 2001; Van Der Meulen & Kieckens 1980; Vermeersch & Anselin in prep.). De waarnemingen van broedvogels gelden voor de periode 1998-2003. De tabel is geen weergave van een gebiedsdekkende inventarisatie. De gegevens van de broedvogelatlas ontbreken voor volgende gebieden: een belangrijk deel van de St. Onolfspolder, Oudegem, Paardemeers, Gijzegem, de Kapellemeersen, het gebied stroomafwaarts van de Wellemeersen tot Appelterre, Geraardsbergen/Boelaremeersen. De habitattypen komen overeen met de onderverdeling die gebruikt werd voor het opstellen van een afwegingskader voor bosuitbreiding als scenario voor natuurontwikkeling in valleigebieden. Er werd eveneens de status van de broedvogels volgens de Rode Lijst (Devos & Anselin 1995) en de status volgens de Bijlage I van de Conventie van Bonn vermeld. Voor het behoud en het beheer ervan dient België internationale overeenkomsten af te sluiten. De aanwezige broedvogels werden met een “x” en de vogels die als broedvogel uit het studiegebied verwenen zijn, werden met een “+” aangeduid. De exoten zijn aangeduid met “(e)” (Tabel 28).

7DEHO2YHU]LFKWYDQGHEHODQJULMNVWHEURHGYRJHOVSHUGHHOJHELHGDOVQLHWOLPLWDWLHYHOLMVW /RFDWLHV 6W2QROIVSROGHU *LM]HJHP 'HQGHUEHOOHEURHN :LHVWHPHHUV :HOOHPHHUVHQ 2VEURHN 0ROHQEHHNPHHUVHQ 3KHQLNVEHUJ 3DPHOVH0HHUVHQ *URWH0HHUVHQ :DOSXWEHHN .ZDDGEURHNHQ $SSHOWHUUH(LFKHP =DQGEHUJHQ /HVWSROGHU 'H1XFKWHQ ,GHJHPVH0HHUVHQ *HPHQH0HHUVHQ 6FKHQGHOEHNH 'H*DYHUV %RHODUHPHHUVHQ *HUDDUGVEHUJHQ

3ODQNHQ%DXUDLQJ 5/ VWDWXV YDQ GH EURHGYRJHOVYROJHQVGH5RGH/LMVW 5RGHOLMVWFDWHJRULH $PHWXLWVWHUYHQEHGUHLJG %EHGUHLJG &NZHWVEDDU 'DFKWHUXLWJDDQG &%%LMODJH,YDQGH&RQYHQWLH YDQ%RQQ %LRWRRSVRRUWHQ 5/ &%                        2SHQZDWHU Dodaars D x

Grote gele kwikstaart x x x x

IJsvogel C [ x x x x x x x x x x

Kuifeend x x x

Oeverzwaluw B x

Wintertaling x

0HHUVHQJHELHG JUDVODQGHQHQULHWNUDJHQJUDFKWHQ

Canadese gans (e) x x x x x

Grauwe gors B x Grutto + + x Kwartelkoning A [ + + Kleine plevier [ + x Kneu x Nijlgans (e) x x x x Paapje A + + x Patrijs C x x x Roodborsttapuit B + 0HHUVHQJHELHG JUDVODQGHQHQULHWNUDJHQJUDFKWHQ Scholekster x Slobeend x x Steenuil x x x x x x x x x x x x x x x x Veldleeuwerik D x Watersnip A + + +

%LRWRRSVRRUWHQ 5/ &%                        Zomertaling A + 0RHUDVVHQHQQDWWHUXLJWHQ Blauwborst [ x + x Grote karekiet A + Kleine karekiet x x x x Rietgors D x x x x x Rietzanger B x Waterral x x 2YHUJDQJHQPHWVWUXZHOHQPR]DwHNODQGVFKDS Bosrietzanger x x x x x Draaihals A + + Fitis x x x Gekraagde roodstaart C x x x x Klapekster A + + + + Grauwe klauwier A [ + Kramsvogel x x x Nachtegaal C x x Spotvogel x x Torenvalk x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Zomertortel D x x x $OOXYLDDOHQKHOOLQJERV Blauwe reiger x x x Boomklever x x Boomkruiper x x x Boompieper D + Boomvalk x x x x $OOXYLDDOHQKHOOLQJERV Bosuil x x x Buizerd x x x x x x x x x Grauwe vliegenvanger x x x Groene specht x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Houtsnip x

Kleine bonte specht x x x x x x

Matkop x x x x x x x

Ransuil x x x x x x x

Sperwer x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x