• No results found

1HGHUODQGVHQDDP 5RGH/LMVW 7RSRQLHP

6FKHWV$FWXHOHWRHVWDQG

1HGHUODQGVHQDDP 5RGH/LMVW 7RSRQLHP

Geelrode naaldaar zeldzaam Kapellemeersen

Gevlekte orchis kwetsbaar Wellemeersen, de Nuchten, de Gavers

Gewone agrimonie achteruitgaand Oudegem, Gijzegem, St.Onolfspolder,

Wellemeersen, Kapellemeersen,

Goudhaver achteruitgaand Osbroek, de Nuchten

Graslathyrus bedreigd Osbroek, Wellemeersen

Groot streepzaad achteruitgaand St. Onolfspolder, Denderbellebroek,

Paardemeers, Gijzegem, Wellemeersen

Grote centaurie zeer zeldzaam Wellemeersen

Grote ratelaar kwetsbaar Venebroeken, Pollaremeersen

Hertsmunt bedreigd Oudegem, Wellemeersen

Kantig hertshooi achteruitgaand Oudegem, Wiestermeers, Osbroek,

Wellemeersen, Kapellemeersen, Liedekerke, Molenbeekmeersen, Pheniksberg, Pamelse Meersen, Venebroeken, Pollaremeersen, Appelterre, de Nuchten, Lestpolder

Knolsteenbreek kwetsbaar Wellemeersen, Osbroek

Knoopkruid achteruitgaand St. Onolfspolder, Nieuwe Dender,

Denderbellebroek, Herdersem, Osbroek, Wellemeersen, Kapellemeersen,

Liedekerke, Bruggemeersen,

Pheniksberg, Grote Meersen, Pamelse Meersen, Venebroeken, Pollaremeersen, de Nuchten,

Koekruid met uitsterven bedreigd Osbroek

Kruisbladwalstro achteruitgaand St. Onolfspolder, Denderbellebroek,

Oudegem, Paardemeers, Gijzegem, Herdersem, Osbroek, Wellemeersen, Kapellemeersen, Liedekerke,

Molenbeekmeersen, Bruggemeersen, Pheniksberg, Grote Meersen, Pamelse Meersen, Venebroeken, Pollaremeersen, Appelterre, de Nuchten, Zandbergen

Mantelanjer zeer zeldzaam Wellemeersen

Melige toorts zeer zeldzaam Wellemeersen

Ruige anjer kwetsbaar Osbroek

Smal streepzaad bedreigd Osbroek

Tripmadam zeldzaam St. Onolfspolder

Vleeskleurige orchis zeer zeldzaam Wellemeersen

Voszegge bedreigd Wellemeersen

Waterkruiskruid zeldzaam Denderbellebroek

Zompvergeet-mij-nietje achteruitgaand Gemene Meersen

II.6.1.6 Bossen

In de Dendervallei komen bossen voor van zeer verschillende typen: alluviale bossen en moerasbossen en -struwelen (bijna 140 ha, 3 % van de oppervlakte van het studiegebied), maar ook mesofiele bossen op minder vochtige standplaatsen (10 ha) (Foto 39). Bovendien moet er ook rekening gehouden worden met het hoog percentage van aanplantingen (meer dan 600 ha, 15 % van de oppervlakte) (Foto 40). Samen stellen de natuurlijk en aangeplante bossen en struwelen bijna 770 ha en bijna 20 % van de oppervlakte van het studiegebied voor.

Wilgenstruwelen komen voor in gebieden die gekenmerkt worden door een hoge dynamiek op niveau van de abiotiek. Zo kan in de zomer het grondwater tot meer dan 0,5 m onder het

maaiveld dalen (Stortelder HWDO. 1999) (Foto 41).

Het elzenbroek is het bos van moerassige depressies in de zand- en zandleemstreek. De bodem is matig voedsel- en basenrijk. Elzenbroekbossen kunnen langdurig overstroomd worden wanneer ze in komgronden gelegen zijn en vrijwel het ganse jaar ontoegankelijk blijven door permanente waterpartijen. De vegetatie heeft contact met grond- en oppervlaktewater, is betrekkelijk soortenrijk en heeft een groot aandeel moerasplanten. De boomlaag is vrijwel uitsluitend samengesteld uit Zwarte els. De kenmerkende soorten voor de struiklaag zijn o.a. Grauwe wilg, Geoorde wilg. Algemeen te vinden in de kruidlaag zijn braam, Riet, Brede stekelvaren, Moeraszegge en Hennegras. Ten opzichte van andere bosgemeenschappen treft men er vaak soorten aan als Blauw glidkruid, Bitterzoet, Viltige basterdwederik, Watermunt, Oeverzegge, Wolfspoot, Hoge cyperzegge, Elzenzegge, IJle

zegge, Harig wilgenroosje (Durwael HWDO. 2000).

Door de vaak slechte waterkwaliteit is de oorspronkelijke vegetatie vaak in een verruigde vorm aanwezig. Vaak werden er ook populieren aangeplant. Het nitrofiel Elzenbroek is een vegetatietype dat ontstaat ten gevolge van ontwatering. Door de verhoogde bodemmineralisatie treedt er een onomkeerbare verruiging op. Het is een sterk verarmde gemeenschap met soorten als Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Gewone vlier die de eutrofiëring en de verdroging van het gebied aangeven.

Het Essen-Olmenbos volgens Stortelder HWDO. (1999) komt langsheen de rivieren en beken

voor op zavelige tot kleiige gronden en wordt incidenteel tot regelmatig geïnundeerd. Binnendijks is deze gemeenschap voornamelijk op kleigronden te situeren. De bodem is weinig gedifferentieerd en kalkrijk (2-5 % kalk, pH 6,5-7). Door de hoge biologische activiteit wordt het organisch materiaal snel doorgemengd. Het ruigtekarakter van de gemeenschap wordt aangegeven door het grote aantal ruigtekruiden: Grote brandnetel, Gewone braam,

Hondsdraf, Groot heksenkruid (Stortelder HW DO. 1999). Andere regelmatig voorkomende

soorten zijn Zevenblad, Slanke sleutelbloem, Gewone salomonszegel. Hop, Engelwortel, Echte valeriaan, Rietgras (van der Werf 1991). De boomlaag bestaat hoofdzakelijk uit Gewone es, Canadapopulier, Zwarte els, Gewone esdoorn. De struiklaag wordt gekarakteriseerd door Gewone vlier, Hazelaar, Gewone es, Rode kornoelje, Wilde

kamperfoelie (Durwael HWDO2000) (Foto 42).

Elzen-Essenbossen volgens Stortelder HWDO. (1999), zijn het beekbegeleidende bostype bij

uitstek. Het wordt regelmatig overstroomd en staat continu onder invloed van een vrij hoge watertafel. Het periodiek overstromen brengt erosie en overslibbing met zich mee. Deze abiotische kenmerken brengen een hoge dynamiek in de plantengroei met zich mee (Roelandt 2000). Gewone es en Zwarte els zijn de meest karakteristieke soorten. In de kruidlaag wordt het voorjaarsaspect benadrukt door de aanwezigheid van soorten zoals Bosanemoon, Muskuskruid, Speenkruid, Slanke sleutelbloem. In het Osbroek komen waardevolle Elzen-Essenbossen voor met o.a. soorten als Grote keverorchis, Moesdistel en

Bronbossen worden het best gekenmerkt door kwelafhankelijke soorten zoals Reuzenpaardenstaart en goudveil. Andere voorkomende soorten zijn: Wijfjesvaren, Brede stekelvaren, Slanke sleutelbloem, Pinksterbloem, Kruipend zenegroen, Bittere veldkers, Dotterbloem, Echte valeriaan, Bloedzuring. De meest voorkomende soorten in de struiklaag zijn Hazelaar, Gelderse roos, Rode kornoelje.

Dit vegetatietype is gebonden aan kwelzones met kalk- en ijzerrijk grondwater. De grootste bedreiging van dit bostype ligt in het klein areaal ervan waardoor de kans op verdwijnen van sites zeer groot is. Bescherming kan via een gerichte aankooppolitiek enerzijds en via het instellen van ruime beschermingszones rond de sites anderzijds (Roelandt 2000).

Het belangrijkste gebied met bronbossen is gelegen in de Wellemeersen. In dit gebied zijn er twee subgebieden aan te duiden die duidelijk onder invloed staan van kwelwater en grondwaterstromingen. Het eerste gebiedje is gelegen in het westelijk deel van het gebied, tussen twee spoorlijnen. Hier komt op zeer beperkte schaal een bronsituatie voor waardoor er een nat gebiedje wordt gevormd. De tweede kwelzone ligt ongeveer in het midden van het gebied langs de zuidrand. Deze kwelzone is veel meer uitgesproken en groter van oppervlakte. Er komen verschillende verlande vijvers en bomputten voor. Het gebied is venig van karakter (Econnection 1996).

Stroomopwaarts tussen Ninove en Geraardsbergen is het aandeel van bronbossen op de steilrand van de vallei groter. Ondanks dat ze grotendeels niet in het studiegebied gelegen zijn (met uitzondering van Planken), zijn ze toch vernoemenswaardig (Tabel 24; Econnection 1996). 7DEHO/LJJLQJYDQGHEURQERVVHQWXVVHQ1LQRYHHQ*HUDDUGVEHUJHQ 1DDP *HPHHQWH Mussenhoek Wijngaard Roost/ Lambertusbos Burrenbos Geitebos Bovenhoek Koolpot Moerbekebos Karkoolbos

Grote Buizemont/ Overberg/ Overboelare Planken/ Bauraing Schendelbeke-Geraardsbergen Pollare-Denderwindeke Pollare-Denderwindeke Pollare-Denderwindeke Nieuwenhoven-Geraardsbergen Onkerzele-Geraardsbergen Onkerzele-Geraardsbergen Moerbeke-Geraardsbergen Moerbeke-Geraardsbergen Overboelare-Geraardsbergen Overboelare-Geraardsbergen

Eiken-Haagbeukenbossen bevatten bosplanten van goed ontwikkelde bodems (Durwael HW

DO 2000). Ze komen voor onder uiteenlopende edafische en hydrologische omstandigheden.

Het substraat bestaat vaak uit een zware, slecht doorlatende ondergrond van leem of klei die al dan niet afgedekt wordt door een laag lemig zand. Deze gemeenschappen ondergaan sterke variaties van de vochttoestand over de loop van het jaar. Voor de meest karakteristieke bosplanten (Gele dovenetel, Slanke sleutelbloem, Muskuskruid, Gewone salomonszegel, Bosanemoon) is een evenwichtige opbouw van het bodemprofiel van essentieel belang. Het voorkomen van deze bossoorten is eigen aan oude bossen tot

meerdere eeuwen oud (Hermy 1992, Honnay HWDO. 1998, Tack HWDO. 1993) (Foto 44).

Tabel 25 geeft een overzicht van een aantal waargenomen kruiden per bostype in de

Dendervallei (AMINAL, Afdeling Natuur 1999; De Blust HW DO. 1985; De Rycke 1998;

D’Haeseleer 2001a; D’Haeseleer 2001b; D’Haeseleer 2002a; D’Haeseleer 2003a; D’Haeseleer 2003b; Florabank (toelating 2001-wvl-35); Van Uytvanck 1996). Niet enkel de

kenmerkende soorten van de gemeenschappen, maar ook de soorten met een breder ecologisch amplitudo en de soorten die in gradiëntsituaties voorkomen werden in de tabel opgenomen. Vervolgens wordt er een niet-limitatief overzicht gegeven van de locaties waar voornoemde vegetatietypen aanwezig zijn (Tabel 26) en de rodelijstsoorten die in deze

gebieden voorkomen (Tabel 27; (Biesbroeck HWDO. 2001; Florabank (toelating 2001-wvl-35)).

Ter illustratie geeft Kaart 39 een overzicht van de locaties waar essenbronbossen voorkomen (Nomenclatuur Westhoff & Den Held 1975).

7DEHO  2YHU]LFKW YDQ HHQ DDQWDO ZDDUJHQRPHQ NUXLGHQ SHU ERVW\SH LQ GH 'HQGHUYDOOHL 'H ELMSDVVHQGH%:.FRGHZHUGWHONHQVWXVVHQKDDNMHVJHSODDWVW 9RFKWLJ ZLOJHQVWUXZHHO(sf) (O]HQEURHNERV(vm) 1LWURILHO(O]HQERV (vn)