• No results found

DE KEPENG OP BALI

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0224 (pagina 76-92)

De kèpèng op Bali

68 DE KEPENG OP BALI

twee honderd kèpèng is de meest gebruikelijke keten van aaneen-geregen kèpèngs, bekend onder den naam van een atak; vijf atak vormen een pekoe dus iooo kèpèngs, terwijl tien pekoe weer een boengkoes geeft.

Voor een pekoe hoort men ook vaak de naam „poesoeng" noemen;

onze zilveren munten worden eenvoudig aangeduid door het woord

„selaka" wat zilver beteekent; de rijksdaalder kent men onder den naam lear wat mogelijk de verbastering is van reaal, de munt uit

den Compagnie's tijd.

De duiten hebben den algemeenen naam van „pipis".

Zoolang Bali onberoerd in zijn isolement werd gelaten, ondervond de bevolking niet den minsten last van die eenvoudige munt, waar-van duizend schijfjes niet meer waren dan een rijksdaalder, zoodat men vier kèpèng voor een cent kreeg (opgave van 1857).

In den lateren tijd kon men zelfs 8 kèpèngs voor een cent krijgen.

Toen evenwel het Ned.-Ind. Gouvernement meer bemoeienis kreeg met dit kleine eiland, aldaar Gouvernementsambtenaren plaatste en in lateren tijd belasting ging innen, moest de Balische munt ook m ons geld worden uitgedrukt, waardoor al ras heel scheeve verhou-dingen gingen ontstaan, die thans zoodanige afmetingen hebben aan-genomen dat het wel de moeite loont daaraan eenige regels te wijden.

De meerdere bemoeienis van het Ned. Ind. Gouvernement dateert van het tijdstip, dat Boeleleng na den val van Djagaraga gedurende de derde expeditie behoorlijk onderworpen werd; een fort werd in Boeleleng opgeworpen (fort Beuling), waarvan nu nog de resten in de kampong Pabean nabij het strand te zien zijn; m 1849 werd de Assistent-Resident van Banjoewangi aangewezen als gecommit-teerde voor de zaken van Bali en Lombok; bij staatsblad i860 : 107 werd een Assistent-Resident aangesteld voor het landschap Boeleleng, die ondergeschikt zou zijn aan den Gecommitteerde voor de zaken van Bali en Lombok; dit was niet meer een Assistent-Resident, maar de Resident van Banjoewangi.

Na het jaar i860 strekten onze bemoeienissen zich steeds verder uit; belastingen ingesteld door het ml. bestuur werden nader gere-geld; de opiumpacht en overtredingen op opiumgebied werden ook beter omlijnd; terwijl verschillende aangelegenheden (oude regels van 't landschap) in een staatsblad omgezet werden; merkwaardig i, wel dat in staatsblad 1876: No. 191, regelende de slachtbelastmg,

de heffing voor de slacht van een koe op 4oo kèpèngs en van een kalf-op 200 kèpèngs werd gesteld, terwijl de boete gesteld op de over-treding van dat staatsblad weer in Hollandsen geld werd uitgedrukt

fnl. ƒ ï2y2).

Bij Staatsblad 1882: No. 123 werd Bali een afzonderlijke residen-tie ; in hetzelfde staatsblad werd bepaald dat de aldaar geheven padj eg naar verkiezing van den belastingplichtige kon worden be-taald in natura of in geld volgens een jaarlijks door den Resident vast te stellen maatstaf.

De belastingen werden door de bevolking gemeenlijk opgebracht in kèpèngs, die 's Lands kas natuurlijk ongaarne ontving; vandaar dat in die jaren kèpèngvenduties plaats vonden om zoo 's Lands kas van wettige munt te kunnen voorzien; teneinde den Lande geen schade te berokkenen werd het in die dagen ook noodig een vaste verhouding te scheppen tusschen de kèpèng en den zilveren m u n t ; een dergelijke regel was ook noodig voor den opiumverkoop en even-zoo voor de rechtbank waar met kèpèngs gerekend werd, b.v. voor boetes, die evenwel in onze munt in 's Lands Kas moesten belanden.

Zoo stelde een oude regeling (peswara) de waarde van een pekoe op een halven rijksdaalder bij zaken, die voor de rechtbank beslist werden.

Veroordeelde dus de rechtbank iemand tot terugbetaling van een schuld groot 100 pekoe dan kon hij volstaan met een bedrag van 50 rijksdaalders af te dragen.

Bij staatsblad 1891: No. 97 werd in artikel 15 bepaald dat de heffingen in Chineesche duiten (kèpèng), bekend onder den naam ..soewmih" en ,,pandegdeg" werden afgeschaft.

We zien uit het voorgaande stukje geschiedenis duidelijk, dat met onze komst op Bali cle kèpèng feitelijk pas een betaalmiddel werd met een onvaste waarde afhankelijk van clen koers die de kèpèng heeft tegenover onze munt, speciaal den rijksdaalder.

Het Gouvernement stelde èn bij de rechtspraak èn bij den opium-verkoop de waarde van een kèpèng op een achtste cent, dus 2000 kèpèng of twee pekoe voor een rijksdaalder.

Door het binnenkomen van veel zilvergeld op Bali — denken we slechts aan alle betalingen van het gouvernement, hetzij voor aan-bestedingen, hetzij voor traktementen en andere uitgaven —• werd cle kèpèng verplaatst, zoodat sommige personen die vroeger heel veel

70 DE KEPENG OP BALI

duiten bezaten nu minder van die munten maar meer zilvergeld in kas hielden.

Nu kwam b.v. de tijd van den koffiepluk in de bergen; de Chi-neezen moesten al hun inkoopen met kèpèngs betalen; de plukkers van heinde en verre komende vroegen allen loon in kèpèngs; had de Chinees of de rijke Balische koffieboer niet voldoende duiten maar wel veel zilvergeld dan moest hij gaan ruilen; het gevolg was een plotselinge groote vraag naar kèpèngs en ruim aanbod van zilver; de kèpèng werd duur en de rijksdaalder goedkoop, zoodat in die tijden voor een rijksdaalder maar 1500, 1250 -a zelfs maar 900 kèpèng werden verkregen.

Hoe meer zilvergeld Bali binnenstroomde, hoe duurder de kèpèng werd, zoodat na jaren de rijksdaalder officieel gesteld werd op 1750 kèpèng en nog weer later op 1500 kèpèng; geweldige hoeveelheden zilver kwamen langzamerhand binnen o.a. door de exporteurs van vee (runderen en varkens), van copra en katjang, die lam tusschen-handelaren met het zilvergeld hadden vertrouwd gemaakt, zoodat na jaren in de desa onze rijksdaalder al een heel bekende munt was geworden.

Toch vroeg de pasarvrouw steeds kèpèngs voor haar waar, wat voor de kleine ambtenaren, die in onze munt hun traktement ont-vingen een groot nadeel was, vooral in tijden van plotselinge koers-verandering; kreeg een priaji b.v. aanvankelijk 7 kèpèngs voor een cent, plots kon het gebeuren dat hij voor zijn cent maar 5 kèpèngs ontving, zoodat hij op zijn tractement in zoo'n periode 30 % verloor; de opiummantri's maakten evenwel rijke dagen mee, zij toch ontvingen 7 kèpèngs per cent, terwijl zij op de pasar voor 5 kèpèngs weer een. cent terugkregen, dus 30 % winst op hun debiet maakt; een mantri die per maand ƒ 300 moest storten kon een kleine honderd gulden in eigen zak deponeeren; in die dagen, we schreven toen 1912 tot 1915 was mantri-opium een der meest lucra-tieve baantjes.

Door de eigenaardige verhouding tusschen de kèpèng en rijksdaal-der, die de hevigste schommelingen mogelijk maakte, werd de kèpèng hoe langer hoe meer het voorwerp van de meest gewaagde specu-laties; vooral de Chineesche handelaren, begonnen tegen den tijd dat de kèpèng gevraagd zou worden, deze munt op te koopen of groote voorraden achter te houden om de koers zoo hoog mogelijk te laten

oploopen, om eerst daarna de kèpèng op de markt te brengen, zeer ten ongerieve van de menschen met kleine beurzen, die dergelijke schommelingen het ergste voelden.

Het schijnt dat naarmate onze munt meer het vertrouwen kreeg, ook minder Chineesche duiten van elders werden ingevoerd, welke invoer vroeger wel moet hebben plaats gehad, hoewel ik daarvoor nooit gegevens heb kunnen verkrijgen J)

Daar de duiten ook voor huiselijk gebruik aangewend en o.a. in ruime mate door de kopersmeden omgesmolten werden voor hun smeedwerk (pedanda — stellen, gongs en gamelan-onderdeelen) moest de algemeene munthoeveelheid ook langzamerhand vermin-deren.

Dezen duitenstock werd evenwel de meest gevoehge klap toege-bracht m 1916, toen in Singapore, een geweldige vraag naar koper ontstond, klaarblijkelijk noodig voor de wapenindustrie; in dat jaar zijn scheepsladingen kèpèngs van Bali uitgevoerd door Chineezen naar Singapore, waarmede enorme winsten gemaakt werden, doch tevens de levensstandaard van de bevolking door de groote stijging van de kèpèngkoers zoo steeg dat een verbodsbepaling op den kèpènguitvoer moest worden uitgelokt.

Het was juist in die dagen dat het Gouvernement plannen be-raamde om de muntzuivering door uitschakeling van de kèpèng te bespoedigen; wanneer de uitvoer der kèpèng toen door het gouver-nement was ter hand genomen met behulp van b.v. de. Handel-maatschappij, dan had de muntzuivering door radicale export schit-terend kunnen verloopen, terwijl den Lande een lief winstje in den schoot ware gevallen, welke winst nu in het laad je der Chineesche handelaren terecht kwam.

Smds dien kon men een rijksdaalder inwisselen tegen 1250 kè-pèngs, terwijl dikwijls de rijksdaalder tijdelijk schommelde tusschen 900 en 1100.

!) Ik durf evenwel de onderstelling uiten dat kèpèngs herhaaldelijk werden ingevoerd, omdat vast staat dat tijdens het vorstenbestuur ge-regeld handel gedreven werd door Chineesche kooplieden tusschen Bah en Singapore; de vorsten die hun allerlei opdrachten meegaven, betrokken daarom ook alles uit Singapore, ook hunne wapens; deze op Singapore varende Chineezen hebben natuurlijk steeds de duiten die op Bali een welkom onthaal kregen, ingevoerd.

72 DE KEPENG OP BALI

Inmiddels bleef de officieele koers bij residents-besluit vastgesteld op 1500 kèpèngs voor een rijksdaalder, terwijl bij de rechtbanken nog steeds gold de oude regel van tempo doeloe, nml. een rijksdaalder is gelijk aan twee pekoe of 2000 kèpèngs.

Door alle innende ambtenaren werd van dezen toestand zoo groot mogelijk voordeel getrokken; een tot boete veroordeelde Baliër werd genoopt tot betaling in duiten, welke munt weer door den priaji in onze munt werd omgezet onder het maken van een behoorlijk 'surplus wat in eigen zak verdween.

De beheerders van de markten, de mantri's pasar inden zoo eenigszins mogelijk in duiten hoewel de pasarretributie in centen was uitgedrukt; aan het einde van de maand stortte hij de marktgelden over bij den bestuursambtenaar in onze munt; het voordeel voort-komende uit het koersverschil was voor den mantri; straks haalden we reeds aan hoe de mantri's opium ware goudmijnen uit dit koers-verschil wisten te halen.

Vooral bij de betalingen van kleine, bedragen bleef de Baliër met kèpèngs betalen, omdat veel te weinig pasmunt op Bali voorradig was, zoodat de kleine man zich niet vertrouwd kon maken met centen en halve centen; tot heden heeft de pasmunt voor den Baliër minder vertrouwen; geeft hij voor een rijksdaalder gaarne 1000 kèpèngs, voor een dubbeltje zal hij niet meer dan 30 kèpèngs willen uit-tellen. !)

De kèpèng is en blijft zijn munt; ons geld stelt hij gelijk met me-taal, met een in den handel zijnd artikel; de Baliër zegt ook niet dat hij zijn geld tegen rijksdaalders heeft ingewisseld, maar hij zegt, dat hij voor zijn kèpèngs zooveel rijksdaalders heeft gekocht, waar-naast hij wel zegt dat hij die rijksdaalders weer tegen papiergeld heeft ingewisseld.

Het papieren geld is nog niet algemeen gewild omdat dit zeer aan

1) De grondwet draagt in artikel 177 de regeling van het muntwezen (het gewicht, gehalte en waarde der muntspeciën) uitdrukkelijk op aan de wetgevende macht; zie de wet van 1854 (Ned. S. 75) regelende het muntwezen, de wet van 31 December 1897 (Ned. S. 1897 : 189) waarbij het maximum bedrag van de in Ned. Ind. uit te geven koperen pasmunt verhoogd werd en de wet van 11 Januari 1901 (Ned. S. 31) houdende opheffing van wettelijke maxima voor de uitgifte van pasmunt voor Ned.-Indië.

bederf onderhevig is, gemakkelijk v e r b r a n d e n en w e g r a k e n k a n en vooral omdat de Baliër die ons schrift niet leest het papieren geld niet n a a r de w a a r d e onderkent, zoodat m e n h e m gemakkelijk zou beetnemen.'

De groot-kapitalisten sparen tegenwoordig het meest in rijksdaal-d e r s ; sommigen rijksdaal-dier potters bezitten petroleum-blikken vol met rijksdaalders die zij gewoonlijk begraven om ze elke m a a n d of elke twee m a a n d e n n a a r buiten t e brengen in de zon voor het „ d j e m o e -r e n " van h u n schatten. x)

W e zien hieruit hoe de. rijksdaalder zich een plaats heeft weten te veroveren naast de kèpèng, die in 1857 de eenig gangbare m u n t w a s ; hiertoe heeft ook medegewerkt de algemeene stijging van het economisch peil, w a a r d o o r de prijzen v a n alle artikelen vooral de grondprijzen v a n het vee en andere handelsartikelen e n o r m n a a r boven gingen, zoodat het niet meer doenlijk was om die heel groote bedragen in duiten uit t e betalen w a a r v o o r ettelijke k a r r e n v r a c h t e n kèpèngs zouden noodig worden. M r . Vissering berekent dat 2000 k è p è n g ( w a a r d e van één rijksdaalder) zes kilo of het gewicht v a n 600 gulden haalt.

Denken w e m a a r eens dat een volwassen os in 1857 voor ƒ 18 Ie koop was, een koe voor ƒ 10, dieren w a a r v o o r n u vier tot vijf maal zoo hoogen prijs w o r d t g e v r a a g d ; de grondprijzen zijn ook in een dergelijke v e r h o u d i n g gestegen w a a r m e d e v e r m e e r d e r i n g v a n m u n t gepaard moest g a a n ; deze noodzakelijke v e r m e e r d e r i n g v a n m e t a a l v o n d hoofdzakelijk p l a a t s d o o r h e t b i n n e n v l o e i e n v a n z i l v e r , speciaal rijksdaalders die de Balische h a n d e l a a r en g r o o t g r o n d b e -zitter al heel g r a a g a a n n a m .

W e zullen t h a n s n a g a a n tot welke k w a d e praktijken en scheeve toestanden deze v e r h o u d i n g tusschen de kèpèng en onze rijksdaalder heeft geleid, waarbij we. vooral op het oog hebben de leencontracten

1) Tijdens de algemeene schaarschte van zilvergeld in onze Koloniën is evenwel geen hand uitgestrekt naar deze goedvoorziene schatkamers, omdat die rijksdaalders (m.i. ten onrechte) werden opgevat als poesaka-goederen.

Inderdaad erft menig Baliër een hoeveelheid rijksdaalders van zijn erflater; zijn schatten bewaart hij evenwel niet tot het oogenblik der lijkverbranding is aangekomen; hij koopt er sawahs voor, leent zijn geld uit, en beschouwt de rijksdaalder dus niet als een poesaka-goed.

74 DE KEPENG OP BALI

op langen termijn en de pandovereenkomsten, twee figuren die op Bali wel de meest gewone zijn.

Stellen we ons voor dat A. een twintig jaren geleden aan B. een som gelds heeft geleend groot 200.000 chineesche duiten of 200 pekoe dan wel twintig boengkoes.

In die dagen kocht men een rijksdaalder b.v. voor 2000 kèpèngs of twee pekoe's, zoodat de geleende som zou kunnen worden gelijk-gesteld met honderd rijksdaalders.

B. heeft geregeld rente betaald, hetzij in natura door het afstaan van eenige bossen padi, hetzij in geld door het neertellen van de noodige pekoe's.

A. wil nu zijn geld terughebben, of B. wil het geleende terugbe-talen; B. zit goed in zijn rijksdaalders en zegt tegen A.: ,,Kijk eens, vroeger kon ik voor jou duiten honderd rijksdaalders koopen; je vindt het dus zeker wel goed dat ik mijn schuld afdoe met 100 rijksdaalders".

„Waarachtig niet", antwoordt A. ten hoogste verontwaardigd:

„dan heb ik groot verlies, want voor jou honderd rijksdaalders kan ik nu op de pasar maar 100.000 duiten terug krijgen, zoodat ik 50 % verlies zou lijden; ik heb je 200.000 duiten gegeven en wensch dus ook 200.000 kèpèngs van je terug te ontvangen".

Ziet daar de scheeve verhouding die voor Bali een bepaalde kwestie geworden is; bij het aangaan van de overeenkomst was daarover niets afgesproken; vaststaande gebruiken waren er ook niet. De meesten zeggen, dat men in zoo'n geval de rijksdaalder moest be-rekenen volgens de pasarwaarde op het moment, dat men de over-eenkomst wil ontbinden; anderen zeggen, neen, men moet de rijks-daalder de waarde toekennen die het bestuur daaraan officieel heeft gegeven voor betalingen in de opiumverkoopplaats, of zooals die Baliërs het deftig uitdrukten — men moet betalen menoeroet koers bestuur.

Waar de kèpèng voor den Baliër de munt is en onze rijksdaalder slechts edel metaal (hij koopt toch de rijksdaalder) is de oplossing zeer moeilijk omdat in deze gevallen altijd schade moet geleden worden, hetzij door een der partijen, hetzij door beiden.

In vroeger tijden toen de kèpèng de eenige munt was en van die duiten meer dan voldoende voorraad bestond, terwijl de uitgeleende sommen en pandbedragen in het algemeen geringer waren, bestond

nooit eenige kwestie bij terugbetalingen of inlossingen.

Voor de pandcontracten bestaat ook dezelfde moeilijkheid; A.

•verpandt zijn sawah tegen 200.000 kèpèngs aan B. op een tijd dat de rijksdaalder voor twee pekoe kan gekocht worden; B wil nu, terwijl een rijksdaalder maar 1000 kèpèngs meer waard is, die sawah teruggeven en vraagt van A. natuurlijk 200.000 duiten, terwijl deze hem wil afschepen met honderd rijksdaalders.

In de praktijk werden deze kwesties dikwijls langs vredelievenden weg opgelost; beide partijen waren genegen het verlies ontstaan door het koersverschil te deelen, waardoor de kwestie uit de wereld was.

Maar dikwijls staat de Baliër erg op zijn stuk en vooral in geld-kwesties is hij een echte vrek, die op een dubbeltje dood valt, zooals het in de minder „fijne" omgangstaal genoemd wordt.

De geldschieter wil coüte que coüte zijn duiten terughebben, terwijl de geldnemer betalen wil met zilvergeld tegen den koers op het cogenblik dat hij de som gelds in duiten heeft ontvangen.

Waar de geldnemer over het algemeen de economisch minst sterke en de geldschieter de krachtigste is, werd de zwakkere nog meer gedupeerd door die kèpèngkoersmisère.

Brachten partijen hun zaak voor den Raad van Kerta's in Boele-leng dan werd volgens de grijze peswara van het jaar „nul" de rijks-daalder op twee pekoe getaxeerd, zoodat iemand zijn schuld van 200 pekoe kon afdoen met honderd rijksdaalders, zeer tegen den zin van den geldschieter, die daarom alleen in den uitersten nood de tus-schenkomst van den .rechter ging inroepen; het is evenwel ook heel goed mogelijk dat iemand b.v. 900 pekoe heeft uitgeleend op een tijdstip dat de rijksdaalder maar 900 kèpèngs waard was en hij terug-betaling eischt op een oogenblik dat deze 1500 kèpèng waard is; in die gevallen wil de geldnemer natuurlijk heel graag met 900.000 kèpèng betalen die hij voor 600 rijksdaalders koopen kan.

Maar dan is de geldschieter weer niet tevreden, waaruit blijkt hoe de Baliër in deze kwesties steeds op eigen voordeel bedacht is, een eigenschap die aan de meesten onder de menschen niet vreemd is.

Het bestuur heeft lang getalmd om in deze aangelegenheden de behulpzame hand te bieden, afgezien van de oude peswara in Boe-leleng die twee pekoes niet een rijksdaalder gelijkstelde.

In 1919 pas werd den Balischen rechter in overweging gegeven, om bij het opleggen van boetes, en bij vonnissen over schuldzaken

76 D E K E P E N G O P BALI

n a a s t d e vermelding v a n de pekoe ook h a r e w a a r d e in wettige m u n t uit t e d r u k k e n en wel n a a r den k o e r s op het oogenblik dat de schuld is ,,aangegaan".

W a n n e e r dus iemand in 1912 een schuld aanging groot h o n d e r d zestig pekoe terwijl de rijksdaalder toen b.v. 1600 kèpèngs w a a r was en de geldschieter in 1919 d a a r o v e r een v o r d e r i n g instelde, dan beh o o r d e de R a a d van K e r t a ' s den gedaagde t e veroordeelen tot t e r u g -betaling v a n een b e d r a g groot h o n d e r d zestig pekoe of h o n d e r d rijksdaalders o m d a t 1600 k è p è n g op het tijdstip van 't a a n g a a n der overeenkomst één rijksdaalder w a a r d w a s .

W a s niet m e e r n a t e gaan, welke koers de rijksdaalder h a d op bet m o m e n t der transactie, clan zou men de o u d e p e s w a r a moeten volgen en twee pekoe's gelijkstellen met een rijksdaalder.

V o o r op te leggen boetes zou een dergelijke maatstaf k u n n e n w o r d e n aangelegd. J)

Volgens de o u d e regels w e r d ook bij nalatigheid in — bij vonnis opgedragen — betalingen v a n schulden, de veroordeelde wegens t a n sadoe d a r m a (het niet betalen van schulden) verbannen en wel gedurende zes m a a n d e n v o o r elk b e d r a g van 50 pekoe's, tot een m a x i -m u -m van drie j a r e n ; den rechter w e r d in overweging gegeven de verbanningstijd zoo vast te stellen dat voor iedere 50 cent een d a g w e r d opgelegd, of v o o r iedere ƒ 180 een j a a r .

E e n dergelijke wijze v a n w e r k e n w e r d den rechters aanbevolen o m den „in r e c h t e n " a a n g e s p r o k e n schuldenaar bij zijn terugbeta-lingen te beschermen tegen den geldschieter die gewoonlijk econo-misch sterker staat.

L e e n d e de s c h u l d e n a a r evenwel in een tijd dat cle rijksdaalder laag geprijsd w a s en betaalde hij t e r u g op een moment dat de kèpèng

!) Ik geloof dat bij de meeste transacties, waarbij nooit aanteekening werd gehouden van den kèpèngkoers onmogelijk meer is na te gaan, welken koers de rijksdaalder had op het moment der transacties.

Een grafische voorstelling van de waarde der rijksdaalder uitgedrukt in kèpèngs, over de laatste 10 jaar, zou de meest grillige curve te zien geven. Voor een dergelijk onderzoek missen we evenwel alle gegevens.

goedkoop was, dan zou een opvolgen van het gegeven advies juist den schuldenaar in een ongunstige positie brengen; daarom mocht de gegeven wenk ook alleen als een advies worden opgevat, terwijl aan den rechter de vrijheid bleef de circulaire zoo te hanteeren, dat

goedkoop was, dan zou een opvolgen van het gegeven advies juist den schuldenaar in een ongunstige positie brengen; daarom mocht de gegeven wenk ook alleen als een advies worden opgevat, terwijl aan den rechter de vrijheid bleef de circulaire zoo te hanteeren, dat

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0224 (pagina 76-92)