• No results found

Beschouwingen over Landbouwvoor- Landbouwvoor-lichfingsdiensf

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0224 (pagina 69-75)

door G. J. VINK.

Als landbouwleeraar is het mij vaak opgevallen, dat zoo velen absoluut geen idee hebben van het werk van den landbouwvoorlich-tingsdienst, terwijl bij anderen, die met dien dienst te maken hebben, vaak ook het juiste inzicht ontbreekt.

Daarom heb ik mij tot taak gesteld eenigszins de. inzichten van buitenstaanders te verhelderen, daar goed begrip tot betere waar-deering leidt en tot goede samenwerking.

De landbouwleeraar moet zijn werk aanpassen aan de landbouw-economische stadia waarin zich de streken, die zijn arbeidsobject zijn, bevinden.

Het landbouweconomisch stadium van een streek hangt af van de behoeften der die streek bewonende bevolking en van de omstandig-heden, die deze behoeften moeten vervullen.

De behoeften hangen af van rasaanleg, klimaat en geestelijke ont-wikkeling, de omstandigheden, die de behoeften vervullen moeten, z-jn klimaat, bodem, waterhoeveelheid, ligging t.o.v. afneemcentra enz.

Door de grootte der behoeften te combineeren met hare vervul-lingsmogelijkheden, krijgt men in (landbouw) economisch opzicht een verdeeling in twee hoofdkarakters.

I. De behoeften zijn grooter dan de mogelijkheid harer vervulling.

Er is in een streek van dit karakter stellig een economisch streven, daar men zal trachten, datgene waar men werkelijk behoefte aan gevoelt, het koste wat het wil, te verkrijgen.

I. De behoeften zijn grooter dan de mogelijkheid harer vervulling, de bestaande behoeften. Er is dan geen streven naar meerdere productie.

62 BESCHOUWINGEN

In een dergelijke streek zal de maatschappij zeer eenvoudig zijn, terwijl de cultuurtechniek er ongetwijfeld laag zal staan. Iedere ambtelijke poging tot vermeerdering der productie zal er falen, tenzij die poging zich bepaalt tot algemeene maatregelen als invoering van gewoon lager onderwijs, m.a.w. tot het scheppen van behoeften.

Wel is het waar, dat meer behoeften het geluk niet vermeerderen, maar eveneens is het waar, dat meerdere behoeften en ten gevolge daarvan meerdere kennis en ontwikkeling het'leven toch waarde-voller maken, daar het intenser en beter doordacht wordt.

De streken onder I ingedeeld, dus die, waar de behoeften grooter zijn clan hare vervullingsmogelijkheden, kunnen deze verhouding vertoonen door:

1. a. de grootheid der behoeften, of door:

I. b. de ontoereikendheid der omstandigheden, die de behoeften moeten vervullen.

In de streken onder I a. zal naast gewoon lager onderwijs, vakonderwijs succes kunnen verwachten. Hier is de plaats waar de landbouwleeraar, met kans op succes, landbouwscholen op kan richten, terwijl de streken onder I b. genoemd daar veel minder voor in aanmerking komen. In de I b. streken zal immers de tani zijn zoon niet kunnen missen, terwijl het armoedige bedrijf deze kapitaalvermeerdering, (in den vorm van school-gelden of gemis van inkomsten, die zich omzetten in kennis-kapitaal), onvoldoende zal teruggeven.

De streken onder I I gedefinieerd, waar dus de behoeften ge-makkelijk door de omstandigheden vervuld worden, zijn te onderscheiden in:

II. a. die, waar de behoeften zeer gering zijn, en in:

II. b. die, waar èn de behoeften groot zijn, èn omstandigheden door buitengewone, oorzaken uitmunten door gunstigheid.

Op Java komt, voor zoover ik dat kan zeggen, het stadium onder:

II. a. nog zeer veel voor, terwijl het stadium onder I b. ook zeer duidelijk en op verschillende plaatsen is aan te wijzen.

Ter verduidelijking van mijn bedoeling volgen hier eenige voor-beelden uit mijn ressort. Een min of meer volledige landbouweco-nomische ontleding van dat ressort kan ik nog lang niet geven, maar eenige voorbeelden kan ik noemen.

Een typisch voorbeeld van het stadium, geschetst onder I b., dus waar de omstandigheden zoo ongunstig zijn,'dat zij niet de vervul-lingsmogelijkheid inhouden van de geringe behoeften, vindt men in districten Djakenan, Kajen en Djoewana der afdeeling Pati van de residentie Semarang. Ook een deel van Salatiga kan hier toe gere-kend worden, nml. district Tengaran en onderdistr. Getassan. Gro-bogan verkeert, zij het in mindere mate, in dezelfde omstandigheden.

Die streken hebben arme gronden, het grondbezit is er niet groot tot zeer klein, vormt in ieder geval lang geen compensatie voor de armoede der gronden. In enkele dezer streken komen bovendien vele ziekten en plagen in het gewas voor. Om aan hare behoeften te vol-doen moet de bevolking er reeds vrij intensief cultiveeren en nog blijft zij arm. Dat intensieve uit zich in bemesting, zoo goed en zoo kwaad dat gaat, met de bestaande stalmest; zuinigheid op stalmest;

zelfs in het houden van vee voor de mestproductie en stalvoedering.

Een primitieve vorm van groenbemesting kan men er zelfs vinden.

Niettegenstaande dat de ritus er zich tegen heet te verzetten, vindt men zelfs in sommige dezer streken primitief gebruik Van mensche-lijke mest, hierin bestaande, dat men gewoon is, als men urineert dit tegen de mesthoop aan te doen.

Het lijdt bij mij geen twijfel, dat eenige, rationeele bemestings-diensten daar zeer spoedig tot bcmestingsverbeteringen zullen leiden bij de bevolkingscultuur.

Een streek met het karakter onder II a, geschetst, waar dus de behoeften gering zijn en de omstandigheden zeer voldoende om die behoeften te vervullen, 'is duidelijk te herkennen in de streek ten Noorden van de Moeria. Men heeft daar groot grondbezit, zij het weinig sawahs. De grond is van goede kwaliteit. Zelfs heeft de bevolking er zooveel gronden, dat zij er eenmaal per 4, 5, wellicht meer jaren, op hetzelfde stuk terug kan komen. In dien tusschentijd is het terrein weer overgroeid met struikgewas, dat de alang-alang verdringt en de bodem in goede conditie weer aan den eigenaar over-geeft. De cultuur bestaat uit primitieve grondbewerking, soms niet eens ploegen, gevolgd door planten en bewaken tegen varkens e.d.

De bewering van de bevolking, dat zij te weinig grond zou hebben, bijv. boschterreinen noodig heeft, is in zooverre verklaarbaar in-dien men bedenkt, dat zij voor haar cultuur stadium onvoldoende gronden heeft. Met a. w. zij wordt langzamerhand genoodzaakt om

64 BESCHOUWINGEN

haar cultuurstadium te veranderen en tot een iets intensiever sta-dium over te gaan.

De landbouwleeraar heeft hier nog niet anders dan indirect zich met den landbouwtoestand te bemoeien. Hij dient zich vele gegevens te verschaffen (had hij daartoe maar personeel) en de streek in hare veranderingen in de gaten te houden. Ook is het mogelijk, dat hij adviezen moet geven omtrent ontginning e.d.

Rationeel is het om naar deze streek menschen te trekken, bijv.

door sawah aanleg. Daarom juich ik het voorstel van den Regent van Javara in den Volksraad, om groote terreinen daar in sawah om 1:t zetten, toe. Alleen zou ik voorloopig de daar staande bosschen vvillen laten staan omdat er naast de bosschen nog veel bevloeibaar terrein over is.

De afdeeling Demak, waarover zooveel gesproken en geschreven werd, hoort m.i. ook tot de streken waar van een economisch stre-ven weinig merkbaar is. Toch zou dit m.i. anders kunnen zijn indien de gezondheidstoestand er beter was.

Wel is de gemiddelde productie per hoofd en over meerdere jaren er groot, maar de verschillende jaren zijn in hun productie ook zeer verschillend. M.a.w. het cultuurrisico is er groot.

De Demakker zou zijn cultuurrisico wel graag minder zien en hij zou daar vermoedelijk wel iets voor over hebben, indien hij niet zoo weergaloos met ziekten te kampen had. En dat in een land waar cultuurverbeteringen juist zeer moeilijk zijn.

Dat de Demakker door de groote afwisseling van goede en slechte jaren niet een spaarzaam mensch is geworden, vindt verklaring m.i.

?n raseigenschappen en geestelijke ontwikkeling.

Zonder mij voor Javanenkenner uit te willen geven, meen ik toch wel te mogen zeggen, dat de Javaan zeer gul is en beschikt over een groote dosis valsche schaamte. Deze beide eigenschappen, wel-licht van elkaar- afhankelijk, doen hem verteren wat hij heeft. De weinige rechtszekerheid in de desa is zeer zeker ook oorzaak hier-van, hoewel m.i. deze factor meer secundair is. Waar ontwikkeling is komt rechtszekerheid, al zou de desa zelf die maken. Waarom kan de onderneming wel, althans veel beter haar producten beschermen?

Omgekeerd werkt het ontbreken van rechtszekerheid weder rem-mend op de ontwikkeling.

In een land als Demak is het eerste woord dus aan den B. G. D.

in samenwerking met de irrigatie, die vooral voor afwateringverbe-tering heeft te zorgen. Hierbij heeft de irrigatie het advies van den landbouwkundige noodig, omdat zij, uit den aard der zaak, minder goed de landbouweconomische gevolgen van haar werk zal kunnen overzien dan deze.

Als B. G. D., irrigatie en BB het land gezonder hebben gemaakt en meteen het risico van den landbouw deels hebben verminderd, komt de landbouwleeraar pas in een belangrijke functie voor het land, en met hem de veearts.

In dien tusschentijd moeten zij beiden zorgen, dat zij weten wat dan gedaan moet en kan worden. Voor den landbouwleeraar is het mede de plicht om reeds nu uitvoerige proefnemingen te ver-richten, teneinde dan met zekerheid te kunnen zeggen aan den tani:

„Als je zooveel in dien vorm in den grond stopt, heb je alle kans er zooveel uit te halen". Dat hij dit reeds nu moet onderzoeken ligt hem in de moeilijke omstandigheden van bodem en klimaat en in het weinige dat we nog weten van de gevolgen van verschillende maatregelen bij de sawahcultuur, vooral op zware gronden.

De streken onder I o. gedefinieerd, waar dus de behoeften groot zijn en de vervullingsmogelijkheid daarvoor onvoldoende, kan ik niet aanwijzen doordat mijn kennis daartoe nog onvoldoende is.

Wellicht hooren de afdeelingen Koedoes, Pati, Kendal en Salatiga deels daaronder.

In deze streken heeft landbouwonderwijs kans op slagen en ik meen dat tot heden het landbouwonderwijs ook alleen in streken met min of meer dit karakter goed gaat.

Dergelijke streken zullen er op Java vermoedelijk nog weinig zijn.

In het bovenstaande meen ik bewezen te hebben, dat:

i. de landbouwleeraar in de eerste plaats landbouweconoom moet zijn. Dat deze stelling geen open ramen ingooit, volgt uit het feit, dat ik hooggeplaatste personen heb hooren beweren, dat de landbouwleeraar uitsluitend landbouwtechnicus moet zijn, en de economische zijde geheel aan den BB. ambtenaar over moet laten.

Zonder landbouweconomisch inzicht kan de landbouwleeraar niet rationeel werken.

2. de landbouwtechnische maatregelen, voortvloeiende, uit zijn land-bouweconomisch onderzoek moeten uitgevoerd worden door

5

66 BESCHOUWINGEN

menschen die, zonder de landbouweconomie te verwaarloozenr hoofdzakelijk landbouwtechnici zijn. (Inl. landbouwleeraren).

3. Men kan den Javaan slechts zeer schematisch in het algemeen beoordeelen. De Javaan in de eene streek is geheel anders dan die in de andere, afhangende van het economisch milieu waar hij in leeft. Ook deze stelling trapt geen open deuren in. On-langs nog hoorde ik de bewering „Of men den Javaan hier of elders een goede som voor een dekstier biedt, overal zal hij die afstaan".

Neen, in de meeste streken zal dit wel het geval zijn, maar in streken als de onder Ia en \b gedefinieerde, vermoedelijk niet.

4. De landbouwleeraar moet in de verschillende deelen van zijn ressort geheel verschillend werken.

Zeer terecht geeft het Landbouwdepartement den landbouw-leeraar dan ook niet een bepaald recept je voor zijn werkzaam-heden.

In de eene streek is onderwijs rationeel, in de andere onder-zoek, in de derde aanraking met de bevolking ter propaganda van gevonden verbeteringen, terwijl dit in een 4de streek weer nog lang niet aan de beurt kan komen.

Waar men den landbouwleeraar ziet werken, zonder dat men resultaat daarvan bemerkt, veroordeele men zijn werk niet, maar ga men na volgens welk systeem hij zijn werk indeelt en welke plaats de betrokken streek daarin in neemt. Eerst dan kan men oordeelen of men het daar al of niet mee eens is.

5. Volgens velen, waaronder zelfs dienaren van dien dienst. (Op de vergadering van Inlandsche Landbouwleeraren was zelfs iemand die sprak over de nutteloosheid van den dienst) was de instelling van den landbouwvoorlichtingsdienst prematuur. Dit is absoluut onjuist, mits deze dienst haar werksysteem op land-bouweconomische grondslagen opbouwt en niet in het honderd proeven neemt en de resultaten daarvan propageert.

Semarang, 6 October 1920.

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0224 (pagina 69-75)