• No results found

Kennis en een gedeelde visie over de aard en ernst van de problematiek

In document Pilot Dreigingsmanagement (pagina 73-76)

Hoofdstuk 4: Reflectie op de operationele logica

4.2. Kennen

4.2.1 Kennis en een gedeelde visie over de aard en ernst van de problematiek

Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat voldoende kennis én een gedeelde visie over de onderliggende problematiek belangrijke randvoorwaarden zijn voor de

73

totstandkoming en continuering van samenwerkingsverbanden.90 De beleidsstukken, het PID in het bijzonder, maken duidelijk dat voorafgaande aan de start van de pilot Dreigingsmanagement geput is uit diverse kennisbronnen om meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren over de problematiek van de solistische dreiger. Zo biedt het onderzoeksrapport ‘Tussen Woord en Daad’ niet alleen inzicht in de aard van het probleem van de solistische dreiger, maar ook in het inschatten van mogelijk gevaar en de waarschijnlijkheid van geweld.91 Een ander rapport dat heeft gefungeerd als een probleemverkenning is de verzamelstudie ‘Individuele Bedreigers van Publieke Personen in Nederland’.92 Muller et al (2009) proberen in deze verzamelbundel een handelingsperspectief te bieden voor een nieuwe benadering van bedreigingen in Nederland die zijn gericht op publieke ambtsdragers en worden geuit door specifieke dadertypen: de ‘verwarde’ en de ‘verward-gefrustreerde’ bedreiger.93 Deze bijdrage onderzoek schetst de contouren en de implementatie van een nieuwe aanpak en is, afgaande op de PID, van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak in het kader van de pilot Dreigingsmanagement. Ook het artikel van De Groot et al. (2009) in dezelfde NCTV-bundel heeft zijn weerslag gehad op het projectontwerp van de pilot. In deze bijdrage is een aanzet gedaan om het fundament van de dreigingsinschatting te verstevigen, alsmede mogelijk alternatieve interventiestrategieën te benoemen. Hiertoe is als eerste gekeken naar de typen dreigers, de omvang van de groep dreigers, de toepasselijke achtergrondkenmerken, motieven, psychische gesteldheid en de sociale en strafrechtelijke context.94 Vervolgens zijn enkele aanbevelingen geformuleerd voor wat betreft de aanpak van deze

90

Koppenjan, J. & Klijn, E. (2004) Managing Uncertainties in Networks. Londen/New York: Routledge.

91

Voerman, B. (2008) Tussen woord en daad: gedragskundige inschattingen van bedreigingen. Zoetermeer: IPOL.

92

NCTb (2010) Individuele Bedreigers van Publieke Personen in Nederland: fenomeenanalyse en beleidsverkenning.

93 Muller, E., Bron, R., de Hoog Ma, D., van der Varst, L. (2009) De aanpak van verwarde bedreigers in Nederland. In: NCTb (2010) Individuele Bedreigers van Publieke Personen in Nederland: fenomeenanalyse en beleidsverkenning.

94 de Groot, I., Drost, L., Boutellier, J. & Voerman, B (2009) Bedreigers van politici: risico’s en interventiemogelijkheden. In: NCTb (2010) Individuele Bedreigers van Publieke Personen in Nederland: fenomeenanalyse en beleidsverkenning.

74

individuen. Tevens bevat het rapport een beslissingsschema waarmee kan worden bepaald met welk type dreiger men te maken heeft en welke vervolgstappen mogelijk zijn.95 Hamers et al (2009) ten slotte richten zich vooral op de aanpak van solistische dreigers door middel van het zorgtraject.

Naast deze rapportages afkomstig van Nederlandse bodem, is in de aanloopfase ook gebruik gemaakt van een aantal buitenlandse studies. In het vorige hoofdstuk is al gewezen op de relevantie van publicaties over de Britse ‘evenknie’ van de pilot Dreigingsmanagement, het FTAC,96en over de uitstapjes die in de sfeer van literatuurverkenningen op het terrein van risicotaxatie zijn gemaakt naar aanpalende terreinen, zoals stalking.

Het bovenstaande overzicht maakt duidelijk dat in de fase van voorbereiding van de pilot Dreigingsmanagement het projectteam zich goed heeft verdiept in de beschikbare wetenschappelijke literatuur. De kennis is met andere woorden op projectniveau goed geborgd, maar de toekomstige procesevaluatie zal uit moeten wijzen of ook op regionaal niveau voldoende kennis bestaat over de onderliggende problematiek van de solistische dreiger.

Behalve relevante vakkennis is het voor samenwerking ook van belang dat er een gedeelde visie bestaat over de problematiek. Zo identificeren Dowling et al (2004) het opstellen van een gemeenschappelijke visie en het ontwikkelen van gedeelde doelen als een indicator voor een succesvolle samenwerking.97 Dat deze gedeelde visie en gezamenlijke doelstelling van belang zijn, wordt eveneens onderschreven door Visser et al (2008).98 Het ontwikkelen van een gedeelde visie kan plaatsvinden in het bestuurlijke overleg dat ten grondslag ligt aan een samenwerkingstraject. Zodoende dient vooral

95 de Groot, I., Drost, L., Boutellier, J. & Voerman, B (2009) Bedreigers van politici: risico’s en interventiemogelijkheden. In: NCTb (2010) Individuele Bedreigers van Publieke Personen in Nederland: fenomeenanalyse en beleidsverkenning, p. 81.

96 James, D., Kerrigan, T., Forfar, R., Farnham, F. & Preston, L (2010) The Fixated Threat Assesment Centre: preventing harm and facilitating care. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 21(4), p. 521-536.

97

Dowling, B., Powell, M., Glendigging, C. (2004) Conceptualizing successful partnerships. Health and Social Care in the Community, 12(4), p. 309-317.

98

Visser, R., van Gemerden, E., More, P. & de Roon, R. (2008) Sturing en samenwerking in handhavingsprojecten. Leiden: Leiden University Press.

75

tijdens de ontwerpfase van een samenwerkingsproject hieraan aandacht te worden besteed. Van belang is daarbij dat de gemeenschappelijke visie helder en duidelijk wordt gecommuniceerd naar de betrokken organisaties, een aspect dat ook wel wordt aangeduid als ‘inspirational motivation’.99

Afgaande op de beschikbare beleidsdocumenten lijkt deze gemeenschappelijke visie in het kader van de pilot Dreigingsmanagement er wel te zijn. Bij de totstandkoming van het PID hebben diverse partijen uit de hoek van veiligheid en zorg me elkaar overlegd en samengewerkt. In het pilotteam bij IPOL zijn ook met opzet leden van de verschillende organisaties bijeengebracht. Bij de samenstelling is onderkend dat het geluid van de zorginstellingen in het pilotteam niet mag ontbreken. De toekomstige procesevaluatie zal echter uit moeten wijze in hoeverre de visie die uit het PID kan worden gedestilleerd ook op de werkvloer van de betrokken organisaties wordt gedeeld. De bevindingen uit de interviews wijzen in de richting dat nog niet alle regiopartners voldoende op de hoogte zijn van de ratio, het doel en de werkwijze van de pilot Dreigingsmanagement.

In document Pilot Dreigingsmanagement (pagina 73-76)