• No results found

Jus ad Bellum: De Theorie van Agressie en humanitaire interventie

Hoofdstuk 3 Walzers Theorie van Agressie en zijn Oorlogsconventie toegepast op Humanitaire

1 Jus ad Bellum: De Theorie van Agressie en humanitaire interventie

1.1 Rechtvaardige Reden

wanneer is een humanitaire interventie gerechtvaardigd?

In het eerste hoofdstuk hebben we gezien dat in Walzers politieke filosofie en zijn theorie van de rechtvaardige oorlog zowel communitaristische als liberale elementen te identificeren zijn. Onze manier van leven binnen onze eigen gemeenschap vormt voor Walzer de ultieme morele en politieke leidraad in de moderne wereld. De eigen gemeenschap is de belangrijkste

verschaffer van betekenis. Het gemeenschappelijke leven wordt in de loop der tijd gevormd door de gedeelde ervaringen, de gedeelde betekenissen en de samenwerking van een groep individuen. Deze groep individuen vormt een onafhankelijke gemeenschap met het recht op zelfbeschikking, politieke soevereiniteit en territoriale integriteit. Dit communitarisme zien

51

we terug in Walzers centrale vraag met betrekking tot de rechtvaardige reden voor humanitaire interventies: Wat is de waarde van politieke soevereiniteit en territoriale integriteit voor de mensen die binnen de grenzen van een specifieke staat wonen?133 Het antwoord dat op deze vraag wordt gegeven is volgens Walzers theorie de morele barrière voor een humanitaire interventie. Des te groter de waarde van politieke soevereiniteit en territoriale integriteit is voor de inwoners van een staat, des te hoger is de barrière voor humanitaire interventie. Als er binnen het territorium van een staat verschillende volkeren, etnische groepen of religieuze gemeenschappen zijn en als de ene groep de andere groep systematisch probeert uit te roeien of te verdrijven, dan is de waarde van politieke soevereiniteit en

territoriale integriteit klein en de barrière voor een humanitaire interventie laag.134

In het eerste hoofdstuk van deze scriptie hebben we gezien dat voor Walzer de morele status van een staat, als onafhankelijke politieke gemeenschap, afhankelijk is van het

werkelijke bestaan van een gemeenschappelijk leven binnen deze staat. De overheid van de staat heeft als taak het gemeenschappelijke leven te beschermen. Als de overheid haar taak vervult, dan is er een ‘fit’ tussen de overheid regime en de gemeenschap. Als deze ‘fit’ er is, dan moeten andere mogendheden de staat respecteren, ook al is deze staat geen democratie. Als deze ‘fit’ ontbreekt en de regering is niet representatief voor de cultuur en de tradities van de onafhankelijke gemeenschap, dan staat het burgers vrij om hier wel of niet tegen in

opstand te komen.135 Dit is het recht op zelfbeschikking van de leden van een onafhankelijke gemeenschap. Volgens Walzers theorie heeft iedere burger het recht, en gezamenlijk het collectieve recht, om weerstand te bieden tegen een repressieve regering. Als andere staten van buitenaf met militaire middelen deze regering af zouden zetten, dan gaan ze hiermee in tegen het recht op zelfbeschikking van de burgers.136

Echter, in extreme gevallen zoals massamoord, etnische zuiveringen, slavernij of de deportatie van een grote aantallen mensen, is er geen sprake meer van een ‘fit’ tussen de overheid en de gemeenschap. Walzer zegt ‘If no common life exists, or if the state doesn’t defend the common life that does exist, its own defense may have no moral justification.’137

133 Michael Walzer, JUW, voorwoord 3e editie, xiv-xv. 134 Michael Walzer, JUW, voorwoord 3e editie, xiv-xv.

135 David Moszkowicz, ‘Walzer’s Justification of Humanitarian Intervention’, Political Theology, (2007), 8(3), (281-297), 287.

136 David Moszkowicz, Walzer’s Justification of Humanitarian Intervention, 288.

52

Humanitaire interventie is in dat geval geen schending van het individuele of collectieve recht van burgers op zelfbeschikking. De slachtoffers van extreme mensenrechtenschendingen kunnen zich niet verdedigen of zelf in opstand komen. Een humanitaire interventie is dan gerechtvaardigd.

Deze rechtvaardiging van humanitaire interventie is dus gebaseerd op het collectieve recht van zelfbeschikking van een gemeenschap. Naast deze communitaristische

rechtvaardiging van humanitaire interventie is in Walzers theorie ook een meer liberale rechtvaardiging te identificeren.138 Deze rechtvaardiging is gebaseerd op Walzers statement dat humanitaire interventie gerechtvaardigd is als het een antwoord is op ‘acts that shock the moral conscience of mankind.’139 Walzer verwijst hier naar het morele geweten, naar

gevoelens van verontwaardiging en boosheid, van de gewone man en vrouw, niet naar het morele geweten van politieke leiders. Dit aspect van Walzers theorie is gebaseerd op de waarde van de rechten van de mens, niet op de eerder beschreven ‘fit’ tussen regering en gemeenschap.140

Wanneer er sprake is van zeer ernstige mensenrechtenschendingen en er binnen de staat niemand is die dit zou kunnen stoppen, dan is een humanitaire interventie volgens Walzer niet alleen gerechtvaardigd, maar zelfs moreel noodzakelijk.141 Niet iedere mensenrechtenschending is dus voor Walzer een rechtvaardige reden voor humanitaire interventie. In het eerste hoofdstuk hebben we immers geconcludeerd dat volgens Walzers theorie sociale veranderingen het best kunnen worden gerealiseerd vanuit de gemeenschap zelf. De ‘common brutalities of authoritarian politics’,142 zoals Walzer het omschrijft, kunnen daarom beter lokaal worden aangepakt en deze ‘common brutalities’ zijn niet een voldoende reden voor humanitaire interventie van buitenaf.143 Genocide en andere zeer ernstige

mensenrechtenschendingen zijn niet in gradaties weer te geven, volgens Walzer, en daarom is er geen sprake van een continuüm dat begint bij ‘common nastiness’ en eindigt met genocide. We moeten dit zien als een radicale breuk met ‘common nastiness’ aan de ene kant en

138 David Moszkowicz, Walzer’s Justification of Humanitarian Intervention, 291. 139 Michael Walzer, JUW, 107.

140 David Moszkowicz, Walzer’s Justification of Humanitarian Intervention, 291.

141 Michael Walzer, Arguing about War (New Haven: Yale University Press, 2004), 69 en Michael Walzer, JUW, 54.

142 Michael Walzer, ‘The Argument About Humanitarian Intervention’, polylog: Forum for Intercultural Philosophy, (2004), 5, via http://them.polylog.org/5/awm-en.htm, 3.

53

genocide aan de andere kant. Vóór de radicale breuk is er volgens Walzer wel sprake van een continuüm en ergens op die lijn van ‘common nastiness’ is een internationale reactie in de vorm van diplomatieke druk of economische sancties nodig om een lokaal antwoord af te wachten.144 Vóór de radicale breuk is sociale verandering dus wel wenselijk, maar pleit Walzer voor verandering vanuit de gemeenschap zelf. Het is echter niet meer mogelijk een lokaal antwoord af te wachten als er sprake is van etnische zuivering of systematische

massamoord op een deel van de gemeenschap. Walzer schetst een situatie waarin er al veel te veel leed is veroorzaakt, de slachtoffers of potentiële slachtoffers niet over de capaciteit beschikken om te reageren en waar het de medeburgers ontbreekt aan politieke wil om op te treden. De slachtoffers zijn zwak en kwetsbaar, de daders zijn wreed en de buurlanden onverschillig. De rest van de wereld kijkt geschokt toe. Daarmee is de grens van ‘common nastiness’ overschreden en zijn we aan de andere kant van de radicale breuk beland.145 Dit is voor Walzer een rechtvaardige reden voor humanitaire interventie. In deze beschrijving zien we Walzers minimale moraliteit terug. Humanitaire interventie is gerechtvaardigd wanneer het leven en de vrijheid op het spel staan, omdat hierbij ‘the language of rights is readily available and sufficiently understood across the globe.’146

We kunnen concluderen dat Walzers uitleg van de rechtvaardige reden voor

humanitaire interventies goed bruikbaar is voor het evalueren van humanitaire interventies. Walzers visie, met zijn aandacht voor de rechten van de gemeenschap en de rechten van het individu, geeft ons handvaten om te oordelen wanneer een humanitaire interventie

gerechtvaardigd zou zijn. Hij laat ons oordelen over de relatie tussen de overheid en de gemeenschap die deze overheid zou moeten vertegenwoordigen en over de ernst van de mensenrechtenschendingen. Een humanitaire interventie is gerechtvaardigd als er binnen een staat geen gemeenschappelijk leven meer is of als de staat het gemeenschappelijke leven niet meer verdedigt. Er is dan geen ‘fit’ meer tussen de overheid en de gemeenschap. Dit is het alleen het geval in extreme situaties van genocide, etnische zuiveringen, slavernij of

grootschalige deportaties. Een reactie vanuit de gemeenschap zelf is dan niet meer mogelijk. Als deze ‘fit’ tussen de overheid en de gemeenschap wel bestaat moeten we het recht op zelfbeschikking en soevereiniteit respecteren. Humanitaire interventie blijft dus een

144 Michael Walzer, The Argument About Humanitarian Intervention, 4. 145 Michael Walzer, The Argument About Humanitarian Intervention, 5. 146 Michael Walzer, The Argument About Humanitarian Intervention, 6.

54

uitzondering op de regel. Territoriale integriteit, politieke soevereiniteit en het principe van non-interventie blijven de norm, maar non-interventie is geen absolute morele regel. Humanitaire interventie is gerechtvaardigd als reactie op acties die het geweten van de mensheid schokken.147 Dit betekent dat er sprake moet zijn van zeer ernstige

mensenrechtenschendingen die het leven en de vrijheid van (een deel van) de bevolking van een land bedreigen.

1.2 Competente Autoriteit

wie heeft het recht of de plicht te interveniëren ?

Extreme mensenrechtenschendingen als slavernij, massamoord, genocide, etnische

zuiveringen of deportatie van grote aantallen mensen zijn dus een rechtvaardige reden voor humanitaire interventie. De vraag die volgt is wie in dit geval het recht of de plicht heeft om te interveniëren.

Voor Walzer is het autoriteitsvraagstuk essentieel. Het gaat om de belangrijke vragen: Wie kan humanitaire interventies autoriseren? Wie moet de interventie uitvoeren? Wie bepaalt de regels, de tijdslijn, de strategie en de tactiek?148 Het meest voorkomende antwoord dat op deze vragen in de literatuur, maar ook in de politiek wordt gegeven, geeft blijk van een voorkeur voor internationale en/of multilaterale autoriteit. De meest gangbare opvatting is dat humanitaire interventies zouden moeten worden geautoriseerd door multilaterale organisaties als de VN (als mondiale organisatie) of door een regionale organisatie als de NAVO.149 In het tweede hoofdstuk hebben we geconcludeerd dat tot de Tweede Wereldoorlog multilateraliteit niet bepalend was voor de legitimiteit van een humanitaire interventie, maar eerder werd gezien als een praktische oplossing. Na de Tweede Wereldoorlog, met de oprichting van de VN, werd multilateraliteit gekoppeld aan de legitimiteit van een humanitaire interventie. Multilateraliteit werd beschouwd als een soort waarborg tegen interventies ondernomen uit eigen belang of imperialisme. Humanitaire interventies brengen een schending van de

147 Michael Walzer, Arguing about War, 69.

148 Michael Walzer, JUW, voorwoord 3e editie, xiv-xv en Michael Walzer, Arguing about War, 77. 149 Michael Walzer, Arguing about War, 77.

55

politieke soevereiniteit van een staat met zich, waardoor het voor de hand zou liggen om te zoeken naar actoren die een overkoepelende autoriteit bezitten, of die deze autoriteit met een zekere geloofwaardig kunnen claimen, zoals de VN. De gedachte hierachter is dat het gebruik van geweld door de VN, als multilaterale organisatie, een grotere legitimiteit zou hebben dan het gebruik van geweld door een individuele staat, omdat een multilaterale organisatie een brede consensus zou moeten vertegenwoordigen en minder het eigen belang van een individuele staat. Volgens Walzer zijn de motieven voor een interventie altijd gemengd en blijft een humanitaire interventie een politiek besluit, ook bij een multilaterale humanitaire interventie. Multilateralisme is dus zeker geen garantie voor een succes. De kans op niet-optreden of een patstelling is binnen multilaterale besluitvorming groter en de reactie zal een stuk trager zijn dan bij een unilaterale interventie.150

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, komt unilateraal optreden in de geschiedenis van humanitaire interventie vaker voor dan multilaterale interventies. De meeste staten zijn uitermate terughoudend als het aankomt op het overdragen van het bevel over eigen militairen aan een organisatie waar ze zelf geen controle over hebben. Unilateralisme kan ook voortkomen uit de noodzaak onmiddellijk te antwoorden op daden die het geweten van de mensheid schokken. Walzer gebruikt de nationale analogie om zijn visie uit te leggen en laat ons hiermee nadenken over de keuze voor een unilaterale interventie als een

multilaterale interventie niet mogelijk lijkt te zijn. Hij vraagt de lezer zich het volgende voor te stellen: er is brand in een huis in de buurt, maar het is een nieuwe stad, waar nog geen brandweer is. Het zou in dit geval weinig zin hebben om een vergadering te houden en te stemmen over het wel of niet bieden van hulp, terwijl het huis in brand staat. Het zou nog minder begrijpelijk zijn als de drie rijkste buren door middel van een veto onze hulp kunnen tegenhouden. Walzer vergelijkt deze situatie met een geval van huiselijk geweld, waarbij er geen politie is, en er midden in de nacht om hulp wordt geroepen door het slachtoffer van het huiselijke geweld. Hier is een buurtvergadering ook niet zinvol en lijkt unilateraal optreden van de buren gerechtvaardigd als onmiddellijk antwoord op een daad van agressie die om een direct antwoord vraagt. In dit soort gevallen zou iedereen die kan helpen, moeten helpen. Dit klinkt voor Walzer ook als een geloofwaardige stelregel voor humanitaire interventie: ‘who can, should.’151

150 Michael Walzer, JUW, voorwoord 3e editie, xiii-xiv en Michael Walzer, Arguing about War, 77. 151 Michael Walzer, The Argument about Humanitarian Intervention, 11.

56

Walzer laat de lezer vervolgens verder nadenken: stel dat er een bewonersorganisatie of een internationale organisatie is, die van te voren plannen maakt, dus vóór de brand, vóór de noodkreet in de nacht, of vóór de genocide. Dan zouden specifieke personen of specifiek gerekruteerde militaire troepen aan kunnen worden gewezen om op te treden in een

crisissituatie. Daarnaast kan de definitie, van wat men onder een crisissituatie verstaat, van tevoren zo goed mogelijk kunnen worden omschreven tijdens de vergadering. In dit geval moet de persoon die het huis van de buren binnen gaat om op te treden tegen huiselijk geweld nog steeds optreden op basis van zijn eigen inzicht in de situatie en zijn eigen interpretatie van de verantwoordelijkheden die hij heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de politieke en

militaire opdrachtgevers van de interveniërende troepen in een crisissituatie. Ze handelen echter binnen vooraf omschreven grenzen. Bovendien kunnen ze om hulp vragen bij degenen uit wiens naam ze optreden, volgens Walzers analogie zijn dit de bewonersorganisatie en de internationale organisatie. Dit is volgens Walzer de meest waarschijnlijke vorm van

multilaterale humanitaire interventie als de VN dit van tevoren in een specifiek geval zou autoriseren. Het lijkt ook de voorkeur te hebben boven verschillende unilaterale alternatieven, omdat er een mate van een ‘prior-warning’ is, overeenstemming over de situaties die in aanmerking zouden komen voor humanitaire interventie en het vooruitzicht van een grote militaire overmacht.152

We kunnen ons afvragen of deze vorm van multilaterale interventie zou kunnen werken als we kijken naar hoe de VN momenteel functioneert. Walzer laat de lezer nadenken over de effectiviteit van de politie binnen een staat: ‘What makes police forces effective in domestic society, when they are effective, is their commitment to the entire body of citizens from which they are drawn and the (relative) trust of the citizens in that commitment.153 De Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad geven weinig blijk van verbintenis met de ‘burgers’. Daarom zullen niet veel mensen zijn die hun leven toevertrouwen aan de VN ‘politie’. Dus, zegt Walzer, als door de VN geautoriseerde actoren besluiten niet te, maar de schreeuw om hulp nog steeds wordt gehoord en het moorden niet stopt, dan worden

unilaterale rechten en plichten direct weer hersteld. 154 Als er geen collectieve reactie is mag iedereen dus reageren als we Walzers argumentatie volgen.

152 Michael Walzer, The Argument about Humanitarian Intervention, 12. 153 Michael Walzer, The Argument about Humanitarian Intervention, 13. 154 Michael Walzer, The Argument about Humanitarian Intervention, 13.

57

In de praktijk moeten we volgens hem zoeken naar een combinatie van multilaterale autorisatie en unilateraal initiatief. Multilaterale autorisatie vanwege de morele legitimiteit die het in zich draagt. Unilateraal initiatief voor politieke effectiviteit.155 Het is belangrijk om te benadrukken dat het initiatief essentieel is voor Walzer. Het is niet altijd makkelijk om een duidelijke kandidaat aan te wijzen voor het nemen van initiatief. Er is ook niet altijd sprake van een duidelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatief. Daarnaast is het ook moeilijk om te bepalen hoe verantwoordelijkheid wordt doorgegeven wanneer de voor de hand liggende kandidaat de last weigert te dragen.156 Als de VN of andere internationale organisaties effectiever zouden zijn, dan zou internationale of multilaterale steun een eis voor humanitaire interventie kunnen zijn. Echter, door het gebrek aan effectieve internationale organisaties is de ‘agent-of-last-resort’ iedere staat of groep van staten die sterk genoeg, en dichtbij genoeg is, om de ellende te stoppen.157 Zolang we niet zeker zijn van het vermogen

en de paraatheid van de VN om op te treden tegen extreme schendingen van mensenrechten moeten we volgens Walzer zoeken naar, en leven met, unilaterale humanitaire interventies.158 Het autoriteitsvraagstuk is dus binnen Walzers theorie veel meer een kwestie van competente autoriteit en minder van legitieme autoriteit.

Een ander aspect van het autoriteitsvraagstuk is de vraag of er sprake is van een recht of van een plicht te interveniëren. In het tweede hoofdstuk hebben we gezien dat er

tegenwoordig een redelijke mate van consensus bestaat over het recht van de internationale gemeenschap over te gaan tot een humanitaire interventie in gevallen van extreme

schendingen van mensenrechten. Het debat over humanitaire interventie verschoof na het einde van de Koude Oorlog van een debat over het recht op humanitaire interventie naar een debat over de door de ICISS naar voren gebrachte term van een ‘reponsibility to protect’. Walzers nationale analogie kunnen we hierbij gebruiken. In de nationale samenleving zeggen we vaak dat voorbijgangers moeten optreden als een kind dreigt te verdrinken of iemand gewond op straat ligt, maar deze barmhartige Samaritaan is niet verplicht zijn eigen leven op het spel te zetten. Als de risico’s helder zijn dan heeft de barmhartige Samaritaan het recht om op te treden, in actie komen is goed en mogelijk ook het juiste te doen, maar er is geen sprake van een morele verplichting tot handelen. Bij humanitaire interventies lopen de

155 Michael Walzer, Arguing about War, 78. 156 Michael Walzer, Arguing about War, 79. 157 Michael Walzer, Arguing about War, 69-70. 158 Michael Walzer, Arguing about War, 81.

58

interveniërende troepen echter altijd een risico.159 Is er misschien sprake van een imperfecte plicht? Walzer blijft hier wat onduidelijk over als hij stelt dat ‘I am inclined to say that intervention is more than a right and more than an imperfect duty’.160 Het overleven van de interveniërende staat, staat niet op het spel. Waarom zou de plicht niet vallen op de staat met de beste capaciteit, de staat die het dichtste bij is of de sterkste staat zoals in de stelregel die Walzer eerder hanteerde: ‘who can, should’?161 Daarmee is de plicht in feite nog steeds een imperfecte plicht is, omdat het niet een plicht is voor een specifieke actor. Het is niet duidelijk wie de ‘who’ in Walzers stelregel is. De opties worden nog open gehouden met dit statement. Volgens Walzers visie zou iemand moeten interveniëren, maar is het niet duidelijk wie exact dit zou moeten doen. Het is waarschijnlijk de beste optie om dit per geval apart te bekijken.

Walzers criterium van competente autoriteit is goed bruikbaar voor het evalueren van