• No results found

Jaren ’90 tot heden: politieke duidelijkheid, debat, discriminatie en wantrouwen

Palestijnse staat

4.4 De invloed van Transjordaans nationalisme op de praktijk

4.4.3 Jaren ’90 tot heden: politieke duidelijkheid, debat, discriminatie en wantrouwen

4.4.3.1 Wettelijke en praktische veranderingen

Het eind van de 20e eeuw in Jordanië bracht twee ontwikkelingen. De wettelijke

loskoppeling van de Westelijke Jordaanoever in 1988 reduceerde ex-Jordaniërs daar tot staatloze inwoners van een non-staat onder bezetting. Op de Oostoever verdedigde de Jordaanse premier een nieuwe bovengrens van 25% Palestijns-Jordaanse

vertegenwoordiging in het parlement met het argument dat representatie ook om andere factoren draait, maar de nagenoege afwezigheid van Palestijns-Jordaniërs in het (benoemde) hogerhuis en centrale staatsorganen als het leger deed anders vermoeden.338 De Oslo- akkoorden en het Israëlisch-Jordaanse vredesverdrag vormden vervolgens het startsein voor een openlijk Transjordaans debat over de Palestijnse aanwezigheid in Jordanië, terwijl Palestijns-Jordaniërs protest aantekenden tegen de toenemende discriminatie.339

Op praktisch niveau – het terrein van de facto burgerschap – zette zich het de- Palestiniseringsproces inderdaad voort. Dat vergrootte de afstand tussen de twee bevolkingsgroepen en de gevoelde ongelijkheid.340 De loyaliteitstwijfel resulteert in vooroordelen bij de politie en in de rechtspraak: Palestijns-Jordaanse advocaten worden minder snel geloofd, aldus Abu-Odeh.341 Ook de historische alliantie tussen de politieke elites van beide achtergronden verwaterde: afkomst woog weer mee.342 Tot slot, terwijl de Transjordaanse lagere middenklasse zich ergerde aan de UNRWA-hulp voor Palestijnen met vluchtelingenstatus, maakten de laatsten zich juist boos over hun uitsluiting van

overheidsfuncties én de daaraan verbonden voordelen.343

Al met al lijkt de definitie van burgerschap in Jordanië te verschuiven van demos naar

etnos. Niet langer domineert het territoriale criterium; een Palestijnse familieband vergroot

de kans op discriminatie en op burgerschapsannulering. Paradoxaal genoeg wordt die familieband veelal vastgesteld door een link met de Westoever. De gevallen van

staatloosheid die Human Rights Watch in haar rapport van 2010 uitlicht, bewijzen hoe dun die connectie soms is en hoe vloeibaar en rekbaar dus het begrip etniciteit. De slachtoffers

338

Quandt (1999), p. xi-xii en Abu-Odeh (1999), p. 229-231.

339 Abu-Odeh (1999), p. 204-205. 340 Ibidem, p. 276. 341 Ibidem, p. 196-197. 342 Ibidem, p. 204-205. 343 Ibidem, p. 198.

65

van de staatloosheidspraktijken komen “from all walks of life”, beslaan elite, midden- en onderklasse, (volwassen) kinderen van Palestijnse moeders en Transjordaanse vaders, met als enige overeenkomst een (verre) Westoeverconnectie.344 Eén ambtelijk weerwoord op een individueel protest spreekt boekdelen: “I have orders from Minister of Interior Eid al- Fayez [sic] that we treat Palestinians in Jordan as Palestinians only”.345 Dat wijst op etnisch geprofileerd beleid.

Etnische definities van burgerschap veranderen de manier waarop staten omgaan met burgers en niet-burgers, schrijftBrad Blitz. Het werkt discriminatie en rechteloosheid in de hand, ondanks de erkenning van mensenrechten. Etnisch-historisch nationalisme, zoals Transjordanisme, beïnvloedt die verschuiving.346 De oververtegenwoordiging van

Transjordaniërs – dus ook, relatief, van Transjordanisten – in de politiek en ambtenarij gaf de ideologie relatief veel invloed op beleid en praktijk. Anders gezegd: “The status of the

Palestinians […] did not decline overnight. It involved a long process that started [around the showdown] and has been sustained by a consistent state policy”.347

4.4.3.2 Reacties sinds de jaren ‘70

Koning Husayns bewind (1953-1999) stond voor integratie en pluralisme, aldus Abu-Odeh, maar sinds de jaren ’70 lijkt de Hashemitische monarchie hetzij blind te zijn voor de anti- Palestijnse maatregelen of bevangen door angst om haar Transjordaanse steunpilaren, de clans en het leger, te verliezen.348 Koninklijke uitspraken in de jaren ’80 over Palestijns- Jordaniërs als gevluchte gasten benadrukten onbedoeld een verschil, een gevoel van tijdelijkheid en het idee van burgerschap als gunst.349 William Quandt hoopt op verbetering onder Husayns opvolger Abdullah II, getrouwd met een Palestijns-Jordaanse, maar die hoop lijkt vooralsnog tevergeefs.350

Onder Transjordaniërs lopen de meningen evenzeer uiteen als in elke

bevolkingsgroep. Abu-Odeh stelt dat de niet-radicale elite, net als het koningshuis, de polariserende gevolgen van de-Palestinisering niet voorzag. Hij spreekt van decennialange

344

Human Rights Watch (2010), p. 26.

345 Ibidem, p. 40. 346 Blitz (2006), p. 455 en p. 461. 347 Abu-Odeh (1999), p. 196. 348 Ibidem, p. 274en p. 199-200. 349 Ibidem, p. 211-212. 350 Quandt (1999), p. ix-xii.

66

“official promotion of Transjordanian nationalism” en beschrijft hoe zijn Transjordaans- nationalistische medeministers in de jaren ‘90 zijn zorgen over discriminatie überhaupt niet serieus nemen.351 Binnen en buiten de bureaucratie namen Transjordaniërs de koninklijke woorden over gastheren en gasten aan als vrijbrief voor discriminerende maatregelen en Transjordaanse dominantie: onderscheid was legitiem, vond men.352 Sommige nationalisten juichten radicale verbanning uit de publieke sector toe, anderen ergerden zich enkel aan UNRWA-hulp voor Palestijns-Jordaniërs, en van een onbekend deel van de Transjordaniërs ontbreken gegevens: vermoedelijk zij, die zich afzijdig hielden.353 Via de media, de politieke maatregelen of het werkveld raakte de polarisatie echter iedereen.

Onder Palestijns-Jordaniërs heerste zowel gelatenheid als verzet. Aanvankelijk leidde het de-Palestiniseringsproces tot weinig collectieve actie, uit schuldgevoel over de fidÁ’iyyÐn- acties en omdat men aan de slag kon in de private sector en de Golfregio.354 Ook het

parlement of politieke partijen reageerden onvoldoende op de Transjordaans-

nationalistische praktijken; een enquete onder enkele parlementariërs eind jaren ’90 toont dat discriminatie een serieus, maar extreem gevoelig en daardoor haast onbesproken onderwerp is.355

Tegelijkertijd zaten de frustraties hoog, zowel bij ontslagen overheidsfunctionarissen als bij de Palestijns-Jordaanse elite: in 2009 stelt ‘Dr. Walid’ dat “We are Jordanians if the government needs us, but Palestinians if we want something from the government”.356 Voor tweede- en derde-generatie-Palestijns-Jordaniërs is de uitdaging niet langer integratie, maar dreigende verstoting.357 Door de Oslo-akkoorden en het debat over hun eigen status,

beseffen zij dat ze zichzelf moeten verdedigen. Hun actieve deelname aan mediadiscussies over hun burgerschapsstatus, staatloosheid en beloofde VN-compensatiegelden, net als de demonstraties van Palestijns-nationalistische studenten tonen dat de grootschalige,

geïnstitutionaliseerde discriminatie en het wantrouwen hard aankomen.358

351 Abu-Odeh (1999), p. 276-278 en p. 227. 352 Ibidem, p. 228-229. 353 Ibidem, p. 191 en p. 198. 354 Ibidem, p. 190. 355 Ibidem, p. 257 en p. 262-263. 356

Human Rights Watch (2010), p. 1.

357 Abu-Odeh (1999), p. 59. 358

67