• No results found

in het VN-beleid

6.5 Het internationaal recht-argument

Het laatste hoofdstuk onderzoekt de positie van het internationaal recht ten opzichte van staatloosheid in Jordanië en zoekt uit welke steken de VN laat vallen in wetgeving en beleid, waardoor een nationale overheid relatief ongestoord haar burgers hun rechten kan

ontzeggen. Die analyse heeft, gezien de beperkte ruimte in deze scriptie, logischerwijs meer het karakter van een inventarisatie dan van een uitputtend onderzoek.

De basis bij de VN is goed: staatloosheid is uitdrukkelijk verboden, net als het staatloos maken van personen, en mensenrechten vormen de pijlers van het recht. Dat staatloosheid voortduurt en lokaal zelfs verergert, kan men moeilijk de VN aanrekenen; nalatigheid in de aanpak wel. Van de zes inherente knelpunten zijn er vier juridisch en twee beleidsmatig. Op het eerste principe na zijn ze geen van allen uniek voor Jordanië of de regio.

Het eerste juridische probleem is dat Palestijnen niet onder de reguliere

vluchtelingenverdragen vallen, waardoor zij bescherming missen. Hoewel het ongedaan maken van die uitzonderingspositie ongetwijfeld zou zorgen voor veel controverse, krijgt het de laatste jaren steeds meer steun uit academische hoek.

Het tweede juridische probleem is de botsing tussen burgerschap als nationale kwestie, waar de VN niet over gaat, en staatloosheid als overtreding van internationale wetten en mensenrechtenprincipes. Daarbij mist de VN de machtsmiddelen om

mensenrechten effectief te beschermen; iets waar Hannah Arendt al in de jaren ’50 expliciet voor waarschuwt. Tenzij de hele rechtsorde van natie-staten wordt omgegooid, lijkt dit echter een onoplosbare systeemfout.

Ten derde zijn VN-verdragen niet verplicht en niet altijd bindend; uitzonderingen maken en weigeren mag. Ook dat is inherent aan de VN, maar wordt wel aangepakt met het nieuwe Global Action Plan to End Statelessness.

Het laatste juridische knelpunt betreft het reële onderscheid tussen ‘nationaliteit’ (nationale identiteit of afkomst) en ‘burgerschap’ (volwaardige rechten), die in het juridisch jargon zijn samengesmolten tot ‘nationaliteit’. Zoals Uri Davis al stelde, slagen veel landen in de Levant erin om het VN-verbod op de jure staatloosheid te ontduiken door hun burgers

87

slechts een formele ‘nationaliteit’ zonder rechten te verlenen.456 Dat geldt ook voor Jordanië. Een oplossing, het specificeren van de terminologie, zou betekenen dat alle verdragen moeten worden aangepast en is daarom niet waarschijnlijk.

De twee geïdentificeerde beleidsproblemen betreffen allereerst het feit dat de facto burgerschap zeer onderbelicht blijft binnen de VN. Als concept – het (langdurig) ontbreken van bescherming door een staat – zou het kunnen bijdragen aan een brede en effectievere aanpak van rechteloze situaties op zowel praktisch als beleidsmatig niveau. Het tweede probleem is dat staatloosheid als geheel, na de eerste aanzet kort na de Tweede

Wereldoorlog, lange tijd nauwelijks aandacht kreeg van de internationale gemeenschap. Daar komt bij dat staatlozen, als niet-geregistreerden, vaak onzichtbaar zijn in rapporten, statistieken en instanties.

Sinds kort heeft de VN het onderwerp echter weer op de agenda gezet door middel van het Global Action Plan en een aansluitende campagne. Onder meer het vrijblijvende van conventies en gebrek aan statistische gegevens over staatloosheid worden aangepakt. Hoewel het plan een grote stap vooruit is, verzuimt het de discussie open te breken over alternatieve burgerschapsvormen. Uit de overtuiging dat ‘de oplossingen binnen handbereik zijn’ en daarom snel moeten worden uitgevoerd, spreekt naast lovenswaardige daadkracht bovendien een naïeve blik en gebrek aan inzicht in achterliggende factoren.

In hoeverre beïnvloedt dat het Jordaanse staatloosheidbeleid? Er kan worden geconcludeerd dat Jordanië met haar beleid elke sanctie ontloopt. Het gebruik van de term ‘nationaliteit’ om staatloosheid te verhullen, het zelfstandig besluiten over

burgerschapskwesties, de weigering om staatloosheidsconventies of –artikelen te tekenen en het nalaten van hulp bieden aan Palestijnse vluchtelingen: geen van die posities gaat in tegen VN-wetgeving. Hoe lovenswaardig het nieuwe Global Action Plan ook is, het is zeer de vraag of het daarin iets kan veranderen.

6.6 Conclusie

Tijd om terug te keren naar de hoofdvraag: in hoeverre beïnvloeden bovenstaande drie factoren het Jordaanse staatloosheidsbeleid?

456

88

Voor de eerste twee factoren is die relatie hierboven aangetoond. Of het nu is via (al dan niet aangehaalde) administratieve problemen met gele of groene reiskaarten, de facto- rechten uit angst voor al-waṭan al-badÐl, de-Palestiniseringspolitiek gesteund door

Transjordanistische principes of discriminatie door eenzijdig bezette overheid: zowel een toekomstige Palestijnse staat als opkomend Transjordanisme hebben heel regelmatig de discussies geïnformeerd en worden genoemd als factoren in beleid, waarbij opkomend Transjordanisme de grootste invloed lijkt te hebben gehad. Temidden van de talloze aspecten die kunnen meespelen, kan worden gesteld dat ze flinke invloed hadden. Zonder Transjordanisme had het maatschappelijk debat in Jordanië de fidÁ’iyyÐn-episode mogelijk anders verwerkt en had het land er anders uitgezien.

Wat de derde factor, knelpunten in het internationaal recht, betreft, is die relatie een stuk implicieter. Het is duidelijk dat Jordanië profiteert van mazen in de wet. Het zal niet blij zijn met de nieuwe aandacht voor staatloosheid, maar tegelijkertijd zijn sommige obstakels zo inherent aan het internationale rechtssysteem – met name het soevereiniteitsprincipe, waarmee een land beslist over zijn eigen bevolking – dat het zich nog weinig zorgen hoeft te maken. Het internationaal recht heeft in Jordanië op dit vlak weinig te zeggen en daardoor, paradoxaal, een rol gespeeld.