• No results found

Palestijnse staat

3.3 Achterliggende motieven voor beleid en praktijk

Wat beweegt de Jordaanse regering en haar ambtenaren om een deel van haar inwoners staatloos te maken? Aangezien noch de Hashemitische koning, noch zijn kabinet in staat is elk vergunningsverzoek zelf te beoordelen, worden besluiten over annulering onvermijdelijk op lagere niveaus genomen. Wanneer een wettelijke richtlijn ontbreekt – of op zijn minst ambigu is –, de officiële argumenten niet sluitend zijn en onredelijkheid een rol speelt (zoals bleek in 2.2.1), moet gekeken worden naar alternatieve redenen. De onderstaande drie motieven spelen in elk geval een rol.

3.3.1 Misbruik van het loskoppelingsbesluit

De eerste tendens concentreert zich op het besluit tot loskoppeling (fakk al-irtibÁṭ) uit 1988. Officieel is het beleid niet gewijzigd, verzekeren verschillende ministers van buitenlandse zaken in 1988-89 en 2009 het onderzoeksteam van Human Rights Watch. Onofficieel

bevestigen functionarissen echter aan de Jordaanse krant Al-Ghad en HRW dat het beleid is, iemands burgerschap te beëindigen wanneer deze niet (meer) over een geldige Israëlische verblijfsvergunning beschikt.226

Hoewel dat lijkt op het argument van een toekomstige Palestijnse staat, is er een verschil: hier wordt feitelijk alleen gebruik – of misbruik – gemaakt van de administratieve mogelijkheden die het besluit van 1988 biedt. Een voorbeeld: tussen 1988 en 1995

ontvingen Westoever-bewoners (met een groene reiskaart) een tweejarig, in plaats van vijfjarig, Jordaans ‘paspoort’ (document zonder burgerschapsrechten). Koning Husayn trok dit gelijk nadat men de overheid ervan beschuldigde dat beleid ook toe te passen op gele reiskaart-houders, klaarblijkelijk om het aantal Palestijns-Jordaniërs te verminderen, aldus Adnan Abu-Odeh.227

Ook Israëlische verblijfsvergunningen spelen een hoofdrol in de bureaucratische slangenkuil van het Jordaanse Civil Status and Passport Department.228Om Jordaniër te blijven, moeten Palestijns-Jordaniërs hun verblijfsvergunning voor de Westoever periodiek

226

Ibidem, p. 42.

227 Abu-Odeh (1999), p. 194. 228

46

vernieuwen bij de Israëlische autoriteiten. Wie daar niet in slaagt – vaak belemmerd door reisverboden of Israëlische fouten – verliest het Jordaanse staatsburgerschap. HRW noteert desondanks nieuwe gevallen van staatloosheid, waarbij alles op orde was.229

3.3.2 De invloed van al-waṭan al-badÐl

Het concept van al-waṭan al-badÐl (letterlijk: het plaatsvervangende thuisland), Jordanië als alternatief thuisland voor Palestijnen, jaagt zowel Transjordaanse nationalisten als veel Palestijnen schrik aan. Bedenker van dat concept was de rechtse Israëlische Likudpartij, die in 1977 aan de macht kwam en voorstander was van een (Groot-)Israël, inclusief de

Westoever. Voor Ariël Sharon, één van haar ferventste aanhangers en toen als

defensieminister verantwoordelijk voor de bezette gebieden, stond het gelijk aan annexatie van territorium, zonder daarin de Palestijnse bevolking een plaats te bieden, waarmee een eind werd gemaakt aan de Palestijnse droom van zelfbeschikking.230

De slogan ‘Jordanië is Palestina’ viel niet goed bij Transjordaanse nationalisten, die Israël er bovendien van verdachten, de PLO te overtuigen het plan te steunen. Men besloot de Palestijnse zichtbaarheid en invloed in Jordanië te verkleinen, om het concept geen vleugels te geven. Met name de publieke sector – waaronder de ambtenarij en afdeling burgerschapskwesties, die al relatief veel Transjordaniërs in dienst hadden – en de

universiteiten kregen daarom te maken met ‘de-Palestinisering’.231 “Interestingly enough, Transjordanian nationalists cloak their stark exclusionary attitude” in een zogenaamde verdediging van de Palestijnse identiteit tegenover zionistisch expansionisme, schrijft Abu- Odeh.232 Terwijl de semi-liberale oppositie een Palestijnse staat (en het uitwissen van de Israëlische) nastreefde, behielden conservatieven graag de status quo.233

De aversie tegen al-waṭan al-badÐl en de voorzorgsmaatregel van de-Palestinisering beïnvloeden merkbaar het burgerschapsbeleid. De-Palestinisering beperkt de politieke of professionele kansen van Palestijns-Jordaniërs. De angst voor Israëlisch expansionisme en veronderstelde plannen om de Westoever te ‘ontvolken’ worden herhaaldelijk aangevoerd

229 Human Rights Watch, p. 3. 230 Abu-Odeh (1999), p. 213, en HRW (2010), p. 11. 231 Abu-Odeh (1999), p. 212-213. 232 Ibidem, p. 259. 233 Ibidem, p. 73-74.

47

als reden voor het verscheuren van de Jordaanse papieren.234 Ook claimen functionarissen dat zij het Palestijnse ‘geboorterecht’ op een bestaan op de Westoever en het ‘recht op terugkeer’ van vluchtelingen verdedigen.235

Sinds het Jordaans-Israëlische vredesverdrag uit 1994 is die acute angst ongegrond, vindt Abu-Odeh.236 Dat het argument populair blijft, wijst er mogelijk op dat de

Transjordaanse angst voor volksverhuizingen ook politiek gestoeld is. Met de fidÁ’iyyÐn - periode in het achterhoofd, wil men een Palestijns-Jordaanse politieke meerderheid graag voorkomen, al moet dat via de paspoortversnipperaar.237

3.3.3 Een vermeende noodzaak totonderscheid

Een derde tendens, nauw samenhangend met de opkomst van het Transjordaans

nationalisme (waarover meer in hoofdstuk vier), is om de geleidelijk vervaagde scheidslijn tussen Palestijns-Jordaniërs en Transjordaniërs weer te benadrukken. ‘Palestina voor de Palestijnen en Jordanië voor de Transjordaniërs’ luidt het simpele adagium van

nationalisten.238 Territorium is aan beide kanten een houvast voor identiteit.239

Vanaf de jaren ’90 deden drie historische feiten – fakk al-irtibÁṭ, vijf jaar later de principe-akkoorden van Oslo, en kort daarna het Jordaans-Israëlische vredesverdrag – geloven dat een Palestijnse staat nabij was. Dat leidde tot veel discussie in de Jordaanse media over de positie van Palestijns-Jordaniërs. “The lines having been established, these nationalists could now treat the Palestinian-Jordanians as an alien community whose legal status had to be reconsidered so that the Jordanian identity would not be compromised”.240

Het discours grijpt eveneens terug op het islamitische thema van muhÁjirin (vluchtenden) en anṣÁr (helpers), dat koning Husayn tijdens de fidÁ’iyyÐn -opstand

introduceerde om de spanningen te bedaren.241 Veertig jaar later is de solidariteit echter versleten; als Palestijns-Jordaniërs opnieuw vreemdelingen en ‘gasten’ zijn, stelt Abu-Odeh (zelf een pro-Hashemitische Palestijns-Jordaniër), lijkt het vooral alsof ze te lang zijn

234 Human Rights Watch (2010), p. 11. 235 Ibidem, p. 1. 236 Abu-Odeh (1999), p. 234. 237 Ibidem, p. 232. 238 Ibidem, p. 193-194. 239 Ibidem, p. 257. 240 Ibidem, p. 193-194. 241 Ibidem, p. 211.

48

gebleven.242 Veel Palestijns-Jordaniërs hebben zich juist neergelegd bij, of gekozen voor, een permanent Jordaans verblijf.243 Zij verdwijnen echter in het nationalistisch discours, dat duidelijke grenzen trekt.

Dat nationalistisch discours is aggressiever geworden. Ze trekt Palestijns-Jordaanse loyaliteit aan de staat in twijfel, gaat uit van tijdelijkheid, vindt dat etnische Palestijnen gevraagd mogen worden het land te verlaten, of dat Gaza-vluchtelingen en vluchtelingen uit 1967 enkel burger mogen worden als zij zich daarvoor (opnieuw) ‘aanmelden’.244 In de uitspraken van Ziyad al-Zuʿbi, ministerieel woordvoerder, als hij verklaart dat gele reiskaarthouders ook slechts tijdelijk Jordaans burger zijn, is het contrast met Husayns speech over gelijkheid uit 1988 compleet.245

3.3.4 Gebrek aan redelijkheid

Een vierde tendens binnen de Jordaanse staatloosheidspraktijken is een gebrek aan redelijkheid en consistentie. Niet alleen worden de ‘criteria’ onregelmatig toegepast, ook stuitte Human Rights Watch op gevallen waarin de bureaucratische tegenstrijdigheden een staatsburger geen uitweg meer boden. Zo claimt Jordanië dat een gebrek aan

Westoeverpapieren, die recht op terugkeer garanderen, geldt als motief voor annulering van staatsburgerschap. Anderzijds kan ‘bewijs’ dat men geen Palestijn is, tot precies dezelfde situatie leiden. Aangezien die papieren bovendien even moeilijk en subjectief te krijgen zijn als de Jordaanse, is de eis niet alleen onlogisch, maar ook onredelijk. Ten slotte weigeren ook de Israëlische autoriteiten regelmatig documenten te verstrekken of geldt een wettelijk verbod, waardoor zijn sommige administratieve verzoeken onmogelijk uit te voeren zijn.246