• No results found

Jaarverslag uit Rome over 1913

In document Neerlandia. Jaargang 18 · dbnl (pagina 153-159)

Ons ledental bleef staan op 18. Derhalve geen vermeerdering van leden, maar ook geen vermindering. Moge het niet de stilstand zijn, die gemakkelijk achteruitgang wordt!

't Is zoo jammer, dat men niet terstond de hier woonachtige landgenooten kan overhalen, om lid te worden van het A.N.V. Nog altoos schijnt bij sommigen in den vreemde alles behalve wakker te zijn het gevoel van nationale samenhoorigheid, vooral het besef van persoonlijken dienstplicht ten bate van eigen volk en taal, waar dezer belangen, slechts even over de grens van het kleine vaderland, spoedig in de vergetelheid, zoo niet in de verdrukking, geraken. Juist dezulken hebben allermeest den band, tevens een prikkel, van het lidmaatschap eener het nationaal bewustzijn opbeurende en sterkende Vereeniging noodig. Maar wie brengt hen tot ons, zoo niet de reeds aangeslotenen zich beijveren, ook werkende en... wervende leden te zijn? De nog aan te brengen nakomers worden bij voorbaat en hartelijk welkom geheeten.

Op practische navragen van allerlei aard, door mede-leden zoowel uit het vaderland als uit de koloniën tot hem gericht, kon de vertegenwoordiger van het A.N.V. dit jaar opnieuw meermalen bevredigende inlichting verschaffen.

Over hetgeen er in den kring van Nederlanders te Rome van belang geschiedde, kan dit jaarverslag kort zijn.

Het jubeljaar van Neêrland's onafhankelijkheid is hier - 't zij niet zonder leedwezen erkend - zoo goed als onopgemerkt voorbijgegaan. Verschillende omstandigheden zijn het, die onwillekeurig tot dit verzuim bijdroegen. Met name was het de

ontstentenis van een Nederlandschen gezant in de maand November, wijl de vorige titularis, Jhr. Mr. H. van Weede, in Juni naar Brussel werd overgeplaatst en eerst tegen het einde des jaars een gevestigden opvolger kreeg in Jhr. Mr. W.M. van Welderen Rengers. Het ging nauwelijks aan, nu de vaste officieele vertegenwoordiger van H.M. de Koningin hier ontbrak, een vaderlandsche feestviering op touw te zetten. Waarbij nog komt, dat van de betrekkelijk weinige landgenooten, die zulk eene feestviering met raad en daad zouden voorbereiden en ondersteunen, niet de minst invloedrijken juist in de zomermaanden, zelfs tot October of begin November, naar heinde en verre verstrooid, dus tamelijk onbereikbaar zijn.

Meer verblijdend was de uiting van nationaal leven op den geboortedag van Prinses Juliana, de Peettante der tegelijk met H.K.H. in het leven getreden Nederlandsche Vereeniging van Weldadigheid, die het voorrecht heeft, den beteekenis- en eervollen naam van J u l i a n a -f o n d s te dragen. Zij hield op 30 April haar algemeene jaarvergadering. Hiertoe waren de ruime lokalen der Bank van Zekerheidsstelling door de beide directeuren, Mr. C. Fledderus en Dr. D. Pennington de Jong, welwillend ter beschikking gesteld. Behalve door een keur van dames, werd de vergadering

opgeluisterd door de tegenwoordigheid van Jhr. Mr. H. van Weede, den

consul-generaal Carlo Moleschott, den procurator van het Nederlandsche Episcopaat Mgr. Bernard Eras, den beeldhouwer Pier Pander enz. Zij werd geleid door den voorzitter Comm. Marcel de Jongh, die met voldoening een toenemend ledental der

Vereeni-53

ging, haar welvarende kas en vruchtbare werkzaamheid kon vaststellen. Ook kon hij de verrassende mededeeling doen, dat het aan H.M. de Koningin had behaagd, het Beschermvrouwschap over het Juliana-fonds welwillend te aanvaarden. Met een telegram van hulde en dank aan H.M., tevens van eerbiedigen gelukwensch op het geboortefeest van Prinses Juliana, werd deze koninklijke gunst door de vergadering beantwoord.

Na afloop bleven de meeste aanwezigen nog eenigen tijd gezellig bijeen als gasten van het bestuur, dat door muziek en versnaperingen aan dit samenzijn ook een feestelijk karakter wilde geven. Duidelijk kwam ditmaal uit, dat zich het Julianafonds niet alleen als nationale Vereeniging van weldadigheid verdienstelijk weet te maken, maar bovendien als geregelde, in den gloed der C h a r i t a s warm gehouden band tusschen Nederlanders te Rome.

Verblijdend was ook nog een ander levensteeken: n.l. de tentoonstelling van

batik-stoffen, die mevrouw Wegerif-Gravestein, hiertoe uitgenoodigd door het bestuur van den Italiaanschen Vrouwenbond ‘La Donna’, te dezer stede van 1 tot 10 Maart gehouden heeft. Voor een uitgelezen gehoor, waaronder zich de Nederlandsche gezant en zijne dames bevonden, gaf zij in het tentoonstellingslocaal een Fransche toespraak ten beste, om den oorsprong, den ontwikkelingsgang en de wijze van vervaardiging der batik-stoffen nader te verklaren. De voortbrengselen der kunstnijverheid van mevrouw Wegerif vielen zeer in den smaak. Algemeen

bewonderde men de zachte, smeltende kleuren en de strakke teekening der bekoorlijke figuren, zoo voornaam bij al hun eenvoud. Op het meerendeel van de uitgestalde voorwerpen zag men geleidelijk de waarschuwing prijken: A c q u i s t a t o

(uitverkocht). Des te meer indruk maakte zoo'n waarschuwing, wanneer de aankoop was geschied door H.M. de Koningin-Moeder Margherita, aan wie in haar paleis mevrouw Wegerif het voorrecht had, de fraaiste batik-stoffen persoonlijk te mogen vertoonen en aanschouwelijk toe te lichten.

Dit onbetwistbaar succès onzer begaafde landgenoote zij eene aansporing voor de Nederlandsche kunstnijverheid in 't algemeen, die zich gerust ook aan buitenlandsch voetlicht kan wagen. Vooral in Italié, waar de kunstnijverheid doorgaans ver ten achter is. Zijn wij inderdaad te bescheiden? Of zou ons het gebrek aan

ondernemingsgeest wederom parten spelen? Wanneer men bijna overal ter wereld de producten ziet, welke van Duitsche zijde op de markt worden gebracht en dikwijls niet meer verdienen dan het bekende merk: ‘billig und schlecht’, dan behoeft onze kunstnijverheid, die sinds eenige jaren zoo flink in smaakvolle en bruikbare degelijkheid vooruitging, hare voortbrengselen toch zeker niet onder stoelen of banken te steken. Daar zijn tegenwoordig in Italië ook op ander gebied nog tal van goede zaken te doen. Waarom laten wij den invoer grootendee's aan Duitsche, Fransche en Engelsche, in veel opzichten minderwaardige mededinging over?

Om nu eens bij heel alledaagsche dingen te blijven, te Rome bijv. wisten zich tal van Duitsche boekhandelaars, expediteurs, apothekers, slagers, banketbakkers enz. binnen weinig jaren een vast en ruim bestaan te verzekeren. Waarom durft te Rome geen Hollandsche banketbakker, slager, ooft- en groentehandelaar, winkelier in vleesch- en andere eetwaren de oprichting eener bloeiende zaak aan? Wanneer zoo iemand eenig bedrijfskapitaal, de noodige vakkennis, plaatselijke ondervinding, en

dan nog zuinigheid en vlijt meêbrengt, dan is het geenszins vermetelheid, hem mettertijd een mooi en eerlijk gewonnen fortuin te voorspellen.

Op het gebied van zulke gewoon-huishoudelijke waren heeft Nederland toch een bij uitstek gunstigen naam. Durft men bij ons zich niet buiten de enge grens aan kloeke mededinging wagen, en schittert men daarom zoo vaak in het buitenland door afwezigheid? Hoelang nog?

Dat Nederland toch groot zij in alles, waarin ook een klein land waarlijk groot kan zijn!

Dr. GISBERT BROM.

R o m e (43 Via dei Greci), 19 Jan. 1914.

Leipzig.

Aan het jaarverslag dezer Afdeeling is het volgende ontleend:

1913 mag een goed jaar genoemd worden. De verwachting, dat de groep goede leden, die wij aan het eind van 1912 hadden, een waarborg voor den groei onzer Vereeniging zou zijn, is niet teleur gesteld. De werkzaamheden van het bestuur werden op flinke wijze gesteund door verschillende leden, waaronder genoemd mogen worden de dames Ter Meer en Roos en de heeren Dr. Visser, De Bussy, Dr. Reclaire en Malan. Ook niet-leden, die met ons sympathiseerden, hebben ons geholpen, en wel mevr. Reclaire en de heer Dr. Osswald.

Alleen bij eene algemeene medewerking kan de Vereeniging tot grooter bloei komen. Ieder lid kan daartoe het zijne bijdragen, al is het alleen door het geregeld bijwonen onzer bijeenkomsten. Ook de opsporing van hier wonende Nederlanders, die veelal van het bestaan onzer Vereeniging niets weten, zij allen aanbevolen.

Laten wij ons streven in eene plaats als Leipzig niet gering schatten! Waar Nederlanders, die naar het buitenland gaan, voor onzen stam allicht verloren gingen, daar is juist een plaats met vele Nederlandsche doortrekkenden aangewezen voor onzen arbeid hen Nederlanders te doen blijven en het gevoel van saamhoorigheid levendig te houden. Niet alleen het roemrijk verleden, maar ook de toekomst van ons vaderland maakt ons dit gemakkelijk! Holland leeft weer, Holland streeft weer! Holland's roem klinkt bovenal!

Het ledental bedroeg op 31 Dec. 1912 14, op 31 31 Dec. 1913 24.

De heer Dr. Jummel bleef ook dit jaar begunstiger. De Nederlandsche consul, de heer Ch. de Liagre is door zijne vroegere gift-in-eens blijvend begunstiger

overeenkomstig art. 8 van het reglement. De aanwerving van begunstigers zij al onzen leden aanbevolen!

Onze bibliotheek bestaat uit 193 nummers. Tot onze groote spijt moeten wij echter vermelden, dat een groot gebruik daarvan niet gemaakt wordt. Wij verwachten, dat in 1914 onze boekerij weer belangrijk zal worden uitgebreid en hopen, dat er dan meer gebruik van gemaakt wordt.

Tot de voornaamste gebeurtenissen in ons vereenigingsleven behoorden: De Algemeene Vergadering op 5 Januari 1913;

de vergadering van 29 Maart 1913, waarin officieel afscheid werd genomen van ons trouw en verdienstelijk lid, de heer Dr. C. Visser, bij zijn vertrek naar Zuid-Afrika en bij welke gelegenheid hem een album met de portretten der leden aangeboden werd;

de feestelijke bijeenkomst op 7 Juni ter herdenking van de oprichting der Zuid-Afrikaansche Unie;

Koninginnedag, die met een avondmaal in Hôtel Reichshof gevierd werd; de feestelijke bijeenkomst op 2 December ter gelegenheid van den 100-jarigen gedenkdag van Nederland's onafhankelijkheid.

Een op 1 September 1913 in werking getreden leesgezelschap onder eenige leden neemt geregeld toe, onder leiding van den secretaris en is eveneens een middel gebleken tot winning en behoud van leden. Het zij den leden, die daaraan nog niet deelnemen, aanbevolen.

54

Met een woord van hartelijken dank aan het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond voor zijn voortdurende welwillendheid en hulp eindigt het verslag.

Het bestuur dezer werkzame Afdeeling is thans als volgt samengesteld:

H.H. ter Meer, voorzitter; Otto Rompelman, secretaris; N. Jacobs, penningmeester; Dr. Aug. Reclaire.

Chicago.

Aan het verslag der Afdeeling Chicago over 1913 is het volgende ontleend: Het jaar 1913 ving de Afdeeling met 32 leden aan; in 1914 kon ze met 36 van wal steken. Ongetwijfeld hebben de kalenders ‘Mooi Nederland’, die den leden werden geschonken, er toe bijdragen om nieuwe leden te verwerven.

Jammer, dat dit jaar dit geschenk niet kon worden uitgereikt. Het is een uitnemend propagandamiddel en tevens zeer belangwekkend. Door den kalender kunnen de leden 365 dagen iets zien en aan de Afdeeling herinnerd worden. Van zien gesproken, dat de menschen daar veel van houden, werd duidelijk bij de openbare vergadering, gehouden den 11 April, in de Geref. Kerk aan Hasting St. Toen toch was het

auditorium der kerk geheel gevuld met belangstellenden om te zien en te hooren naar wat Prof. De Vries zou ten beste geven. En hij stelde niet te leur. Hij had eene zeldzame schoone verzameling van lichtbeelden, waarbij hij op zijne belangwekkende wijze toelichting gaf. De avond was om eer men er aan dacht. Iedereen was wel voldaan.

Doch als er niets te zien is, dan blijft men thuis. Dit bleek duidelijk op de openbare leden-vergadering, gehouden 10 Oct. Daar waren slechts 10 leden en ongeveer 25 bezoekers. Er werd toen gesproken over doel en streven der Afdeeling, over wat er al zoo gedaan is en hoe gebrek aan geld dikwijls de handen bond. En zie, dadelijk sprongen eenigen op, staken de hand in de beurs en zeiden met daden: ga voort! ga voort! Die warme belangstelling deed weldadig aan. En die zelfde belangstelling is nog eens gebleken. Het bestuur had n.l. op zijn program eene groote nationale vergadering ter herdenking van Neêrland's onafhankelijks-herstelling. De Afdeeling gaf den stoot. In samenwerking met andere Hollandsche vereenigingen zou men ‘down town’ eene groote zaal huren. Deze werd spoedig gevonden en 5 Dec. als dag aangewezen. Daar de kosten nog al groot waren, maar men ze gezamenlijk zou dragen, nam het Afdeelingsbestuur bereids haar aandeel op zich. Een beroep op de leden voor een extra-bijdrage vond gereede instemming. De toegezonden gelden moesten echter worden teruggezonden, want de vergadering ging, om redenen buiten de Afdeeling gelegen, niet door. En zoo komt het dat de Hollanders alhier, als geheel, niet met Nederland mee gefeest hebben. Eere daarom aan de Chr. Jongel.-Vereeniging ‘Ora et Labora’, die op Dankdagavond eene uitvoering aan dat onderwerp heeft gewijd.

Met andere vereenigingen staat de Afdeeling steeds in aangename betrekking. De Afdeeling Roseland, die in gewichtige zaken steeds medewerkt, zendt geregeld uitnoodiging tot bijwoning harer openbare of feestelijke vergaderingen. Ook van ‘The home for the aged’ kwam een uitnoodiging.

De bestuursvergaderingen werden geregeld gehouden op den eersten Woensdag van elke maand. Met het Hoofdbestuur staat het bestuur steeds op goeden voet. Door bemiddeling van 't Hoofdbestuur ontving het een boekje om belangstelling te wekken voor de feestelijkheden in Nederland. Daarvan werden 100 exempl. nabesteld en die onder vreemden en eigen volk verspreid.

Van de Boeken-Commissie worden geregeld toegezonden: Morks' Magazijn, De Holl. Express en het Geïll. Volksblad, waarvoor openlijken dank wordt betuigd.

Met den wensch dat 1914 een jaar van bloei zij voor de Afdeeling, eindigt het jaarverslag van den secretaris

H. JACOBSMA.

In document Neerlandia. Jaargang 18 · dbnl (pagina 153-159)