• No results found

2. Theoretisch kader

2.1 Opkomstbevorderende (jongeren)campagnes

Nederlandse verkiezingen.

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: License to inclusion and publication of a Bachelor or Master thesis in the Leiden University Student Repository

Downloaded from:

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

Opkomstbevorderende jongerencampagnes succesvol?

Een kwantitatief onderzoek naar het effect van opkomstbevorderende jongerencampagnes tijdens Nederlandse verkiezingen

Bachelor scriptie Politicologie Naam: Bram Geurds

Studentnummer: s2256126

Begeleider: Prof. dr. J.J.M. van Holsteijn Leiden: 21-05-2021

Woorden: 7915

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 3

2. Theoretisch kader ... 7

2.1 Opkomstbevorderende (jongeren)campagnes ... 7

2.2 De effectiviteit van de meest gebruikte communicatieve campagne-elementen ... 8

2.3 De effectiviteit van de minder gebruikte communicatieve campagne-elementen ... 10

2.4 De effectiviteit van de inzet van stemfaciliteiten ... 12

2.5 Opkomstbevorderende campagnes in een nieuw jasje ... 13

3. Methodologie ... 16

4. Resultaten ... 211

5. Conclusie ... 27

6. Literatuurlijst ... 30

7. Bijlagen ... 34

Bijlage 1. Opkomstpercentage jongeren (18-24 jaar) bij meest recente ‘tweede-orde verkiezingen’ ... 34

Bijlage 2. Vragenlijst ... 35

Bijlage 3. ‘First-time voters’ brief voor alle Westlandse ‘first-time voters’. ... 40

1. Introductie

‘Ga stemmen. Het kan veilig en het gaat echt ergens over.’ Deze woorden sprak demissionair minister-president Mark Rutte in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen op 15, 16 en 17 maart 2021 (Rutte, 2021). Zijn oproep aan alle Nederlanders om te gaan stemmen was ook een oproep aan meer dan 800.000 kiesgerechtigde jongeren in Nederland die voor het eerst naar de stembus mochten.

Op 18 maart kopte de NOS dat het opkomstpercentage onder jongeren het hoogst gemeten percentage was sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 (NOS, 2021). En een hoge opkomst onder jongeren is niet vanzelfsprekend. Leeftijd blijkt samen te hangen met opkomst. Het opkomstpercentage is veelal het laagst onder jongeren (18-24) en kent een piek in de leeftijdscategorie 45 tot 54-jarigen, waarna er zich weer een daling inzet (Bhatti et al., 2016, p. 152). De jongste en oudste leeftijdsgroepen hebben relatief gezien de meeste niet-stemmers (Smets & Van Ham, 2013, p. 348) en ook in Nederland is deze zogenoemde

‘achtbaan-relatie’ waar te nemen. De opkomst onder Nederlandse jongeren is sinds 1972 lager dan de gemiddelde electorale participatie van de Nederlandse bevolking bij Tweede

Kamerverkiezingen (Rekker, 2017, p. 50).

Een structureel lagere opkomst onder een bepaald bevolkingssegment, zoals bijvoorbeeld de jongeren, kan afbreuk doen aan het Nederlandse democratisch bestel.

Thomassen (1971) beargumenteerde dat een lage opkomst afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de democratie, omdat het de kwaliteit van representatie binnen de representatieve

democratie aantast (Thomassen, 1971, p. 212). De Staatscommissie Parlementair Stelsel (2018, p. 105) stelt zelfs dat een lage opkomst de legitimiteit schaadt van het

vertegenwoordigde stelsel. Omdat enkele groepen, waaronder jongeren, minder naar de stembus gaan, bestaat het gevaar dat hun belangen minder goed behartigd worden (Staatscommissie Parlementair Stelsel, 2018, p. 105).

De opkomst bij Tweede Kamerverkiezingen is relatief hoog. Tweede

Kamerverkiezingen behoren tot de ‘eerste-orde’ verkiezingen. ‘Eerste-orde’ verkiezingen bieden kiesgerechtigden de keuze voor wie het land moet regeren (Reif et al., 1997, p. 111).

Het opkomstpercentage gemeten vanaf de Tweede Kamerverkiezingen in 1971 schommelt tussen de 73% en 88% (van der Meer, 2017, p. 11). Onder jongeren tot 24 jaar schommelt het opkomstpercentage tussen de 60% en 84% (Rekker, 2017, p. 50). Het aandeel niet-stemmers is overigens in internationaal perspectief gezien laag (Blais, 2007, p. 623). De electorale participatie van jongeren bij de ‘eerste-orde’ verkiezingen is in internationaal opzicht relatief

goed te noemen en er is bij Kamerverkiezingen geen evidente stijging waar te nemen van het aandeel niet-stemmende jongeren (Dekker & den Ridder, 2018, pp. 78-80).

Het opkomstpercentage bij de meest recente zogenoemde ‘tweede-orde’ verkiezingen in Nederland laat echter een ander beeld zien. Met ‘tweede-orde’ verkiezingen wordt bedoeld dat dit soort verkiezingen geen eigen arena lijken te hebben, waardoor opkomst en uitslag in hoge mate zouden worden bepaald door kwesties en politici uit de nationale politiek, de arena van de ‘eerste-orde’ verkiezingen (Reif et al., 1980, p. 111). In Nederland beschouwen we de Provinciale Statenverkiezingen, gemeenteraadsverkiezingen, Europese

Parlementsverkiezingen, de Waterschapsverkiezingen en eventueel het referendum, als

‘tweede-orde’ verkiezingen. Evenals bij de ‘eerste-orde’ verkiezingen, laat het

opkomstpercentage onder jongeren bij ‘tweede-orde’ verkiezingen eenzelfde patroon zien, namelijk dat het opkomstpercentage onder jongeren, met uitzondering van de Europese Parlementsverkiezingen, onder het landelijke opkomstpercentage ligt (zie bijlage 1).

Dat de jongste kiesgerechtigden relatief veel thuisblijven, wordt doorgaans en om meerdere redenen als een probleem gezien. Als alle of althans een groot deel van de jongeren thuisblijven, worden zij ondervertegenwoordigd en kan dat problematisch zijn voor de democratie, waarin representativiteit een kernwaarde is. In de toonaangevende studie van Pitkin (1967) wordt representatie opgedeeld in vier vormen. In dit onderzoek worden de twee meest gehanteerde vormen van representatie besproken. Bij descriptieve representatie

(afspiegelingsmodel) is het idee dat een vertegenwoordigd orgaan uit de politiek een exacte weerspiegeling is van het electoraat. Een volksvertegenwoordiging waarin geen jongeren zitten en het merendeel hoger opgeleid is, beperkt de descriptieve democratie (Pitkin, 1967, p.

60). Ten tweede is er substantieve representatie, wat de nadruk legt op de inhoudelijke invulling van vertegenwoordiging. Het gaat om een inhoudelijke afspiegeling van belangen van het electoraat (Pitkin, 1967, pp. 115-116). Bij een lage opkomst onder jongeren raakt zowel de legitimiteit van de descriptieve representatie als de substantieve representatie mogelijk in het geding.

Naast het feit dat een hoge opkomst bij kan dragen aan een betere descriptieve en substantieve representatie, dragen jongeren ook veelal bij aan een doorbraak van nieuwe partijen, zoals Denk en FvD in 2017 (Rekker, 2017, p. 53). Ook blijkt dat jongeren positieve gevoelens krijgen bij het stemmen: zij voelen zich onderdeel van de gemeenschap,

verantwoordelijk, gelukkig en onderdeel van een belangrijk proces in het land (Cammaerts et al., 2016, p. 50). Daarnaast en tot slot blijkt uit onderzoek dat wanneer jongeren die voor het eerst kiesgerechtigd zijn en daadwerkelijk gaan stemmen, zij in de toekomst eerder geneigd

zijn om (weer) te gaan stemmen (Cancela & Geys, 2016, p. 268). Het is om deze combinatie van redenen belangrijk om na te gaan waarom jongeren wel of niet (van plan zijn) om te gaan stemmen bij verkiezingen en in het verlengde hiervan, hoe zij eventueel aangezet kunnen worden tot electorale participatie via bijvoorbeeld opkomstbevorderende campagnes.

Er is herhaaldelijk actie ondernomen om via dergelijke opkomstbevorderende (jongeren)campagnes, op zowel lokaal als nationaal niveau, inwoners naar de stembus te krijgen. Het onderzoek ‘Verbetering op komst’ (Jacobs & van Ostaaijen, 2016) geeft inzicht in welke mate er in het recente verleden opkomstbevorderende (jongeren)campagnes in Nederland zijn georganiseerd. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 bleek dat 83% van de Nederlandse gemeenten extra communicatiemiddelen had ingezet om de kiesgerechtigden te informeren. Hiervan bleek 71% opkomstbevordering als doel te hebben gesteld. De

gemiddelde uitgave per gemeente ligt daarbij rond de 10.000 euro. Echter, over de

effectiviteit van deze campagnes is veel onbekend. Slechts 15% van de gemeenten baseerden hun campagne op kennis en onderzoek; slechts 5% van alle gemeenten onderzocht het effect van hun campagnes (van Ostaaijen et al., 2016, p. 16).

Over het algemeen laten in Nederland de onderzoeken naar de effectiviteit van deze campagnes een vergelijkbaar patroon zien, namelijk dat er geen aantoonbaar effect is (Jansen, 2005; van Ostaaijen et al., 2016; Jacobs & van Ostaaijen, 2017). Smets en van Ham (2013) onderzochten in hun meta-analyse meer dan 170 factoren die invloed kunnen hebben op de opkomst. Daaruit bleek dat factoren die effect hebben op de opkomst meer van een structurele aard zijn en daardoor wellicht minder goed vatbaar zijn voor opkomstbevorderende

campagnes. De meest relevante factoren zijn; (1) sociaal-demografische factoren zoals leeftijd, opleiding en inkomen; (2) sociale factoren zoals levensstijl, sociale plicht, gewoonte en sociale druk; (3) politieke factoren zoals kennis van de politiek, tevredenheid over,

interesse en vertrouwen in de politiek (Smets & van Ham, 2013, p. 354). Dit zijn factoren die op de korte termijn lastig te beïnvloeden zijn door een opkomstbevorderende campagne.

Toch betekent dit niet dat een opkomstbevorderende campagne op voorhand zinloos is. Van Ostaaijen e.a. (2016) onderzocht in zijn meta-analyse 46 factoren die invloed kunnen hebben op de opkomst. Daaruit blijkt dat er enkele campagne-elementen zijn, te weten; 1) het sturen van brieven; 2) in gesprek gaan met bewoners; 3) een verkiezingsfestival; 4) het gebruik van een stemwijzer; en 5) het toepassen van herinneringsberichten, die wellicht een aantoonbaar positief effect hebben op het opkomstpercentage (van Ostaaijen et al., 2016, pp.

61-62).

Veel hierover is echter nog onbekend. Ondanks dat 60% van de gemeenten tijdens opkomstbevorderende campagnes specifiek hun aandacht richten op de jongste

kiesgerechtigden (van Ostaaijen et al., 2016, p. 20), is er nauwelijks duidelijkheid in hoeverre er campagne-elementen zijn die effect hebben op het opkomstpercentage onder jongeren, al geeft het onderzoek ‘Stembus Voorbij’ (Jacobs & van Ostaaijen, 2017) wel enig nader inzicht.

Jongeren benadrukken hier vooral betere zichtbaarheid van een campagne, behoefte aan fysieke vormen van campagnevoering, meer aandacht voor een sociale mediacampagne, laagdrempelig campagnemateriaal, meer behoefte aan informatie over de verkiezingen en standpunten van de verschillende partijen en het fysiek campagne voeren op plekken waar jongeren zelf graag komen (Jacobs & van Ostaaijen, 2017, pp. 32-33). Deze conclusie over de

‘ideale jongerencampagne’ is echter voorbarig, want deze rust op een wankele empirische basis: het aantal deelnemende jongeren in het onderzoek was 26 (Jacobs & van Ostaaijen, 2016, p. 7). In een poging om in het aldus nog altijd aanwezige kennishiaat te voorzien, probeert het voorliggende onderzoek antwoord te geven op de vraag: In hoeverre hebben opkomstbevorderende jongerencampagnes effect op de opkomst van jongeren tijdens Nederlandse verkiezingen?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, wordt er eerst op basis van de literatuur een beeld geschetst van vermeende effecten van voorgaande opkomstbevorderende campagnes in nationaal en internationaal perspectief. Daarna worden de onderzoeksresultaten besproken van het eigen kwantitatieve onderzoek naar de opkomstbevorderende jongerencampagne van 2021 van de jongerenraad Westland.1 Dit onderzoek wordt afgesloten met een conclusie, discussie van de resultaten en een aanbeveling aan de gemeente Westland en andere

jongerenraden in Nederland om een effectieve(re) opkomstbevorderende jongerencampagne bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 te kunnen organiseren.

1 Indien onderzoek naar het feitelijke effect van de opkomstbevorderende campagne niet mogelijk is, kan in ieder geval worden bezien of een dergelijke campagne de doelgroep bereikt heeft en welke specifieke middelen of activiteiten in welke mate de doelgroep heeft bereikt. Bereikbaarheid is een essentiële voorwaarde voor effectiviteit, want wanneer een campagne in zijn geheel of een afzonderlijk campagne-element een

kiesgerechtigde niet bereikt, is het hoogst onwaarschijnlijk dat die campagne of dat element effect heeft op de opkomst.

2. Theoretisch kader

Opkomstbevorderende campagnes hebben als primair doel om de opkomst te verhogen. De mate van effectiviteit van een campagne hangt af van de mate waarin de inzet bijdraagt aan de hoogte van de opkomst. Een belangrijke voorwaarde voor effectiviteit is bereikbaarheid. Om een effectieve opkomstbevorderende (jongeren)campagne te organiseren is het belangrijk om te weten wat de belangrijkste factoren en campagne-elementen zijn die de hoogte van de opkomst bij Nederlandse verkiezingen bepalen. Aan de hand van de literatuur zal er in de laatste sectie van dit hoofdstuk een zestal hypothesen worden geformuleerd die in het kwantitatieve onderzoek van de opkomstbevorderende jongerencampagne van Westland worden getoetst.

2.1 Opkomstbevorderende (jongeren)campagnes

Binnen opkomstbevorderende campagnes moet er allereerst een onderscheid gemaakt worden tussen ‘partisan’ en ‘non-partisan’ campagnes. Een partisan of partijdige campagne is een opkomstbevorderende campagne die georganiseerd wordt door een politieke partij met als voornaamste doelstelling om zoveel mogelijk stemmen voor de eigen partij te verwerven. Een non-partisan of neutrale campagne is een opkomstbevorderende campagne die door een onafhankelijke organisatie, zoals een overheidsinstelling, wordt georganiseerd met als voornaamste doel een hoge opkomst te behalen (Green & Gerber, 2019, p. 12). Onderzoek toont aan dat bij 56% van de non-partisian campagnes een positief verband is tussen campagne-inspanningen en de individuele opkomst bij verkiezingen (Smets & van Ham, 2013, p. 351). Aangezien in dit onderzoek de focus ligt op het verhogen van de opkomst door een onafhankelijke organisatie, wordt er primair gekeken naar de non-partisan campagnes.

Daarnaast bestaat iedere opkomstbevorderende campagne uit een aard met een bepaalde keuzeset aan campagne-elementen. De aard van campagnes kunnen verschillende communicatiedoelen hebben (kennis, houding en gedrag). Een campagne met een

kennisdoelstelling richt zich op het vergroten van de feitelijke kennis bij een kiesgerechtigde over de politiek en de verkiezingen. Een campagne met een houdingsdoelstelling richt zich op het veranderen van de houding van een kiesgerechtigde ten opzichte van de politiek en

verkiezingen. Het meest gehanteerde doel in opkomstbevorderende campagnes is de

gedragsdoelstelling, hierbij is de campagne gericht is op het veranderen van gedrag van een kiesgerechtigde om opkomstbevordering te realiseren (Hansen & Pedersen, 2014).

Toch blijkt de aard van een campagne niet de garantie te bieden om de opkomst te verhogen. Van Ostaaijen (2016) concludeert dat in Nederland de aard van een

opkomstbevorderende campagne geen effect heeft op de opkomst. Zo blijkt dat het baseren van een opkomstbevorderende campagne volgens een uitgewerkt plan, vooraf gestelde doelstellingen en de aard van de communicatieboodschap, geen aantoonbaar verschil maken in de opkomst (van Ostaaijen et al., 2016, p. 47).

Daarnaast beschikt iedere campagne over een keuzeset aan campagne-elementen.

Binnen de keuzeset van campagne-elementen kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de inzet van communicatieve campagne-elementen en de inzet van stemfaciliteiten. In de volgende sectie wordt allereerst gekeken naar de effectiviteit van communicatieve elementen. Hierbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen de meest gebruikte campagne-elementen in Nederland en de campagne-campagne-elementen die op kleinere schaal worden ingezet. Dit geeft een eerste inzicht in hoeverre opkomstbevorderende campagnes in Nederland effectief worden ingezet. Vervolgens wordt er gekeken naar vermeende effecten van de inzet van stemfaciliteiten.

2.2 De effectiviteit van de meest gebruikte communicatieve campagne-elementen