• No results found

Interview theatermaker: Job Raaijmakers

In document Show, don’t tell (pagina 69-107)

Hoofdstuk 2: Cognitieve ontwikkeling van kinderen van 6 tot 10 jaar

4.3 Interview theatermaker: Job Raaijmakers

Net als bij Krrriebels! is met één van de makers van Niet Huppelen! een semigestructureerd interview gehouden, namelijk met Job Raaijmakers (Bijlage 2). Ook in dit geval is gebruik gemaakt van een conversatiehulp, waarbij sommige vragen als ‘Wat is het doel van Niet Huppelen!?’, ‘Waarom zou dit wel of niet een educatieve voorstelling kunnen zijn?’ en ‘Hoe probeer je in deze voorstelling aan te sluiten bij de doelgroep?’ in ieder geval zijn behandeld.

Raaijmakers vertelde dat Niet Huppelen! is gemaakt naar aanleiding van de interactie met en reacties van kinderen op de eerste voorstelling van Raaijmakers en Geerlings, Aap en Beer. Deze voorstelling ging over het alfabet en de makers merkten dat kinderen die het alfabet al kenden, sterk ingingen tegen datgene wat ‘niet klopte’ aan de voorstelling of wat tegen hun verwachtingen inging. Daarmee overtraden ze volgens Raaijmakers echter ook de regels van het theater: stil zijn en kijken. Kinderen willen volgens hem graag regels volgen omdat deze houvast geven, maar ze overtreden daardoor tegelijkertijd andere; er is sprake van een dubbele moraal. In Niet Huppelen! zijn deze reacties verwerkt en wordt ook het bredere thema van regelgeving in de samenleving aangesneden. Raaijmakers vindt het maken van theater voor kinderen van 5 jaar en ouder het meest interessant, aangezien zich vanaf deze leeftijd een dubbelbewustzijn begint te ontwikkelen. Kinderen kunnen vanaf dit moment meegaan in het verhaal, maar weten tegelijkertijd dat het slechts theater is. Ze zien en weten dat de personages in de voorstelling door acteurs worden gespeeld: ze worden zich ervan bewust dat er een wereld word geschapen, maar dat dit niet de echte wereld is. Zonder dit direct te noemen lijkt Raaijmakers hier te spreken over de ontwikkeling van esthetische distantie. Vanaf een leeftijd van 8 jaar tonen kinderen volgens Raaijmakers meer weerstand en zijn ze minder bereid mee te gaan in het verhaal. Ook dit zou met de esthetische distantie te maken kunnen hebben: kinderen zijn zich vanaf die leeftijd bewust van het onderscheid tussen de voorstelling en de werkelijkheid en gaan minder gemakkelijk op in de fictie. Andere eigenschappen die Raaijmakers aan zijn doelgroep (5+) geeft, zijn een betere taalontwikkeling, langere concentratieboog en ontwikkeling van een zeker abstractieniveau. Vierjarigen zullen nog niets kunnen met de abstracties uit de voorstelling en hoewel vijfjarigen deze inhoud ook niet helemaal bewust zullen zien of navertellen, beginnen ze deze wel al een beetje te begrijpen. De grote metaforische boodschap van de voorstelling gaat volgens Raaijmakers aan alle kinderen voorbij, maar het is wel mogelijk dat ze bepaalde concrete structuren of situaties uit hun eigen leven herkennen in de voorstelling. Ze reflecteren waarschijnlijk niet bewust op deze situaties, hoewel dat in een enkel geval wel mogelijk zou zijn. Dit sluit aan bij wat in het theoretisch kader is gezegd over abstracties: kinderen herkennen ze wellicht of gebruiken de begrippen, maar zullen deze nog niet goed kunnen verwoorden of gebruiken om te reflecteren op algemene situaties. Zo zegt Raaijmakers: “het alleen tegen samen dat zijn begrippen die kinderen heel

70

goed kunnen begrijpen, en niet zo makkelijk verwoorden”. De doelgroep ontwikkelt dus een bewustzijn van realiteit en abstracties. Ook op het gebied van moraal is dit terug te zien. In plaats van slechts de regels te volgen die aangeven wat wel en niet mag, gaan kinderen van 5 jaar en ouder ook nadenken over wat gewenst gedrag is (“het mag wel, maar het is niet netjes”).

Op de vraag of Raaijmakers Niet Huppelen! – evenals Aap en Beer - als educatieve voorstelling ziet, antwoordt hij meteen van niet. Educatie is volgens hem het overbrengen van kennis, wat niet de bedoeling is van de voorstelling. In zijn antwoorden is het taboe van moraliseren, beleren of pedagogiek bedrijven, zoals in het literatuuronderzoek is besproken, duidelijk aanwezig. In bredere zin zou Niet Huppelen! echter wel educatief kunnen zijn, aangezien de doelgroep er wel iets van kan leren. Met de voorstelling wil Raaijmakers kinderen tot denken aanzetten; ze bewust maken van bepaalde kenmerken van de maatschappij. Hij karakteriseert Niet Huppelen! dan ook als een voorstelling met een filosofisch-pedagogische insteek die het publiek een spiegel voorhoudt. Raaijmakers wil een blik op een mechanisme of systeem bieden door een wereld te laten zien die net anders is dan de werkelijkheid maar die wel herkenbaar is, waardoor het publiek verward raakt en zichzelf vragen gaat stellen. Dit is ook het doel dat Raaijmakers met Niet Huppelen! heeft: laten nadenken over bijvoorbeeld moraal, over hoe de samenleving is ingericht, over hoe mensen met elkaar omgaan. Hij stelt dat het nodig is dat mensen vragen blijven stellen bij de bestaande regels en dat goed theater voor de verwarring en uitdaging zorgt die dat in werking stelt. “Ik heb een soort wens om de wereld te veranderen in het groot en misschien kinderen te verwarren of te ontregelen.” Raaijmakers hoopt dan ook dat het filosofisch nadenken over onderwerpen via een voorstelling bijdraagt aan de ontwikkeling van flexibel denken bij kinderen. “Ik heb een hele kleine illusie dat als wij dit soort voorstellingen maken dat we de geest een beetje openrekken.” Tegenover de hoop dat kinderen na afloop van de voorstelling nog eens nadenken over de thematiek en deze op zichzelf betrekken, stelt Raaijmakers net als Van ’t Hout tegelijkertijd dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat dat ook daadwerkelijk gebeurt.

Naast het filosofisch-pedagogische doel dat Raaijmakers nastreeft, stelt hij ook dat een voorstelling in ieder geval leuk moet zijn, aangezien dat de manier is om bij een kind binnen te komen. “Dat er ondertussen stiekem een inhoud en een politieke lading achter zit, ja, dat is mooi meegenomen,” stelt Raaijmakers. Die politieke, abstracte of volwassen lading hebben de makers mede in de voorstelling verwerkt omdat ze ook in reguliere theaters spelen en dus ook volwassen publiek trekken. Raaijmakers probeert daarom een situatie of mechanisme begrijpelijk te maken voor kinderen, terwijl volwassenen ook de complexere oorsprong nog kunnen herkennen. De (verwachte) aansluiting bij de doelgroep baseren de makers vooral op hun eigen ervaring met de doelgroep, uit ervaring van de producenten en uit try-outs voor groepen kinderen. In paragrafen 4.4 en 4.5 wordt behandeld of het doel dat Raaijmakers en Geerlings met Niet Huppelen! proberen te bereiken en de manier waarop ze bij hun doelgroep proberen aan te sluiten, daadwerkelijk terug te zien zijn in de voorstelling en bij de focusgroepen.

4.4 Voorstellingsanalyse

Ook voor de voorstellingsanalyse van Niet Huppelen! is gebruik gemaakt van de Pavis Questionnaire (Bijlage 3). De analyse is gebaseerd op de voorstelling van 10 april 2016, die om 14:30 uur in Theater Odeon te Zwolle plaatsvond. Dit was een reguliere voorstelling (geen schoolvoorstelling) en het publiek bestond dan ook uit kinderen en volwassenen.

71

Verhaal

Terwijl de lichten doven, klinkt een stem die het publiek welkom heet en enkele regels uitlegt voor het publiek (telefoons uit, niet praten, niet naar de wc tijdens de voorstelling, enzovoorts). Sommige van deze regels gaan over de algemeen geaccepteerde conventies binnen het theater (stil zijn of niet naar de wc gaan), andere zijn onlogisch en lijken juist het tegenovergestelde gedrag uit te lokken (niet naar boven of opzij kijken). De stem heet het publiek welkom bij Niet Huppelen! en onder begeleiding van een vrolijk muziekje komen twee mannen huppelend het podium op. Ze hebben geen namen, maar de een is donker gekleed en heeft een hoed op, terwijl de ander licht gekleed is en een muts op heeft. Ze noemen elkaar buurman en laten tussen het huppelen door zien hoe ze hun eigen afspraken hebben gemaakt: bij gedrag dat door de een niet wordt geaccepteerd (wildplassen, vuilnis laten slingeren) verontschuldigt de ander zich met een bosje bloemen en drie zoenen of komen ze tot een compromis (de een wil praten, de ander lezen: de oplossing is hardop voorlezen). Wanneer ze er niet uitkomen, boksen ze tot er een winnaar is of stemmen ze, waarbij één van de twee zich snel omkleedt en een beslissende derde persoon speelt.

Tijdens het huppelen verschijnt er ineens een vrouw, die met de mannen meedoet. De mannen stoppen verbaasd terwijl de vrouw blijft huppelen en de muziek verandert in langzame, mysterieuze tonen. De vrouw vraagt vervolgens “Waar mag ik?”, waar de mannen geen antwoord op hebben. Ze vervolgt haar vraag met “Mag ik hier?” en wordt uiteindelijk door de man met de hoed naar een hoek van het podium verwezen. De ander zegt dat hij haar beter had kunnen wegsturen. De vrouw zet een hekje neer in haar hoekje, beeldt uit dat ze een lamp en de radio aandoet en begint vervolgens te dansen. De man met de hoed gaat achter haar staan en danst mee. De man met de muts wil hun aandacht krijgen door achter zijn eigen hekje andere dansjes te doen, waarbij de muziek verandert en naast muziek ook wc-geluiden, meeuwen en blatende schapen klinken. Dat mislukt, en hij verplaatst zijn hekje naar het hekje van de vrouw, zodat de drie samen verder kunnen dansen. Na een tijdje kondigt de vrouw aan dat ze privacy wil en ze laat de mannen hun hekje terugzetten op de plek waarvan zij vindt dat die moet staan. Ze zegt vervolgens ook dat ze dat hekje niet meer uit mogen en dat ze zelfs niet mogen ademen. Dat gaat de man met de hoed te ver en hij loopt weg, waardoor er ruzie ontstaat met de vrouw. De man met de hoed zegt dat hij de politie erbij gaat halen omdat de vrouw zich niet aan de regels houdt; er is namelijk een verbod op privacy. Wanneer de vrouw vraagt waar dit staat, loopt de man met de muts weg, klinken er werkplaatsgeluiden en keert hij na een tijdje terug met het eerste verbodsbord: “Je mag niet langer doen alsof alles van jou is”. Vervolgens willen de twee mannen de vrouw duidelijk maken hoe hun wereld in elkaar steekt en aan welke regels zij zich dient te houden door middel van een poppenspel, waarin een nieuw dier (de kookaburra) zich moet aanpassen aan de regels van de dieren die al eerder in het bos leefden. Het spel eindigt wanneer de kookaburra zichzelf in een toneelstuk ziet en zich realiseert dat ze zich moet aanpassen – een duidelijke parallel met de vrouw. De vrouw blijft echter door het poppenspel heen roepen (“Het is nep!”, “Saai!”, “Ik zit hier!”), noemt het een slap verhaal en maakt een verbod op poppenspelen. De man met de muts gaat vervolgens boos achter de vrouw aan, die in huilen uitbarst tegen de deur van de theaterzaal. De man met de hoed wil haar geruststellen en vraagt wat ze wil. In een sneltreinvaart beeldt de vrouw vervolgens samen met de man met de hoed uit wat ze wil: een heel huis met spullen, een hond en een kind. De man met de muts beeldt vervolgens uit dat hij aanbelt en stelt een echtscheiding voor, waar de andere man mee instemt. Na de scheiding te hebben uitgebeeld, komt de man met de muts aan met twee nieuwe verbodsborden: een verbod op uitbeelden en een verbod op huilen. Hij stelt dat het niet fijn is om alleen te zijn, waarna alle drie in een vergadering beslissen dat er een verbod op ‘twee’ moet komen. De man met de muts krijgt een eigen hekje, zodat ze voortaan altijd allemaal samen of

72 allemaal alleen moeten zijn.

Op dit moment klinkt de stem van het theater weer, die het publiek vraagt even iets voor zichzelf te doen. De acteurs spelen vervolgens een pauzescène, waarin de mannen hun crackers en wortels met elkaar delen, terwijl de vrouw weigert haar chocolade te delen. Ze komen tot een compromis door het verbod op uitbeelden op te heffen tussen 1 en 2 uur op voorwaarde dat de vrouw haar chocolade deelt. De stem van het theater vertelt het publiek dat de voorstelling weer verder gaat en de drie beginnen weer te huppelen, tot de man met de hoed op de grond gaat liggen. De anderen proberen hem over te halen mee te doen, maar hij blijft weigeren en wanneer er een verbod komt op liggen, gaat hij zitten. Dan komt er een verbod op zitten, waarna hij gaat hurken, enzovoorts. Uiteindelijk gaat de man met de hoed weer liggen en zegt dat hij zich niks aantrekt van de regels. De andere twee dreigen met de politie, die de man met de hoed uiteindelijk zelf gaat spelen. Daarna verkleden ook de andere man en de vrouw zich als politie, en vervolgens spelen ze alle drie advocaten en rechters, door elkaar roepend om orde. Ze besluiten dat dit niet werkt en verbieden de politie, rechters en advocaten. Nadat de man met de muts een pluk haar van de vrouw uittrekt in een ruzie, besluit de man met de hoed dat er één baas moet komen en dat hij dat zelf moet zijn. Hij verschijnt boven de achterwand en bepaalt vanaf daar wat de andere twee moeten doen. Wanneer de vrouw weigert, verbiedt hij haar door een verbodsbord op haar hoofd te plakken. De andere man moet hem blijven vermaken; hij stelt namelijk ook een verbod op ophouden in. Als hij uiteindelijk zelf wil stoppen met de baas zijn, blijkt dat dus onmogelijk – ook een poging tot ontslag wordt ontmaskerd als ophouden -, tot hij alle verboden verbiedt. Daarop beginnen de vrouw en beide mannen alles te doen wat tot dan toe verboden was: wildplassen, kleren uittrekken, schreeuwen, met vuilnis gooien, de muren bekladden, enzovoorts.

Op dat moment klinkt de stem van het theater weer, die de spelers herinnert aan de regels die in het theater gelden en dat het publiek niet zit te wachten op deze voorstelling. Vanaf dat moment neemt de stem de voorstelling over en moeten de mannen en de vrouw doen wat hij zegt: de vrouw moet een mooie prinses in een roze jurk spelen, de mannen een ridder en een paard. Wanneer ze niet snappen wat de stem bedoelt en weer ruzie krijgen, besluit de stem de voorstelling te verbieden: er valt een doek naar beneden waarop een verbodsteken en drie poppetjes staan, de lichten gaan uit en er klinken voetstappen. De mannen en de vrouw gaan daarop in protest en laten in een diashow op het doek zien dat de drie poppetjes het verbodsteken van het doek af duwen, terwijl het geluid van golven en zeemeeuwen klinkt.

Personages en acteurs

Niet Huppelen! heeft drie personages van vrijwel gelijk belang: de twee mannen en de vrouw.

Daarnaast kan de stem van het theater als een onzichtbare bijrol worden gezien. De mannen en de vrouw zijn alle drie bijna evenveel op het podium te zien, maar aangezien het verhaal begint met de twee mannen, lijken zij de twee hoofdpersonages en identificatiefiguren te zijn. Het is echter niet onmogelijk de vrouw daaraan toe te voegen. De mannen lijken buren van elkaar te zijn (ze noemen elkaar buurman) en hebben een eigen systeem bedacht voor het opstellen van regels op momenten dat ze het niet met elkaar eens zijn. Hun verhouding tot elkaar is er een van respect en gelijkheid. Zo worden er excuses aangeboden, is er niet één die de baas is en lijken beiden tevreden te zijn met hun systeem van regelgeving. Deze verhouding verandert en blijft veranderen wanneer de vrouw verschijnt. Eerst staan de mannen nog samen verbaasd tegenover de vrouw, maar al snel zoekt de man met de hoed toenadering. De vrouw neemt dan de controle over. Bij het uitbeelden van het huis blijkt opnieuw hoe de man met de muts wordt buitengesloten, terwijl de man met de hoed toenadering

73

zoekt tot de vrouw. De man met de muts probeert dit contact steeds te verbreken. Wanneer de man met de hoed op de grond gaat liggen en wanneer hij zichzelf tot de baas uitroept, is hij degene met de controle. Op andere momenten, zoals wanneer de drie advocaten, rechters en agenten spelen of op het moment dat alle verboden worden verboden, doen ze alle drie hetzelfde en verhouden ze zich op gelijk niveau tot elkaar. Op het einde lijkt de stem van het theater de ultieme macht te hebben over wat er in en met de voorstelling gebeurt, maar de acteurs/personages gaan hier uiteindelijk niet in mee en nemen samen de controle weer over. Er wordt geen indicatie gegeven voor de leeftijd van de personages, maar ze hebben kinderlijke trekken (zoals wanneer de vrouw tijdens de poppenkastscène letterlijk de reacties van kinderen op Aap en Beer naspeelt).

De personages zijn in zekere zin abstract: ze hebben geen duidelijke, zich ontwikkelende persoonlijkheden en, zoals hierboven aangegeven, hun verhoudingen wisselen vaak. Ook wordt er vrijwel geen karakterisering gegeven door tekst van de personages over zichzelf of een ander en geven ze soms metacommentaar op hun eigen situatie. De algemene indruk is dat de vrouw het meest dominante personage is: ze is nieuw, maar de mannen moeten zich aan haar aanpassen, ze wil haar chocolade niet delen dus moeten de mannen een compromis maken, ze huilt dus laat de man met de hoed haar uitbeelden wat zij wil, ze gaat als eerste tegen de man met de hoed in als hij de baas is, enzovoorts. De man met de hoed lijkt daarnaast in verhouding dominanter te zijn dan de man met de muts: hij neemt snel het initiatief om mee te gaan met de vrouw waardoor de man met de muts buitengesloten raakt, roept zichzelf als eerste uit tot politieagent en later tot alleenheerser. Toch staat hij ook wel open voor de mening van de man met de muts en de twee vormen vaak een tegenkracht voor de vrouw: ze besluiten dat er een echtscheiding moet komen, ze voeren een poppenspel op om de vrouw hun systeem duidelijk te maken, ze delen samen hun lunch terwijl de vrouw dit niet doet, enzovoorts.

De kostuums van de twee mannen bestaan uit de bovenstukken van trenchcoats, een blouse en een lange rok. De ene man draagt donkere kleuren (zwart en blauw) en heeft een donkere hoed op, de ander draagt een groen hesje over witte kleding, witte sokken met kwastjes en heeft een muts. Omdat de mannen rokken dragen worden zij op de verbodsborden aangeduid met de figuur die normaal gesproken een vrouw voorstelt. De vrouw draagt een broek, roze trui en bontmuts en wordt op de verbodsborden aangeduid met de figuur die normaal gesproken een man voorstelt. De kostuums dragen dus bij aan de opzettelijke omdraaiing van bepaalde normen en aan een bepaalde mate van

In document Show, don’t tell (pagina 69-107)