• No results found

Internationale verplichtingen

In document Investeren rondom kinderen (pagina 96-98)

Verbeterde aanpak van kindermishandeling een gezamenlijk belang

3 Verantwoordelijkheid van ouders en juridische verplichtingen

3.1 Internationale verplichtingen

Nu hierboven is geschetst dat in Nederland de overheid – ondanks veelbelovende nieuwe initiatieven sinds 2007 – directe bemoeie- nis ter ondersteuning van kind en gezin veelal pas bij aantoonbare risico’s voor het kind voorstaat en zich vooral richt op facilitering van bemoeienis door professionals, die hier vervolgens zelf over moeten beslissen, is het belangrijk om kort stil te staan bij de internationale verplichtingen ten aanzien van kindermishandeling. Hierbij zal ook duidelijk worden waarom ouders primair verantwoordelijk worden gehouden voor kindermishandeling binnen de gezinssfeer en welke rol de overheid hierin speelt.

De belangrijkste internationale verdragen als het gaat om het bescher- men van kinderen tegen vormen van kindermishandeling zijn het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarbij Nederland een verdragsstaat is. In het IVRK worden vele verplichtingen voor de over- heid genoemd ter bescherming van het kind tegen alle vormen van kindermishandeling, gericht op het voorkomen van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling (artikel 19 IVRK). Hierbij wordt de nadruk ge- legd op preventieve maatregelen tegen kindermishandeling (Bruning, 2005; p. 216). Lidstaten bij het verdrag hebben de plicht om te zorgen voor voldoende maatregelen ter ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben. Dit sluit goed aan bij andere bepalingen uit het IVRK die gaan over de relatie van kind en ouders. In het IVRK is duidelijk vastgelegd dat het in het belang van het kind is om door ouders te worden verzorgd en opgevoed. Ouders zijn de eerste opvoedingsverantwoordelijken voor het kind en de lidstaat heeft de plicht om ouders hierin bijstand te verlenen. Ouders moeten hun opvoedingsverantwoordelijkheid zodanig invullen dat rekening wordt gehouden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind (artikel 5 en 18 IVRK).

In de bepalingen van het EVRM is niet direct iets terug te vinden over kindermishandeling en de rechten van het kind. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg wordt echter duidelijk dat bij de toetsing aan het EVRM aan het recht van een kind op bescherming tegen geweld in het gezin wel degelijk veel waarde wordt gehecht. Artikel 8 EVRM garandeert het recht op respect voor gezinsleven voor elke burger. Dit betekent enerzijds dat de lidstaten zich niet zomaar mogen mengen in dit gezinsleven (nega- tieve verplichting), en anderzijds dat de lidstaten positieve verplichtin- gen hebben om dit recht op respect voor het gezinsleven te garande- ren. Dit laatste kan bijvoorbeeld invulling worden gegeven door het bieden van voldoende mogelijkheden tot omgang en contact na een noodzakelijke scheiding van ouder(s) en kind. Zoals hierboven is ge- schetst, ligt de nadruk in Nederland sterk op de negatieve verplichting tot bescherming van het gezinsleven.

In artikel 3 EVRM is vastgelegd dat niemand mag worden onderwor- pen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behande- lingen of bestraffingen. Juist deze bepaling heeft geleid tot belang- rijke en baanbrekende jurisprudentie van het Europees Hof over het beschermen van kinderen tegen geweld binnen het gezin. In 2001 en 2002 oordeelde het Hof in drie zaken tegen Groot-Brittannië over de vraag of deze lidstaat voldoende had gedaan om kinderen, die op verschillende wijze slachtoffer waren van mishandeling door de eigen ouder of verzorger, te beschermen. De kinderen waren onderworpen aan onmenselijke en vernederende behandeling vanwege het geweld waarvan zij slachtoffer waren. In twee van de drie zaken oordeelde het Hof tot een schending van artikel 3 EVRM omdat de lidstaat zich onvoldoende had ingespannen om de kinderen te beschermen. Het Hof gaf hierbij aan dat toereikend gezinsonderzoek, voldoende com- municatie tussen hulpverleners en efficiënte samenwerking tussen betrokken instanties met betrekking tot een gezin deel uitmaken van de positieve verplichting van de lidstaat om kinderen tegen geweld binnen het gezin te beschermen. Daarbij is getoetst in hoeverre de lidstaat begeleiding heeft geboden en in hoeverre de achteraf vast- gestelde vormen van kindermishandeling konden worden voorzien en daarmee voorkomen of gestopt hadden kunnen worden (Forder, 2008; Bruning, 2003).

In een recente uitspraak tegen Bulgarije heeft het Europees Hof geoordeeld dat artikel 8 EVRM – samen met artikel 3 EVRM – een positieve verplichting met zich meebrengt tot een adequaat juridisch

stelsel dat voldoende bescherming biedt tegen geweld gepleegd door individuen (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bevacqua and S. v. Bulgaria, 12 juni 2008). In deze zaak streden een vader en moeder na scheiding om hun driejarige zoontje, waarbij fysiek geweld niet werd geschuwd. De lidstaat had sneller voorlopige voorzieningen moeten treffen ter bescherming van het kind en de moeder.

De Raad van Europa heeft de laatste jaren overigens veel aandacht voor het ondersteunen van ouders bij hun opvoedtaken en het voor- komen en aanpakken van kindermishandeling. In de White Paper ‘on

principles concerning the Establishment and Legal consequences of parentage of the Council of Europe’ (White Paper, 15 januari 2002)

wordt ouderlijke verantwoordelijkheid nader gedefinieerd, waarbij zorg en bescherming voor het kind als belangrijk onderdeel wor- den beschouwd. In 2006 heeft de Raad van Europa een aanbeveling geformuleerd gericht over ‘positive parenting’ (Recommendation (19) of the Committee of Ministers to member states on policy to sup- port positive parenting, 13 december 2006; De Graaf, 2008). In deze aanbeveling worden lidstaten aangespoord om positief ouderschap te stimuleren en te ondersteunen, waarbij de maatregelen gebaseerd moeten zijn op vrijwillige betrokkenheid en deelname van ouders en de dialoog met ouders moet worden gezocht.

In document Investeren rondom kinderen (pagina 96-98)