• No results found

ethici over filial obligations

In document Investeren rondom kinderen (pagina 171-174)

Bij veel mensen leeft het idee dat je oudere ouders niet in de kou laat staan wanneer zij hulp nodig hebben. Wie niet klaarstaat voor de eigen ouders wordt eerder wat vreemd aangekeken en geeft al gauw een excuserende verklaring. De heersende norm duidt duidelijk op het verlenen van steun. Maar betekent dat ook dat er een plicht is tot

steun verlenen aan de eigen ouders? Waarop is een dergelijke plicht dan eigenlijk gebaseerd en welke argumenten bestaan ervoor? Het argument van wederkerigheid, dat voor veel mensen een belang- rijke beweegreden is, wordt door de meeste filosofen weinig bruik- baar gevonden. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of er iets verschul- digd is voor iets waar niet om gevraagd is en waar geen bewuste keus tot acceptatie aan vooraf is gegaan. Ook is het niet duidelijk wat het precies is wat terug gedaan moet worden; gaat het om materiële zaken, of moet er juist een bepaald sentiment worden terug ‘gege- ven’? Moet degene die het meest gegeven heeft ook het meest terug ontvangen, of gelden er andere regels voor de wederkerigheid in deze situatie? Er zijn, kortom, te veel onduidelijkheden. Wederkerig- heid speelt in de ethische theorieën over filial obligations dan ook geen grote rol. In plaats daarvan hebben verschillende ethici gezocht naar een kader waarin de ouder-kindrelatie geplaatst kan worden, en waarin verduidelijkt kan worden welke plichten er gelden.

Wie de ouder-kindrelatie beschouwt als een vriendschap (Dixon, 1995; English, 1979) laat vooral ruimte voor vrijwilligheid in de uitwisseling van steun. Immers, vrienden kiezen elkaar uit en bepalen in de loop der tijd zelf de vorm van hun relatie, waarbij over het algemeen een zeker evenwicht in de uitwisseling van diensten ontstaat. In de relatie tussen ouders en kinderen zou dit betekenen dat van een verplichting tot steun aan de eigen ouders geen sprake is op basis van de gene- tische verwantschap of op basis van wederkerigheid. Wat telt is de bestaande relatie tussen twee volwassen mensen: de ouder en het volwassen kind. Zolang die relatie de kenmerken van een vriendschap heeft, is steun verlenen een plicht zoals die in andere vriendschappen ook geldt. Wanneer er geen vriendschap (meer) bestaat, vermindert de plicht om steun te verlenen of vervalt die zelfs helemaal. Dit bete- kent onder ander dat wanneer de ouder dement wordt, de plichten om als vriend te handelen vervallen. Hoewel in het vriendschapskader wel wordt aangegeven dat vriendschap belangrijke plichten met zich meebrengt, blijven deze een interpersoonlijke aangelegenheid. Ze kunnen dus niet worden opgelegd door mensen die buiten de relatie staan.

Als de relatie tussen ouders en kinderen wordt beschouwd als een vaststaande sociale structuur, dan liggen de verplichtingen heel

anders. Een dergelijk kader begint bij de vaststelling dat de meeste kinderen baat hebben bij wat hun ouders voor hen gedaan heb- ben: hiermee worden zowel de materiele zaken – kleding, behuizing, voedsel – als de immateriele bedoeld – aandacht, liefde, opvoeding. Het feit dat ouders hun kinderen zo goed op weg helpen brengt in dit kader de verwachting met zich mee dat kinderen iets terug zullen doen. Wanneer deze verwachting als redelijk beschouwd wordt, heeft deze het karakter van een impliciete belofte van wederkerigheid van de kinderen jegens de ouders (Hoff Sommers, 1986). De plichten die volwassen kinderen in dit kader zouden hebben zijn dankbaarheid, lo- yaliteit, aandacht, respect en eerbied. Dit zegt weinig over de concrete taken die verwacht mogen worden van kinderen, maar wellicht kan dit betekenen dat enige praktische steun daaruit voortvloeit. De redelijk- heid van deze impliciete belofte op basis van een verwachting wordt echter ter discussie gesteld (Smith, 1993). Wanneer de buurvrouw ongevraagd mijn gras maait terwijl ik op vakantie ben, ben ik het haar dan verschuldigd om iets terug te doen? Het zou zeker aardig zijn, maar het lijkt te ver te gaan om het een plicht te noemen. Daarnaast is het de vraag in hoeverre een dergelijk model van de ouder-kindrelatie in Nederland-anno-nu als kader geaccepteerd wordt. De rigiditeit van een dergelijk model staat in elk geval ver af van de zelfgekozen plich- ten zoals mensen die zelf zeggen te ervaren.

Wanneer de sociale structuur breder wordt gezien dan tussen uit- sluitend ouders en kinderen, kan de lijst van verplichtingen echter heel anders uitpakken. Wanneer steun aan ouderen wordt gezien als een maatschappelijke plicht, is het niet redelijk om te verwachten dat sommigen een (veel) groter aandeel leveren dan anderen, uitsluitend omdat zij de pech hebben dat hun ouders meer hulp nodig hebben. Ook voor ouderen zou het niet redelijk zijn als de aanwezigheid van kinderen die bereid en in staat zijn tot het verlenen van steun bepaalt of zij de steun krijgen die ze nodig hebben (Daniels, 1988; Jecker, 2002). Op welke wijze steun dan verleend zou moeten worden, is afhankelijk van de opvatting over wat steun betekent. Wordt deze beschouwd als een inwisselbare dienst, die niet per se door familie geleverd moet worden? Dan kunnen professionele krachten de zorg overnemen om een eerlijkere belasting van alle burgers te garanderen. Of heeft zorg door de eigen kinderen op een of andere manier een waarde naast de concrete diensten die geleverd worden, zodat die te prefereren is boven professionele zorg (Van Heijst, 2001)? In dat geval zal onder-

steuning van familieleden de aangewezen weg zijn, waardoor zij niet de volledige belasting van het zorgen op zich hoeven te nemen (Kittay, 1999). Het afdwingen van steun door de eigen kinderen is in dit kader in elk geval niet verdedigbaar.

De verscheidenheid aan inkaderingen van waaruit verplichtingen van volwassen kinderen jegens hun ouders worden verklaard, laat zien hoe verschillend die relatie beschouwd kan worden. Zo is het onver- plichte vriendschapsdenken onverenigbaar met het verplichtende karakter van vaststaande sociale structuren die automatische plichten met zich meebrengen. Toch zijn elementen van beide kaders denkbaar en meestal aanwezig in de relatie tussen ouder en kind. In sommige gevallen heeft de ouder-kindrelatie veel weg van een vriendschap, met gedeelde activiteiten en interesses, en wederzijdse ondersteu- ning. In andere gevallen hebben kinderen een zeker respect voor hun ouders, gebaseerd op wat ouders in het verleden voor hen gedaan hebben. Het probleem met de meeste van dit soort kaders om ver- plichtingen mee te verklaren is dat ze zich te eenzijdig richten op één onderdeel van de ouder-kindrelatie. Omdat iedere relatie zijn eigen elementen, geschiedenis en dynamiek kent, schieten kaders eigenlijk altijd tekort. Dat betekent dat de plichten van ieder volwassen kind in zekere zin uniek zijn, want afhankelijk van de eigen situatie. Steun van kinderen afdwingen is ethisch niet te verdedigen, zowel vanwege het argument van onrechtvaardigheid jegens degenen met hulpbehoe- vende ouders als vanwege de onmogelijkheid om een rechtvaardi- ging voor een algemeen geldende plicht voor alle ouder-kindrelaties te formuleren.

Waar echter wel vanuit gegaan mag worden is dat mensen in hun eigen situatie beoordelen wat hun plichten zijn. En daarover zou wel- licht best een gesprek gevoerd kunnen worden.

5.

Filial obligations vertaald naar de

Nederlandse situatie: aandachtspunten voor

In document Investeren rondom kinderen (pagina 171-174)