• No results found

aan jezelf

In document Investeren rondom kinderen (pagina 166-169)

Als we kijken naar het percentage Nederlanders dat stellingen onder- schrijft waarin filial obligations tot uitdrukking moeten komen, dan lijkt het begrip in Nederland geen grote rol te spelen. Zo’n 80% van de Nederlanders vindt zorg voor hulpbehoevende ouderen meer een taak voor de overheid dan voor de familie, en slechts 30% vindt dat

kinderen de plicht hebben om voor hun bejaarde ouders te zorgen (Dykstra en Fokkema, 2007). Het is natuurlijk maar de vraag welke zorg mensen zich voorstellen bij het beantwoorden van zo’n vraag. Zou men bedoelen dat kinderen zich absoluut niet hoeven te bemoeien met hulpbehoevende ouders? Of zou men vinden dat intensieve zorgverle- ning niet gevraagd kan worden van familieleden? Daar zit een behoor- lijke bandbreedte tussen. Maar hoewel gedrag niet een-op-een samen- hangt met het antwoord op een dergelijke vraag, blijken degenen die dergelijke normen sterker onderschrijven gemiddeld wel meer steun te

verlenen aan hun ouders (Burr en Mutchler, 1999; Dykstra en Fokkema, 2007; Silverstein, Gans en Yang, 2007; Stein, ea., 1998).

In de praktijk blijkt het echter mee te vallen. Interviews met mensen met oudere ouders, hun ouders en broers en zussen nuanceren dit beeld. Volwassen kinderen in Nederland voelen zich wel degelijk ver- plicht aan hun eigen ouders, maar zijn terughoudend om algemene normen omtrent verplichtingen te onderschrijven (Stuifbergen, ea., z.j.). In overeenstemming met de spreekwoordelijke Nederlandse tole- rantie wordt de individuele keus om steun te verlenen zeer belangrijk gevonden. Het opleggen van verplichtingen aan anderen of het opge- legd krijgen van verplichtingen door anderen wordt door de meeste geïnterviewden sterk afgewezen. Door de enorme verscheidenheid in ouder-kindrelaties wordt het niet gepast gevonden om op voorhand een uitspraak te doen over de verplichtingen van kinderen jegens hun ouders.

Tegelijkertijd vinden mensen zelf voldoende redenen om zich verplicht te voelen. Wederkerigheid ten opzichte van wat ouders in het verleden voor ze hebben gedaan speelt voor volwassen kinderen een grote rol. Daarnaast wordt het hebben van een goede relatie als reden ge- noemd om zich verplicht te voelen. In sommige gevallen is de relatie een vriendschappelijke, waarin steun door zowel ouders als kinderen wordt gegeven en ontvangen. Ook wordt de genetische band ge- noemd als reden om zich naar de eigen ouders verplicht te voelen. Voor alle motivaties geldt dat ze als persoonlijk worden ervaren en benoemd. Daarmee lijkt solidariteit te zijn geïnternaliseerd; ze wordt gebaseerd op de gevoelens en omstandigheden in de eigen relatie tot de ouder. Dit duidt erop dat individualisering in de maatschappij niet automatisch hoeft in te houden dat mensen zich afkeren van elkaar, maar juist kan leiden tot sterke gevoelens van verplichting, omdat die vanuit de eigen persoon gevoeld worden en geen betrekking hebben op algemene rollen, maar op specifieke persoonlijke relaties.

Overigens geldt ook voor de ouders dat zij veelal de voorkeur geven aan vrijwillig gegeven steun. Liever hebben zij een goed contact met hun kind dan dat zij het idee hebben dat hun kinderen vanuit verplich- ting steun verlenen. Dat zou immers ten koste van de relatie kunnen gaan. Deze bevindingen stemmen overeen met kwantitatieve gege- vens die laten zien dat ouderen de voorkeur geven aan professionele hulpverlening boven familiezorg, en dat de bereidheid van kinderen om steun te geven groter is dan de wens van ouders om steun van

hun kinderen te ontvangen (Dykstra en Fokkema, 2007). Uiteinde- lijk blijkt dat het wel meevalt met ontbreken van filial obligations in Nederland. Nederlanders willen best wat voor hun ouders doen, maar niet als ze dat met een wijzend vingertje opgelegd krijgen.

2.

Zalig om te geven?

Een oude wijsheid zegt dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Als dat zo is, dan is er weinig op tegen burgers enigszins op weg te helpen. Dit lijkt precies wat beoogd wordt met de vermaatschappelij- king van de zorg die wordt nagestreefd met de Wmo. Maar is geven wel zo zaligmakend? In de zorgliteratuur blijkt keer op keer dat het langdurig verlenen van intensieve zorg mensen zwaar kan belasten, met negatieve gevolgen voor hun welbevinden (Dura, Stukenberg en Kiecolt-Glaser, 1991; Heru, Ryan en Iqball, 2004; Pot, 1996; Steadman, Tremont en Davis, 2007; Tremont, Davis en Bishop, 2006; Williamson en Schulz, 1990). Depressie, stress, burn-out en een lagere kwaliteit van leven zijn enkele van de negatieve consequenties die gerappor- teerd worden.

Toch is er vanuit sociologische hoek de laatste tijd juist veel aandacht voor de mogelijke positieve effecten van het verlenen van steun. Altruïsme theorie gaat ervan uit dat dat wie geeft, zich daar zelf pret- tig bij voelt en zo een beter welbevinden krijgt (Axelrod en Hamilton, 1981; Batson, ea., 1991). In sommige situaties worden inderdaad positieve effecten van het verlenen van steun gevonden (De Jong- Gierveld en Dykstra, 2008; Knoll, ea., 2007). Blijkbaar kan steun ver- lenen het welbevinden verhogen, maar bestaat er een omslagpunt waarbij dit niet langer zo is.

De motivatie van waaruit steun gegeven wordt blijkt hierbij van belang te zijn (Stuifbergen, Dykstra en Van Delden, z.j.). Wie steun ver- leent vanuit een reciprociteitsgedachte heeft een lager welbevinden dan wie steun verleent omdat hij om zijn familie geeft. Veel belangrij- ker nog voor het welbevinden van de steunverlener is echter het ge- voel te hebben zelf door de familie gesteund te worden. Met andere woorden: het is zalig te geven wanneer je er waardering voor krijgt.

In document Investeren rondom kinderen (pagina 166-169)