• No results found

Hoofdstuk 5 Methodologisch kader en probleemstelling

6.6 Interculturele interacties

De stedelijke openbaarheid wordt gekenmerkt door specifieke combinaties van verschillen (Boomkens, 2006). Ook het consultatiebureau in Ledeberg wordt door een grote diversiteit aan mensen bezocht.

Aangezien een grote verscheidenheid in etnische en culturele groepen zelfs typerend is voor het consultatiebureau in Ledeberg, is het zinvol om dieper in te gaan op hoe interacties over etnische grenzen heen plaatsvinden. Dagdagelijks komen in de wachtzaal verschillende talen, gewoontes, karakters, waarden en normen voor. Ouders met verschillende nationaliteiten zijn vaak niet enkel biografische maar ook culturele vreemden voor elkaar (Karp & Yoels in Lofland, 1998). Mensen die omwille van hun culturele achtergrond andere waarden en normen koesteren komen in die hoedanigheid met elkaar in contact in de wachtzaal.

Soenen (2006) wees er in haar onderzoek reeds op dat zowel verbale als non-verbale contacten tussen ouders in de wachtzaal etnische en culturele grenzen kunnen overschrijden. Gedurende onze observatietijd werd het ons duidelijk dat kinderen een middel zijn om makkelijker contact te leggen met een grote verscheidenheid aan mensen. In het consultatiebureau worden Vlaamse ouders met ouders van andersoortige nationaliteiten of culturele achtergronden geconfronteerd, en vice versa.

Net zoals dat het geval is bij contacten tussen twee autochtone ouders, verloopt ook de interactie tussen ouders van een divergerende nationaliteit meestal erg gemoedelijk. Men kijkt naar elkaars baby en wanneer blikken elkaar kruisen, worden ze meestal gevolgd door een vriendelijke glimlach.

Deze interculturele interacties kunnen gekoppeld worden aan het interactieprincipe ‘beleefdheid door diversiteit’ zoals Lofland (1998) het in haar analyse omschrijft. We doelen hiermee op het fatsoenlijke en vriendelijke gedrag dat mensen vertonen wanneer ze met veel onderling verschillende mensen in eenzelfde ruimte aanwezig zijn (Lofland, 1998). Lofland stelt dat deze beleefdheid zowel vanuit een gevoel van sympathie als vanuit een desinteresse kan ontstaan. Zo een onverschillige houding gaat uit van een ‘zogenaamde vriendelijkheid’ zonder dat men daarbij moeite wenst te doen om de ander te leren kennen in zijn verschillen.

Het is belangrijk erop te wijzen dat de persoonlijkheid van de ouders in de wachtzaal een grotere invloed heeft op de mogelijkheden van interacties dan de culturele eigenheden zelf. Het is niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over de interactie van dé allochtone ouder. Sommige allochtone ouders hebben een zeer open persoonlijkheid waardoor ze veelvuldig in interactie treden met andere aanwezigen. Andere ouders zijn eerder verlegen en houden zich tijdens het wachten veeleer op de achtergrond. We bemerken hier met andere woorden geen verschil met interacties tussen autochtone ouders die net zo afhankelijk zijn van de betrokken persoonlijkheden.

Gedurende onze observatieperiode zagen we smalltalk optreden over culturele en taalkundige grenzen heen. Deze overbruggende gesprekken waren meestal beknopt en gerelateerd aan de aanwezigheid van de kinderen. Door de korte duur van de contacten en de banaliteit van de onderwerpen bleven deze contacten meestal oppervlakkig.

De taalbarrière vormt een bepalende factor in dergelijke ontmoetingen. Wanneer allochtone ouders over een basiskennis van het Nederlands beschikken, gaan ouders algauw informatie uitwisselen over elkaars baby. Een vreemde taal kan voor ouders daarentegen een barrière vormen. Mensen die elkaar niet kennen en bovendien een verschillende taal spreken, hebben logischerwijs een grotere drempel te overwinnen. Ook vrijwilligers geven aan dat de taal een hindernis kan zijn bij het contact tussen ouders. Wanneer ouders het Nederlands, Frans of Engels niet machtig zijn, komt interactie niet gemakkelijk tot stand. De gesprekken zijn dan vaak kort, directief en functioneel. Toch betekent deze taalbarrière niet noodzakelijk dat de interacties met de vrijwilligers of andere ouders louter zakelijk of betekenisloos zijn. Soms voelen mensen zich ook op hun gemak bij elkaar, ook wanneer zij een andere taal spreken. Zo proberen vrijwilligers en ouders vaak met handen en voeten verschillende zaken aan elkaar duidelijk te maken.

Een Afrikaanse moeder Dalila staat met haar twee kinderen aan de uitkleedtafel. De vrijwilligster Frieda wandelt op de moeder toe.

“Heb je het boekje mee van Kind & Gezin?”

Dalila kijkt Frieda vragend aan. Ze kijkt even in het rond en haalt zachtjes haar schouders op.

Frieda begrijpt dat de vrouw haar niet heeft verstaan.

Ze stapt op de vrijwilligerkast toe en haalt er een boekje uit als voorbeeld.

Nu snapt de moeder wat ze bedoelt en knikt. Ze haalt het boekje uit de rugzak.

“Heb je ook een handdoek mee om het kindje in te wikkelen wanneer het gemeten en gewogen is?”

Dalila schudt even met haar hoofd terwijl ze haar schouders ophaalt.

“Handdoek?” vraagt de vrijwilligster nu nog eens kort.

Dalila kijkt rond in haar tas en haalt er enkele spullen uit. Wanneer ze de handdoek in de hand heeft, knikt de vrijwilligster Frieda enthousiast toe en zegt dat het dat is wat ze bedoelt. Beide vrouwen zuchten en beginnen daarna te lachen. De vrijwilligster raakt kort de arm van de moeder aan.

De eerste dinsdag en donderdag en de derde donderdag van de maand is er een gezinsondersteuner aanwezig op het consultatiebureau. Elke Turkssprekende ouder kan op deze momenten op haar een beroep doen. Indien ouders dit willen, vergezelt ze hen bij het bezoek aan de arts. Op die manier kan het taalprobleem worden opgevangen. De gezinsondersteuner geeft de arts ook informatie over verschillende gebruiken, waarden en normen eigen aan de Turkse cultuur waardoor de dokter meer inzicht krijgt in de achtergrondsituatie van ouder en kind.

Tijdens deze momenten bevinden zich veel Turkse ouders in de wachtzaal. De sfeer in de wachtzaal is dan helemaal anders. Turkse ouders blijken op deze momenten sneller met elkaar in interactie te treden, ook al kennen ze elkaar niet persoonlijk. Er wordt luidop tegen elkaar gepraat.

Twee Turkse moeders, Karli en Emina, zitten in de wachtzaal te wachten op hun bezoek aan de arts. Beide vrouwen kennen elkaar en zitten uitgebreid met elkaar te praten. Wanneer Karli aan de beurt is bij de arts blijft de andere moeder achter in de wachtzaal. Een derde moeder, Sila, komt de wachtkamer binnen. Ze gaat naast Emina zitten om haar kindje aan de tafel uit te kleden.

Ze knikken kort naar elkaar. De nieuwe vrouw praat luidop in het Turks tegen haar baby. Emina kijkt op. Ze kijkt even naar de interactie tussen moeder en zoon. Daarna spreekt Emina de vrouw aan in het Turks. Ze starten een gesprek waarbij veel naar de baby’s wordt gekeken.

In dit voorbeeld zien we twee Turkse ouders met elkaar in interactie treden nadat ze horen dat ze beiden dezelfde taal spreken. De Turkse cultuur als een gedeelde werkelijkheid van beide ouders kan een gevoel van publieke familiariteit creëren in de wachtzaal. Door hun situatiespecifieke identiteit worden beide ouders voor elkaar open personen die makkelijk toegankelijk zijn voor een gesprek.

Doordat verschillende culturen en nationaliteiten gelijktijdig aanwezig zijn in de wachtzaal, worden ouders en vrijwilligers soms geconfronteerd met uiteenlopende gewoontes en divergerende normopvattingen in de omgang met kinderen. Een dergelijke vrije confrontatie kan in sommige situaties leerzaam zijn.

Haiba (Kongo) komt net terug van een bezoek aan de arts. Ze staat aan dezelfde tafel als moeder Sandra en oma Fabienne. Haiba heeft het druk met het aankleden van beide kinderen. Sandra en Fabienne kijken vertederd naar de twee kindjes.

“Ik vind het spijtig dat ik mijn fototoestel niet mee heb; wat een mooi beeld ging dat niet zijn. Het zijn precies twee tegenovergestelde kindjes. De één zo zwart en donkere ogen en onze Karen zo blond en wit.”

“Zie ze kijken naar elkaar, zo lief.”

Haiba spreekt enkel Engels maar merkt dat ze over haar kindjes bezig zijn.

In een gebroken Nederlands vraagt ze hoe oud Karen is. Karen is anderhalf jaar oud.

Haiba glimlacht en knikt. Daarna kijkt ze terug naar haar eigen meisje en kleedt haar verder aan. Wanneer beide kindjes gekleed zijn, springt het tweejarige meisje op de rug van de moeder. Deze neemt de draagdoek en wikkelt die rond haar dochter. Zo blijft ze stevig zitten op haar rug..

“Oh, maar dat ziet er echt comfortabel uit om in te zitten. Dat gaat precies ook zo vlot.”

Oma Fabienne spreekt Haiba aan en vraagt of deze doeken hier ook te verkrijgen zijn. Ze wijst ondertussen naar de doek.

Haiba zegt in het gebroken Engels: “This is from the market. You just have to watch out if it is a strong one.”

Oma knikt en kijkt naar Sandra. Ze betasten beiden eens het doek.

Haiba verlaat de wachtzaal en zwaait nog eens naar de vrijwilligster en naar beide dames.

“We zouden hier echt eens moeten voor kijken. Dit lijkt me echt handig. Zeker wanneer je boodschappen moet doen.”

Doordat beide ouders op hetzelfde moment in de wachtkamer zijn, kunnen ze in een vrije confrontatie kennismaken met andere opvoedingsgewoontes. De draagdoek van de Afrikaanse vrouw leek de Vlaamse vrouw erg praktisch. Ze overwoog dan ook om dit aspect te integreren in haar eigen opvoedkundige gewoontes.

Bij het observeren viel het ten slotte ook op dat verschillende allochtone ouders tijdens het wachten ook ostentatief tonen dat ze zich aanpassen aan de Vlaamse samenleving. Zo observeerden we een Aziatische moeder die tijdens het wachten met haar kindje in het Nederlands het liedje ‘één, twee, drie, vier, hoedje van papier’ zong, terwijl ze tussendoor met haar moeder in de thuistaal sprak. Op die manier gaf ze voor andere aanwezigen aan dat ze een inspanning levert om zich te integreren in een nieuwe cultuur en aan te passen aan een vreemde taal.

Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek

In ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar de wijze waarop interacties tussen ouders met jonge kinderen binnen de wachtzaal van het consultatiebureau van Kind & Gezin in Ledeberg als stedelijke publieke ruimte vorm krijgen. Mogen we concluderen dat ouders van jonge kinderen nog met elkaar in interactie treden in de wachtzaal ondanks de vermeende individualisering van de huidige samenleving en de steeds groter wordende steden? En kunnen deze interacties een sociaal ondersteunende invulling krijgen?

We hanteerden de etnografische onderzoeksmethodologie (Emerson, et al., 1995) om onze onderzoekssetting van dichtbij aan observatie te onderwerpen. Zo kregen we op een systematische manier zicht op sociale interactieprocessen in de wachtzaal. Het spreekt voor zich dat het daarbij onmogelijk was alle aanwezige interacties in hun totaliteit te bespreken. Dit zou overigens ook niet wenselijk zijn aangezien zo een globaal en oppervlakkig overzicht onvermijdelijk onrecht zou doen aan de complexiteit van de werkelijkheid. Bovendien omvat de abstracte notie ‘interactie’ een zodanig grote diversiteit aan communicatieprocessen dat we ons genoodzaakt wisten om in onze analyse te focussen op een aantal concrete deelaspecten van dit kapstokbegrip. Het lag geenszins in de lijn van onze bedoelingen om algemeen geldende uitspraken te doen los van de concrete context en tijdsperiode, noch beoogden wij een pasklaar antwoord te bieden op bovenstaande onderzoeksvraag. Wel poogden we onze onderzoeksvraag doorheen het onderzoek concreter te maken en vanuit onze bevindingen verder onderzoek te animeren. Via cross-sectionele data-indexering (Mason, 1996) gingen we de observatieverslagen op basis van continue codering na op een aantal interactiecategorieën die frequent aan bod kwamen in de data. Een viertal thema’s traden daarbij duidelijk op de voorgrond. Deze werden aan de hand van non- cross-sectionele data-analyse (Mason, 1996) aan verdere studie onderworpen.

In dit afsluitend hoofdstuk wensen we de belangrijkste bevindingen en conclusies uit ons observatieonderzoek aan te geven. Om de verschillende interacties binnen de wachtzaal als publieke ruimte te begrijpen, was het noodzakelijk om eerst en vooral de concrete architectuur van de ruimte alsook de verschillende vooraf bepaalde doelen van de wachtzaal te omschrijven. Uit de analyse van enkele belangrijke documenten (Kind & Gezin, 2002; Pluralistisch consultatiebureau Kind & Gezin Gentbrugge-Ledeberg, 2002; Kind & Gezin, 2007) en uit gesprekken met vrijwilligers bleek dat het expliciet stimuleren van interacties tussen ouders in de wachtzaal geen doel op zich vormt. Toch hebben we op basis van de architectuur van de ruimte enkele elementen naar voren geschoven die een bevorderende invloed kunnen hebben op de aanwezige interacties. Zo merken we bijvoorbeeld dat de uitbreiding van de wachtzaal met een tweede deel de interacties tussen ouders onderling en met vrijwilligers blijkt aan te moedigen omdat een grotere ruimte als minder chaotisch wordt

ervaren. Ook zien we dat de aanwezigheid van een speelmat in het eerste deel van de wachtzaal interacties tussen ouders kan stimuleren.

De doeleinden van de wachtzaal kunnen gedeeltelijk worden omschreven op basis van het functieprofiel van de vrijwilligers. Binnen de wachtzaal kunnen vrijwilligers service-, signaal- en promotiefuncties vervullen. Ze zorgen er met andere woorden voor dat ouders op een aangename en deskundige manier ontvangen worden, dat het wachten organisatorisch vlot verloopt en dat ouders op de hoogte gebracht worden van de werking van het consultatiebureau. Hen valt de verantwoordelijkheid te beurt eventuele problemen met de werking van de wachtzaal te signaleren aan de inrichtende instantie.

Een eerste thema dat prominent naar voren kwam uit de observatiedata was het concept

‘ambivalentie’. In ons onderzoek wenden we deze term aan om een algemeen beeld te krijgen van de wachtzaal als complexe sociale realiteit. Het is immers onmogelijk om een ruimte als de wachtzaal op eenduidige wijze te bevatten. Globaal gezien geldt de wachtzaal als een ruimte gekenmerkt door een gemoedelijke en aangename sfeer. Uit een grondige inductieve data-analyse kwamen enkele belangrijke tegenstrijdigheden naar voren. Ten eerste bleek – net als uit onze literatuurstudie – dat in de wachtzaal als publieke ruimte het onderscheid tussen privaat en publiek illusoir is. Er bestaat niet zoiets als hét private en hét publieke. Privaat en publiek moeten als een continuüm worden geconcipieerd (Blokland & Potters, 1998). In het vierde hoofdstuk definieerden we de wachtzaal van het consultatiebureau als een semi-publieke ruimte, d.w.z. een ruimte die publiek toegankelijk is tegen bepaalde voorwaarden. Deze worden niet bepaald door overheden, maar door private marktvoorwaarden (Boudry, et al., 2003). Hoewel deze etikettering vanuit juridisch oogpunt zonder meer correct te noemen is, blijkt ze minder bruikbaar in het licht van onze specifieke onderzoeksvraag. De concreetheid van de omschrijving van de ruimte doet immers onrecht aan de complexiteit van de interacties en het veelzijdige karakter van de ruimte. Daarom willen wij aan deze omschrijving net als Boomkens (2006) een ruimtelijke betekenis van openbaarheid toevoegen. Onder publieke ruimtes verstaat hij plaatsen waar burgers elkaar in alle vrijheid en anonimiteit kunnen ontmoeten zonder inmenging van de staat (Boomkens, 2006). Met de nadruk op dit ontmoeten lijkt het ons zinvol om de wachtzaal als publieke ruimte te benaderen vanuit de relationele analyse van Hunter (in Lofland, 1998). Vanuit een relationele invalshoek kunnen we in principe geen onderscheid maken tussen privaat, semi-publiek en publiek. Volgens Hunter (in Lofland 1998) treden een drietal relationele sferen op in publieke ruimtes, met name de publieke, de parochiale, en de private. Terwijl de publiek-relationele sfeer de pool van anonimiteit belichaamt, representeren de privaat- en parochiaal-relationele sferen de pool van herkenbaarheid binnen de wachtzaal. De diverse relationele sferen zijn op ieder moment gelijktijdig aanwezig in de wachtzaal. Uit diverse illustratieve situaties bleek dat hoewel de publiek-relationele sfeer dominant is binnen de wachtruimte, de andere sferen

toch ook voortdurend aanwezig zijn. In bepaalde situaties kunnen de parochiaal- of de privaat-relationele sfeer de overhand nemen. Omdat deze privaat-relationele sferen voortdurend met elkaar in wisselwerking treden en situaties van anonimiteit en herkenbaarheid elkaar als dusdanig steeds afwisselen, kunnen we de ruimte niet als exclusief publiek, semi-publiek of privaat karakteriseren.

Daarom geven wij de voorkeur aan de omschrijving van publieke ruimtes in hun ambivalente hoedanigheid, hun continue dynamiek waarbij privaat en publiek alsook herkenbaarheid en anonimiteit elkaar afwisselen.

In onze betrachting een algemeen beeld van de wachtkamer op te roepen, dienen een aantal andere tegenstrijdigheden eveneens in acht te worden genomen. Een inductieve analyse van observatiedata bracht ons tot de conclusie dat zich binnen de wachtruimte zowel gekende als ongekende elementen voordoen, dat er zowel een sfeer van chaos als van rust kan heersen, en dat zowel nabijheid als distantie voorkomen. We illustreerden deze tegenstrijdigheden aan de hand van diverse observatievoorbeelden. We konden besluiten dat de aanwezigheid van tegenstrijdigheden en hun verhouding ten opzichte van elkaar sterk beïnvloed worden door de specifieke persoonlijkheid van de aanwezigen (ouders, kinderen en vrijwilligers) en het tijdstip en de dag van het bezoek aan het consultatiebureau.

Het thema ‘de blik van de ander’ bracht ons tot de vaststelling dat de aanwezigheid van andere ouders in de wachtzaal een onvermijdelijke invloed heeft op het gedrag van elke ouder, alsook op de algehele sfeer in de wachtzaal. Ouders gaan hun eigen handelen bewust of onbewust aanpassen aan de aanwezigheid van andere ouders. De blik van de ander is niet neutraal; hij kan zich voordoen in meerdere gedaanten en kan diverse betekenissen genereren (Boomkens, 2006). In de wachtkamer worden blikken tussen ouders meestal gekenmerkt door hun wederkerig, open en niet-hiërarchisch karakter. Ouders kijken naar anderen en worden zelf door andere ouders bekeken (Boomkens, 2006). Uitgaande van onze observaties, kunnen we de wachtruimte als een mogelijke plaats voor socialisering concipiëren. Onder socialisering verstaan wij de wederzijdse kennismaking van ouders met al dan niet verschillende opvoedingswaarden en normen. We merken dat sommige ouders tijdens het wachten, net als in het onderzoek van Blackford (2004), hun sociale rol als ouder modelleren aan andere ouders. Alle ouders hebben analoog aan hun opvoedingswaarden een beeld van hoe ze willen worden aangezien als ouder. Als dusdanig bestaat er geen absoluut geldende visie op goed ouderschap; uiteenlopende perspectieven bestaan naast elkaar (Kroese, et al., 2002). We kunnen de wachtzaal dan ook beschouwen als een plaats waar verschillende opvattingen over opvoeding in een vrije confrontatie met elkaar in contact komen. Opvallend tijdens de observaties was dat sommige ouders eenzelfde visie op opvoeding deelden, terwijl anderen daarin van elkaar afweken. Het gedrag van ouders binnen een ruimte en de blik die men kan werpen op hoe andere ouders met hun kinderen omgaan, kan constitutief zijn in de vorming van een ouderidentiteit. Aan de hand van verschillende observatievoorbeelden hebben we in ons onderzoek bestudeerd hoe ouders

deze identiteit binnen de wachtzaal op verschillende manieren vormgeven. In de eerste plaats bleek dat sommige ouders hun eigen gedrag in de wachtzaal hardop als positief of negatief ouderschap gaan kwalificeren. Op die manier trachten ouders een invloed uit te oefenen op het beeld dat anderen van hen als ouder hebben. Deze invloed hoeft echter niet noodzakelijk op dergelijke expliciete wijze te worden uitgeoefend. Ouders kunnen het beeld dat anderen van hen hebben ook op een indirecte manier pogen te beïnvloeden. Zo worden de boodschappen die ze aan hun kind meegeven onwillekeurig opgepikt door luisterende ouders. Via gesprekken met hun kind kunnen ouders het

deze identiteit binnen de wachtzaal op verschillende manieren vormgeven. In de eerste plaats bleek dat sommige ouders hun eigen gedrag in de wachtzaal hardop als positief of negatief ouderschap gaan kwalificeren. Op die manier trachten ouders een invloed uit te oefenen op het beeld dat anderen van hen als ouder hebben. Deze invloed hoeft echter niet noodzakelijk op dergelijke expliciete wijze te worden uitgeoefend. Ouders kunnen het beeld dat anderen van hen hebben ook op een indirecte manier pogen te beïnvloeden. Zo worden de boodschappen die ze aan hun kind meegeven onwillekeurig opgepikt door luisterende ouders. Via gesprekken met hun kind kunnen ouders het