• No results found

Inkomsten provincies

In document S3. Maatschappelijke effecten Pijler 2 (pagina 61-65)

6.2.1 Provinciefonds

Het PF houdt rekening met het verschil in schaalgrootte door een vaste voet te hanteren voor een aantal clusters87. Ter illustratie een extreem voorbeeld: een provincie met nul inwoners zal toch een bestuurlijk apparaat moeten onderhouden, gezien de wettelijke taken. Hoe groter een provincie is, hoe minder de vaste voet een rol speelt. Dit betekent dat letterlijk volgen van de systematiek van het PF leidt tot een rekensom waarin een Noordvleugelprovincie slechts eenmaal de vaste voet toege-kend krijgt in plaats van de huidige driemaal (Utrecht, Noord-Holland, Flevoland). In onderstaande tabel is weergegeven wat het effect is van de samenvoeging op de maatstaven en op de totale uitke-ring van het PF88.

85 Besluit Rampen en Zware Ongevallen.

86 De uitkeringsfactor zorgt ervoor dat het product ‘maatstaven x gewichten’ gelijk is aan het beschikbare bud-get voor het PF in de Rijksbegroting.

87 Te weten: Bestuur, Water en Milieu, Economische Zaken, Volkshuisvesting en RO, Voorzieningen.

88 Naast de algemene uitkering op basis van maatstaven, die in de tekst is uitgelegd, kent het totale PF ook integratie- en decentralisatie-uitkeringen toe, welke op een andere manier worden vastgesteld.

Tabel 6-2 Effect uitkering Provinciefonds89

Uitkering PF 2012 (x € 1 miljoen)

Utrecht 149

Noord-Holland 130

Flevoland 79

Totaal 358

Noordvleugelprovincie (1x vaste voet) 324

Verschil wel/geen fusie - 34

Deze besparing als gevolg van het handhaven van de huidige PF-systematiek mag niet opgeteld worden bij de mogelijke besparing op apparaatskosten Deze € 34 miljoen horen immers bij de effec-ten op de inkomseffec-ten terwijl de apparaatskoseffec-ten bij de koseffec-ten horen . Verder is dit bedrag een bena-dering, omdat de maatstaven ‘inwoners landelijk gebied’ (negatief) en ‘gewogen weglengte’ (positief) een klein effect zullen hebben.

De conclusie is dat het letterlijk volgen van de systematiek van de ijkpunten PF leidt tot een vermin-dering van de uitkering voor een Noordvleugelprovincie van ongeveer € 34 miljoen90. De inhoudelij-ke reden hiervan is een in de systematiek ingevlochten schaaleffect: hoe klein een provincie ook is, er zullen altijd bepaalde kosten gemaakt moeten worden. Of deze korting daadwerkelijk doorgevoerd wordt, en zo ja, op welke wijze en hoe dit doorwerkt op andere provincies, is een politiek-bestuurlijke keuze. Hier is alleen in beeld gebracht wat het gevolg is van het handhaven van de huidige systema-tiek van het PF voor de Noordvleugelprovincie.

6.2.2 Opcenten Motorrijtuigenbelasting

De provincies hanteren elk een eigen tarief voor de opcenten op de motorrijtuigenbelasting (opcen-ten MRB), die overigens door de Belastingdienst geïnd worden. De Noordvleugelprovincie zal echter één tarief moeten hanteren. Dat heeft vanzelfsprekend invloed op de inkomsten vanuit de opcenten MRB. In onderstaande tabel zijn de huidige tarieven en opbrengsten weergegeven. Op basis van de gehanteerde tarieven worden in de tabel daarna enkele varianten bepaald.

Tabel 6-3 tarieven en gerealiseerde opbrengsten opcenten MRB

Opbrengst opcenten MRB Tarief MRB

201291 (€)

Hieronder zijn de gevolgen van enkele plausibele keuzes weergegeven.

Tabel 6-4 Varianten tarieven opcenten MRB

MRB Noordvleugel Tarief MRB opbrengst Verschil t.o.v. huidig (x € 1 miljoen)

Hoogste tarief 76,6 377,1 30,6

Middelste tarief (Utrecht) 72,6 357,5 10,9

Gemiddeld tarief 70,5 346,6 0,0

Laagste huidig tarief 67,9 334,3 -12,2

Rekentarief in PF 65,9 324,5 -22,1

Het moge duidelijk zijn dat hier een maatschappelijk effect is dat door burgers (preciezer: autobezit-ters) gevoeld wordt, namelijk een lastenverlichting of –verzwaring.

De keuze voor een tarief is echter afhankelijk van politiek-bestuurlijke keuzes ten aanzien van de omvang van het eigen belastinggebied van provincies, de maximaal acceptabele lastenverhoging dan wel de haalbare lastenverlichting et cetera. In deze varianten is alleen uitgerekend wat het fi-nanciële gevolg van een keuze is.

6.2.3 Specifieke en Doeluitkeringen

De provincies ontvangen een aantal specifieke uitkeringen en brede doeluitkeringen. Hiervan is de belangrijkste de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (kortweg: BDU V&V). Uit gesprekken met de betrokken vakdepartementen blijkt dat er geen aanleiding is om te verwachten dat omvang en ver-deling van deze geldstromen anders wordt bij de vorming van de Noordvleugelprovincie. Hier zijn ook geen voorgenomen besluiten over. Daarom wordt in deze business case aangenomen dat deze geld-stromen voor een samengevoegde provincie gelijk zijn aan de som van de huidige geldgeld-stromen94.

91 Bron: CBS Statline, Provincies: tarieven opcenten.

92 Decembercirculaire PF 2012.

93 Verschillen in de decimalen zijn ontstaan door afrondingsverschillen.

94 Voor de BDU-V&V geldt overigens in de Nulvariant een herverdeling van Bestuur Regio Utrecht naar de pro-vincie Utrecht; zie de Bijlage. Verder gaat mogelijk een klein stukje van Flevoland (Almere) naar de te vormen vervoerregio Amsterdam-Almere. Hier is echter nog geen besluitvorming over.

6.2.4 Inkomsten overige eigen middelen (OEM)

Voor de inkomsten uit overige eigen middelen (voor een belangrijk deel bestaande uit inkomsten uit de verkoop van energiebedrijven) geldt dat die in een fusieprovincie een optelsom zijn van de OEM van de individuele provincies. Naast de mogelijke effecten in de nulvariant (schatkistbankieren, wet HOF) is er geen reden te veronderstellen dat de samenvoeging een effect zal hebben. Daarom wordt in deze business case aangenomen dat de inkomsten uit OEM voor een samengevoegde provincie gelijk zijn aan de som van de huidige.

7 Bandbreedte programma-uitgaven Noordvleugelprovincie

Bij de vorming van de Noordvleugelprovincie ontstaat ruimte om nieuwe keuzes te maken in de be-steding van middelen en gewenste dienstverleningsniveaus. De eerste reden is dat er een nieuwe politieke situatie ontstaat als de Noordvleugelprovincie tot stand komt. Een mogelijke tweede reden kan zijn dat een Noordvleugelprovincie een andere rol kan nemen (autoriteit vs. intermediair, zie Hoofdstuk 2). Deze analyse geeft een bandbreedte aan van de theoretische ruimte voor besparingen op programma uitgaven in de nieuwe provincie. Hiervoor dienen wel politieke keuzes gemaakt te worden.

Nota bene:

Een besparing op programma-uitgaven is niet eenduidig als een effect van de vorming van de Noordvleugelprovincie te beschouwen. Deze mag dus ook niet zomaar opgeteld worden bij de effec-ten op apparaatskoseffec-ten. Bovendien zijn de belangrijke grootheden hierin (politieke situatie en daar-uit mogelijk voortvloeiende besparingen) weliswaar gerelateerd, maar niet hetzelfde. Daarom formu-leren wij de uitkomst van dit onderdeel als een bandbreedte en als een potentieel.

De opbouw van de redenering is als volgt:

 eerst tonen we aan dat de ijkpuntensystematiek van het PF bruikbaar is om objectiveerbare besparingen op de programma-uitgaven van een Noordvleugelprovincie te ramen,

 vervolgens laten we zien dat voor de drie samenstellende provincies gezamenlijk geen sprake is van budgettaire krapte. Dit betekent dat er een besparingspotentieel kan zijn,

 aan de hand van het onderzoek van de Raad voor de Financiële Verhoudingen bepalen we tot slot een voorzichtige bandbreedte van dit besparingspotentieel.

7.1 Gebruik IJkpuntensystematiek om programma uitgaven te toetsen

De uitgaven van provincies worden voor een groot deel ingegeven door programma-uitgaven. Deze zijn het resultaat van politieke en bestuurlijke keuzes. Als de keuzes in programma uitgaven voor de Noordvleugelprovincie een optelsom wordt van het huidige beleid van de drie provincies, dan zal er geen besparing zijn. Als een samenvoeging van provincies echter tot nieuwe afwegingen leidt ten aanzien van inzet, doelmatigheid, et cetera dan kan dit leiden tot een verandering in programma-uitgaven. Om deze bandbreedte in te kunnen schatten, maken wij gebruik van de ijkpuntensystema-tiek95.

In document S3. Maatschappelijke effecten Pijler 2 (pagina 61-65)