• No results found

Infrastructuur Voorgenomen beleid

Beleidskader medisch-specialistische zorg 1 Inleiding

3 Het beleid ter zake: van voornemen naar implementatie?

3.2 Infrastructuur Voorgenomen beleid

Het beleid met betrekking tot de bouw van ziekenhuizen is gericht op een reductie van de totale (bedden)capaciteit, op het deconcentreren van relatief eenvoudige ziekenhuiszorg en het concentreren van de meer complexe zorg en op het

totstandbrengen van een regionaal zorgnetwerk. In

bouwtermen gesproken betekent dit dat ziekenhuisgebouwen flexibel moeten zijn.

Ook voor de bouw van ziekenhuisvoorzieningen geldt dat er een grotere verantwoordelijkheid bij de ziekenhuisbesturen wordt gelegd. Ingeval van vergunningplichtige bouw is het voornemen om in de toekomst niet meer een

investeringsbudget vast te stellen, maar een exploitatiebudget. Met het beschikbare exploitatiebudget zal het

ziekenhuisbestuur zelf vorm moeten geven aan het ziekenhuis van de 21ste eeuw. Wel gelden daarbij enkele

randvoorwaarden: een door de regio gedragen visie omtrent taak en functie die het ziekenhuis zal vervullen, een flexibele opzet, reductie van capaciteit bij vervangende nieuwbouw, bouwkundige structurering rond zorgprocessen, vervlechting met het zorgaanbod van andere zorgaanbieders en inbedding van investeringen in ICT in de planontwikkeling van het

ziekenhuisgebouw. Ingezet beleid

De vigerende bouwwet, de WZV, dateert van 1971. De WZV is van toepassing op intramurale zorginstellingen; sinds 1991 is ze ook van toepassing op academische ziekenhuizen. Op grond van deze wet is het verboden te bouwen zonder vergunning. Voordat vergunning wordt verleend is een verklaring van behoefte nodig. Deze wordt, volgens de wet, getoetst aan provinciale plannen. Omdat deze plannen niet of nauwelijks zijn opgesteld, zijn tal van beleidsregels

uitgevaardigd, die hun wettelijke basis vinden in artikel 3 van de WZV. Deze beleidsregels zijn zeer gedetailleerd en hebben, wat de structurering van de ziekenhuissector betreft,

betrekking op: schaalgrootte, samenhang, verdeling van functies en bedden, normen voor nieuwbouw, renovatie en sloop. Na afgifte van een verklaring volgt doorgaans uiteindelijk afgifte van een vergunning. In het hele traject wordt niet getoetst op beschikbaarheid van financiële middelen (exploitatiekostenplafond). Daarom is een systeem van bouwprioritering door de Minister vastgesteld: dit geeft voor vier jaar aan welke bouwinitiatieven uitgevoerd mogen worden. Deze lijst komt tot stand mede op basis van adviezen van provincie en zorgverzekeraars.

Vanaf begin jaren '90 ontstaat er drang (vanuit het veld) tot deregulering van de bouwwet. Op dat moment was al een Meldingsregeling van kracht, die inhield dat geen vergunning vereist was voor verbouwing of uitbreiding waarvan de kosten niet uitstegen boven een bepaald bedrag. In 1996 werd deze regeling uitgebreid door de verantwoordelijkheid voor

instandhoudingsbouw geheel over te dragen aan de instellingen (Meldingsregeling nieuwe stijl). Daartoe vindt geoormerkte budgetopbouw plaats. Verdere deregulering was voorzien in het wetsvoorstel Bouwbeheersing zorginstellingen; dat voorstel heeft de eindstreep echter niet bereikt.

Thans ligt een nieuw voorstel ter advisering voor aan diverse uitvoeringsorganen: Het voorstel van Wet exploitatie zorginstellingen. Daarin wordt het plan als spil van het sturingssysteem vervangen door de zorgvisie (waarin de minister een overzicht geeft voor de volle breedte van de sector van benodigde infrastructuur en het bedrag dat daarvoor beschikbaar is) en de regiovisie (waarin de provincie op basis van adviezen van partijen in de regio de zorgvisie uitwerkt voor de betreffende regio).De wet zal van toepassing

zijn op alle zorginstellingen (zowel intra- als extramurale voorzieningen) en combineert twee elementen: de toelating van instellingen (thans op basis van ZFW en AWBZ) en vergunningverlening voor bouw. Er wordt dan ook gesproken over een ‘exploitatietoestemming’. Deze toestemming geeft de bandbreedte van de exploitatie aan en kan ook capaciteiten aangeven. De contracteerverplichting voor zorgaanbieders (zoals geregeld in ZFW en AWBZ) blijft met dit voorstel ongewijzigd.

Elke instelling die zorg wil bieden uit hoofde van de ZFW/AWBZ moet daarvoor een exploitatietoestemming hebben van de Minister, respectievelijk het College voor zorgverzekeringen. Op aanvragen van een instelling voor een exploitatietoestemming waarbij het gaat om bouw

(nieuwbouw, ingebruikneming, bouwkundige ingrepen voor instandhoudingsbouw) beslist de Minister, waarbij afwijzen mogelijk is op basis van prestatie-eisen en op basis van exploitatiegevolgen die zouden leiden tot overschrijding van het in de zorgvisie aangegeven totaalbudget. Net als in de WZV zal voor de instandhoudingsbouw de

verantwoordelijkheid geheel bij de instelling worden gelegd, tenzij de geraamde kosten de beschikbare budgetruimte te boven gaan. Dan zal de Minister de beslisbevoegdheid houden. Op aanvragen van een instelling voor een

exploitatietoestemming waarbij geen sprake is van bouw, beslist het Cvz. Ook hier kan afwijzing plaatsvinden indien de exploitatie tot overschrijding van het macrobudget zou kunnen leiden. Voor bouw waarvoor de minister

exploitatietoestemming heeft gegeven, is een vergunning van het College bouw zorginstellingen nodig, dat beoordeelt aan de hand van opgestelde prestatie-eisen.

De Minister beoordeelt de aanvragen om een

exploitatietoestemming waarbij bouw een rol speelt in onderlinge samenhang. De Minister beoordeelt allereerst of een initiatief past in de zorgvisie en of aan de prestatie-eisen wordt voldaan. Als dat zo is, beziet de Minister de projecten waarvoor een aanvraag is ingediend in onderling verband om aan de hand van de prioriteitscriteria de mogelijkheid en volgorde van realisatie vast te stellen. In de volgorde die hieruit voortvloeit, worden de projecten op een lijst gezet (het bouwprogramma) tot de som van de afzonderlijke projecten de voor het programma beschikbare financiële ruimte heeft bereikt. Voor het verlenen van toestemming raadpleegt de Minister de provincies.

3.3 Positionering aanbieders medisch