• No results found

Herordening vanuit patiëntenperspectief Gelet op het feit dat er veel mensen zijn die kennelijk wel last

Functies medisch-specialistische zorg: vier cases

4 Mensen met een depressie 1 Feitelijke informatie

4.4 Herordening vanuit patiëntenperspectief Gelet op het feit dat er veel mensen zijn die kennelijk wel last

hebben van symptomen die op depressie wijzen doch geen zorg vragen (de 400.000 mensen die helemaal nergens heen gaan), is het allereerst wenselijk dat de bevolking informatie krijgt over welke klachten wél op een serieuze depressie wijzen en welke niet (signalering).

Vervolgens de behandeling. De huisarts behandelt kennelijk nu zélf de meeste patiënten met een depressie. Gezien hun zware

taak, mede ook ten dienste van de ggz als poortwachter, dient de huisarts steun te krijgen in zijn praktijk van iemand die goed is onderlegd in het onderkennen van depressies. Een ervaren ggz-verpleegkundige kan hier uitkomst bieden. Deze kan de potentiële doelgroep begeleiden, de werkelijk

depressieve mensen eruit selecteren, hen leren de eigen symptomen te herkennen en er rekening mee te houden, hun medicatie in de gaten houden, verslaving aan slaapmedicatie afbouwen, zelfhulpgroepen opzetten, enz.

Dan continuïteit van zorg. Op het niveau van de gezamenlijke professionals bestaat de noodzaak dat huisarts, bedrijfsartsen, en specialistische ggz-hulp elkaar gaan verstaan en met elkaar kunnen samenwerken. Dat betekent dat zij onder de term ‘depressie’ hetzelfde moeten gaan verstaan en dat zij vervolgens ook de eigen behandelwijze met de andere hulpverleners afstemmen. Een (actieve) communicatie tussen huisarts en bedrijfsarts ten behoeve van depressieve mensen verdient in dit licht nadrukkelijke aandacht.

De relatie tussen deze twee eerstelijnsdeskundigen gezamenlijk en de tweedelijns-ggz is een tweede aandachtspunt. Het pakt bijvoorbeeld paradoxaal uit, dat bedrijfsartsen werknemers met lichte klachten thuis laten zitten, in afwachting van specifieke behandeling. Zulks staat - in de ogen van de professionele tweedelijns-ggz-sector, waar men het gevaar van niets doen, thuiszitten en piekeren nadrukkelijk onderkent en tegengaat - juist gelijk aan ‘voeden van symptomen’. Dit type verschil van inzicht dient overwonnen te worden.

Experimenten met samenwerking tussen de specialistische ggz- sector en de eerste lijn zijn dan ook een topprioriteit. Bij het ontwerp van een meer rationele procesgang kan worden meegenomen hoe en met welke moderne (ICT-)technologie men de onderlinge communicatie over concrete casuïstiek wil bevorderen, ten behoeve van enige spoed door het traject aan de zijde van de cliënt.

De relatie tussen somatisch artsen en de ggz-sector als zodanig dient - op grond van modern onderzoek op het punt van co- morbiditeit - te worden verbeterd. Dit kan worden bevorderd door het vak psychiatrie een groter aandeel te geven in het opleidingscurriculum van artsen. Ook is het te overwegen op EHBO-afdelingen een stageplaats psychiatrie te creëren en te vereisen dat de aldaar werkzame verpleegkundigen een gedegen kennis hebben van psychiatrie.

Wat betreft de rol van patiënten: het zal niet eenvoudig zijn patiënten met een depressie bijeen te brengen in een

vereniging of in lotgenotengroepen. De vraag is ook, of dit wel gestimuleerd moet worden bij een ziektebeeld waarvan de patiënt uit de aard der zaak buitengewoon graag verlost wil blijven wanneer men er eenmaal overheen is. Het verdient wel aanbeveling de ervaringen met de hulpverlening van patiënten mensen die over een depressie heen zijn standaard vast te leggen en van deze exit rapporten goed gebruik te maken bij de planning van nieuwe voorzieningen en/of therapievormen.

5

Mensen met hartfalen

5.1 Feitelijke informatie

Hartfalen is een complex syndroom, gekenmerkt door de volgende symptomen: moeheid en bij geringe inspanning kortademigheid, vochtophoping, met name in de benen en de longen. Dit alles tengevolge van een minder goed werkende hartspier. Het hartspierweefsel wordt slecht doorbloed. Het is voornamelijk een aandoening, die zich manifesteert na afsluiting van het arbeidzame leven. De exacte grootte van de groep is onbekend. Wel is bekend dat de groep in snel tempo groeit. Dit is een gevolg van meer succesvolle en vroegtijdige interventies bij mensen met een coronair lijden. Vroeger werden aandoeningen van de kransslagaderen vaker te laat gediagnosticeerd en waren de mogelijkheden voor succesvolle interventie beperkt. Voorheen overleden dus veel mensen, terwijl men nu - zij het met een beschadigd hart - in leven blijft. Daarom is het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van hartfalen toegenomen en ook het aantal heropnames met de diagnose hartfalen na behandeling wegens coronair lijden is hoog: tussen de 37 - 50% belandt binnen negen maanden na ontslag weer in het ziekenhuis (Jaarsma, 1999, p. 122).

Het LINH heeft berekend dat in 1999 761 mensen per 100.000 ingeschrevenen bij de huisarts met een vermoeden van

hartfalen werden doorverwezen naar een specialist. Uitgaande van een bevolking van 15 miljoen, zijn dit in totaal naar schatting 114. 200 mensen, 52% van hen was man. Ruim 25% van hen was ouder dan 75 jaar; ruim 30 % had een leeftijd tussen de 65 en de 74, en ruim 25% tussen 45 en 64 jaar. Het blijkt dat veruit de meeste mensen naar de cardioloog

verwezen worden: in totaal 105.437. Bijna 50% van hen werd verwezen met als doel diagnostiek en behandeling; een kleine 20% had waarschijnlijk te maken met het uitsluiten van pathologie.

De kosten van zorg, besteed ten gunste van mensen met deze aandoening liggen jaarlijks ergens tussen de 300 en de 1000 miljoen gulden. Hartfalen is onder meer zo kostbaar, omdat het gepaard gaat met ziekenhuisopname. Het is

verantwoordelijk voor een groot deel van de toegenomen kosten van ziekenhuiszorg. De verwachting is dat de kosten van hartfalen in de periode tot 2015 met 43% zullen toenemen, vooral tengevolge van de veroudering van de samenleving (RIVM, 1997).