• No results found

Informele participatie

In document Staat van het Bestuur 2012 (pagina 121-126)

De burger centraal

7.1 Betrokkenheid burgers bij lokaal bestuur 1

7.1.2 Informele participatie

Buiten de formele procedures voor burgerparticipatie, staat gemeenten een scala aan andere middelen ter beschikking om burgerparticipatie te stimuleren en te faciliteren. Gemeenten geven aan de afgelopen twee jaar verschillende methoden – waaraan alle inwoners kunnen meedoen – te hebben gebruikt.

Tabel 94. Gebruik participatiemethoden t.b.v. alle burgers (in procenten)

Jaar 2010 2012

Internetforum 24,8 25,2

Schouw 55,9 66,7

Stad/dorp/wijkgesprekken 79,3 78,5

Enquête 75,9 73,3

Inspraakavonden 93,8 97,8

Themabijeenkomsten 93,8 93,3

Bron: ProDemos.

De (themabijeenkomsten en inspraakavonden blijken door bijna alle gemeenten gebruikt te worden (93,3&

respectievelijk 97,8%). Ook de enquête en de stads- dorps- of wijkgesprekken zijn veelgebruikte methoden (73, respectievelijk 78,5%), zij het dat hun populariteit in vergelijking met 2010 in beperkte mate is afgeno-men. Het internetforum blijkt evenals in 2010 minder populair te zijn, 25,2% van de gemeenten geeft aan deze methode aangewend te hebben. Een reden hiervoor kan zijn dat gemeenten doorgaans niet beschik-ken over uitgebreide bestanden met e-mailadressen van hun burgers.

Tabel 95 Gebruik participatiemethoden t.b.v. selectie burgers (%)

Jaar 2010 2012

Burgerjury 5,5 4,4

Internetpanel 20 33,3

Burgerpanel 31,7 34,8

Enquête 75,2 60,8

Bron: ProDemos.

Participatiemethoden waaraan een geselecteerd deel van de inwoners kon meedoen, worden door gemeenten ook gebruikt. Een enquête is daarbij de methode die het vaakst toegepast wordt (60,8%), maar het valt wel op dat de populariteit daarvan in vergelijking met 2010 aanzienlijk is gedaald. De populariteit van het internetpanel is daarentegen relatief fors gestegen tot een percentage van 33,3% van de gemeenten.

E-participatie

Aandacht voor e-participatie richt zich op dit moment vooral op het gebruik van sociale media. De vergelijkbare paragraaf in de Staat van het Bestuur 2010 ging nog uitsluitend over interactieve websites van gemeenten. Nu is het platform voor interactie duidelijk verschoven naar ‘buiten’, gezien de fenomenale

groei van Facebook, Twitter etc, ook als het gaat om politieke en maatschappelijke onderwerpen. Het aantal bezoeken van Internet is ongeveer constant, terwijl het gebruik van de belangrijkste sociale media tussen 2010 en 2011 nog sterk is gestegen (+ 18%)3. In Nederland is het aantal actieve twitteraars in 2011 1 miljoen.

Volgens een ledenenquête van de VNG heeft 62% van de respondenten een account op een of meerdere sociale media. Raadsleden spannen met 75% de kroon. Van de bestuurders heeft 67% van de burgemeesters een account, terwijl van de wethouders 56% een account heeft. Gemeentesecretarissen sluiten de rij met 46%. De meest gebruikte kanalen zijn Linked in, Twitter en Facebook (resp. 80, 60 en 41%)4.

Kenmerken van sociale media zijn onbegrensde deelmogelijkheden, snelheid en interactie. Op gemeente-lijk niveau hebben sociale media vooral in het veiligheidsdomein een grote vlucht genomen. Het desbetref-fende medium Burgernet heeft inmiddels ruim 600.000 deelnemers en zal op 31 december naar verwach-ting operationeel zijn in 280 gemeenten. Van de circa 400 Burgernetacties die maandelijks in gang worden gezet, leidt gemiddeld 10 procent rechtstreeks tot het aanhouden van de verdachte, of het oplossen van een vermissing. Daar bovenop komen de indirecte, ook waardevolle bijdragen aan het opsporingsproces (meldingen, signalementen) van circa 40 procent van de Burgernetacties .

Bij veel gemeenten die met sociale media beginnen is het overigens vooral eenrichtingverkeer en worden alleen plannen of besluiten gecommuniceerd. Uit de bovengenoemde VNG ledenpeiling blijkt ook dat veel gemeenten sociale media inzetten ter versterking van hun communicatie met de burger. Het wordt vooral gebruikt als aanvullend communicatiemiddel voor nieuws en besluitvorming van de gemeente (84%) en in mindere mate voor burgerparticipatie (41%). Deze stelling wordt door de verkenning van de Raad voor het Openbaar Bestuur ten behoeve van het advies ‘In gesprek of verkeerd verbonden’ (april 2012) bevestigd. Het instrument wordt vooral gebruikt om te zenden. Politici en politieke partijen lijken nog onvoldoende doordrongen van de interactieve en mobiliserende potentie van sociale media. Uit onderzoek van Ernst &

Young (maart 2012) onder 934 ambtenaren blijkt dat nog geen 30% van de Nederlandse overheidsinstanties een sociale mediabeleid hanteren. De meeste overheden zitten nog in de pilotfase. Circa 74% van de respondenten is ervan overtuigd dat sociale media over vijf jaar niet meer zijn weg te denken.

Reikwijdte en draagvlak burgerparticipatie

Het WRR-advies Vertrouwen in Burgers laat zien dat burgers zelden tevreden zijn over inspraakprocedures.

Bij de vele gesprekken in het land werd steevast gevraagd: “Wie heeft er wel eens aan inspraak meegedaan?”

Daarbij stak steevast 1/3 tot 2/3 de hand op. Op de vraag “En vond je het een bevredigende ervaring?” bleven nog maar een paar handen naar boven (WRR 2012, p. 99). In 2009 had de Nationale Ombudsman dat ook gesignaleerd in zijn rapport “We gooien het de inspraak in”. Burgers ervaren dat er te weinig met hun inbreng wordt gedaan, of het verwachtingenmanagement klopt niet. Bovendien is de samenstelling van deelnemers aan politieke participatie erg scheef. Uit onderzoek blijkt dat het invullen van burgerbudgetten met projecten en het meedoen aan maatschappelijke initiatieven in bredere lagen van de bevolking weerklank vinden dan inspraak en interactieve beleidsvorming, wat vaak klagers en tegenstanders uitlokt5. Politieke participatie is in overwegende mate het domein van autochtone hoog opgeleide mannen van middelbare leeftijd (Dekker 20006, Bovens en Wille 20117). Bij kleinschalige bewonersinitiatieven ligt dat anders. In de eerste plaats zijn de persoonlijke kenmerken van de burgers die actief zijn in hun buurt gelijkmatiger gespreid qua geslacht, leeftijd, etnische herkomst en opleidingsniveau. De kans dat mensen actief worden in hun buurt hangt zeer sterk samen met de binding aan de buurt, de tijd dat mensen er wonen. Het onderzoek uit de Amsterdamse probleemwijken laat zien dat van de initiatiefnemers 25%

tussen de 10 en 20 jaar in de buurt woont en 33% zelfs tussen de 20 en 50 jaar. Dat terwijl de gemiddelde woonduur in de stad rond 8,1 jaar ligt. De meeste initiatiefnemers hebben bovendien geen verhuisplannen

3 Cijfers van ComScore Media Metrix, vermeld in advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur, “In gesprek of verkeerd verbonden”, april 2012, p. 24.

4 Ledenpeiling VNG 2011, zie http://www.vng.nl/eCache/DEF/1/08/890.html.

5 Opgenomen in themanummer Beleid en Maatschappij 2011, jrg 38 nr 4.

op korte termijn. Het gaat daar dus om de harde kern. De cijfers in tabel 96 bevestigen dit beeld. Deze cijfers zijn illustratief, betreffen het enige grootschalige survey-onderzoek dat bekend is. Zij komen weliswaar uit één stad (Enschede), maar zijn in lijn met andere minder grootschalige onderzoeken van Universiteit van Amsterdam en Universiteit van Tilburg, die eveneens concluderen dat de samenstelling van de deelnemers aan de ‘doe-democratie’ minder eenzijdig is dan die aan interactieve beleidsvorming. Het Sociaal en Cultureel Planbureau vergelijkt de samenstelling van de groep vrijwilligers, deelnemers aan collectieve actie en politiek geïnteresseerden. De oververtegenwoordiging van hoog opgeleiden is in deze drie categorieën het grootst bij de politiek geïnteresseerden en het laagst bij de vrijwilligers8.

Tabel 96 Collectieve betrokkenheid naar binding aan de buurt, geslacht en leeftijd Collectieve betrokkenheid

Eigen woning 49,0% 59,3%

N = 1058

Bron: Universiteit Twente, survey Leefomgeving en politiek ’2002 – 2008’.

Onderzoek over burgerinitiatieven in 24 Amsterdamse wijken leert dat een brede groep deelnemers is bereikt. De meerderheid is vrouw (61%), bijna de helft is onder de vijftig (48%), de helft heeft lager of middelbaar onderwijs gevolgd (50%) en een vrij grote groep heeft een laag inkomen. Weliswaar zijn de autochtone Amsterdammers overgerepresenteerd, maar niet sterk (50% in de bevolking versus 60% in de groep initiatiefnemers).

Het Twentse onderzoek met buurtgerichte initiatiefnemers in de gemeente Enschede laat een soortgelijk beeld zien. Opmerkelijk is dat in Enschede onder de mensen die zichzelf kwalificeren als actief door middel van bovengemiddelde deelname aan collectieve buurtactiviteiten, hoger opgeleiden zelfs ondervertegen-woordigd zijn. Het lijkt daar vooral om middelbaar opgeleiden te gaan. Dit is opmerkelijk, omdat bij politieke participatie de verhoudingen meestal omgekeerd zijn. Bij de inkomensverdeling is de verdeling minder scheef. Onderstaande tabel geeft dat weer.

8 SCP, De Sociale Staat van Nederland 2011, blz 199

Tabel 97 Collectieve betrokkenheid naar hoogte van inkomen en opleiding

Bron: Universiteit Twente, survey Leefomgeving en politiek ’2002 – 2008’

Men zou nog kunnen stellen dat het uit democratisch oogpunt niet veel uitmaakt hoe allerlei statistische categorieën in de groep actieve burgers verdeeld zijn, als ze maar de heersende opvattingen in de buurt vertegenwoordigen. Denters c.s. hebben in hun onderzoek met vragen over de tevredenheid van bewoners over diverse aspecten van hun buurt vastgesteld dat er vrijwel geen verschillen in opvattingen tussen actieve en minder actieve burgers bestaan. Wat betreft inspanningen van gemeenten om moeilijk bereikbare doelgroepen te betrekken blijkt dat zij massaal zijn afgestapt van het vertalen van communicatiemateriaal in een andere taal dan Nederlands. Dat doet in 2011 nog maar 22% van de gemeenten.

Bewonersbudgetten

Van de gemeenten werkt 51,1% met dorps- en/of wijkbudgetten die bewoners naar eigen inzicht mogen besteden. Dat was in 2010 nog 46,2%. De kleinste gemeenten met minder dan 10.000 inwoners werken niet met dorpsbudgetten. Verder valt op te merken dat hoe groter het inwoneraantal is, hoe groter de kans is dat deze gemeente met een dorps- en/of wijkbudget werkt. In een groot deel van de gevallen bestaat het dorps- of wijkbudget uit een bedrag tot 50.000 euro (42,2%) of een bedrag tussen 50.000 en 100.000 euro (21,7%). 5,8% van de gemeenten geeft aan meer dan 1 miljoen euro ter beschikking te hebben. Het aantal structurele territoriale dorps- en wijkraden is gelijk gebleven (50% van de gemeenten beschikt hierover. 58%

van de gemeenten (waaronder alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners) stelt subsidies beschikbaar aan bewonersorganisaties voor eigen activiteiten.

Maatschappelijk initiatief en zelforganisatie

De manier waarop gemeenten met informele maatschappelijke initiatieven omgaan is divers. In 49,9% van de gemeenten komen informele initiatieven via wijkambtenaren bij de gemeente terecht. Daarnaast komen initiatieven via het gemeentelijk loket of de griffier (27,4% respectievelijk 25,9%) bij de gemeente terecht.

25,9% van de gemeenten onderneemt geen specifieke activiteiten voor de omgang met informele bewonersinitiatieven.

In 240 van de 440 gemeenten, deelgemeenten en stadsdelen wordt in het collegeprogramma voor de periode 2010-2014 nadrukkelijk aandacht besteed aan burgerparticipatie9. Niet zelden wordt dit onderwerp in het teken geplaatst van de te verwachten bezuinigingen, waarbij gemeenten het belang beklemtonen van een actieve samenleving die met maatschappelijke initiatieven bepaalde publieke verantwoordelijkheden zal moeten overnemen. Op een vraag waarmee gemeenten hun eigen inzet voor burgerparticipatie konden typeren als consulteren, coproduceren of de zelfredzaamheid van burgers vergroten koos 18,5% van de gemeenten voor die laatste optie, wat toch de meest vergaande variant betreft.

Dat gemeenten nog worstelen met een passende ontvangst van maatschappelijke initiatieven is ook duidelijk. Bijna de helft van de gemeenten (48,9%) heeft wijkambtenaren rondlopen die initiatieven begeleiden. Een kwart heeft een speciaal gemeentelijk loket of heeft de taak om burgerinitiatieven in ontvangst te nemen aan de griffier toevertrouwd (27,4 resp. 25,9%). In een mystery-guest onderzoek dat in 2007 is gehouden en in 2011 is herhaald, zijn alle gemeenten aangeschreven door een initiatiefrijke zogenaamde burger die een plan voor een zeer aansprekend sociaal project presenteerde met verzoek om een reactie. Het goede nieuws is dat gemeenten ten opzichte van 2007 beter zijn gaan reageren op derge-lijke maatschappederge-lijke initiatieven. Minder positief is dat een burger in 2011 45 procent kans heeft dat een gemeente geen aandacht besteedt aan zijn of haar plan. Ditmaal ervoer mystery-guest Petra dat met haar kinderknutselclub. En in 2007 stond Eric met zijn senioreneethuis bij 49 procent van de gemeenten voor een dichte deur. Geen significante verbetering, maar daar staat tegenover dat er meer persoonlijke ontvangstbevestigingen uitgestuurd zijn. In 2007 reageerde 32 procent helemaal niet, terwijl nu 19 procent zich stil hield. “De overheid doet dus vaker open, maar de deur blijft op een kier. Een warm welkom is zeldzaam.” 10

Het profiel van de actieve burger

Voor het lokaal bestuur is het niet zonder belang te weten wie eigenlijk de actieve burgers zijn.

Vertegenwoordigen zij werkelijk hun buurt of wijk of toch vooral zichzelf of een klein groepje. Er is nogal wat onderzoek naar deze categorie burgers gedaan. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderscheidt in zijn rapport Vertrouwen in Burgers vier categorieën burgers van vergelijkbare omvang. Hier focussen we op de zogeheten Verantwoordelijken.

Evaluatie van burgerparticipatie

De gemeenten evalueren burgerparticipatie niet erg vaak. Slechts 1,5% van de gemeenten geeft aan burgerparticipatie altijd te evalueren, terwijl 15,6% burgerparticipatie vaak zegt te evalueren. Deze cijfers zijn nog weer achteruitgegaan ten opzichte van 2010.

Tabel 98 Evaluatie burgerparticipatie

2010 2012

Gemeente evalueert nooit 2,8% 3%

Gemeente evalueert zelden 27,6% 21,5%

Gemeente evalueert soms 51,0% 58,5%

Gemeente evalueert vaak 13,1% 15,1%

Gemeente evalueert altijd 2,8% 1,5%

Bron: ProDemos.

Gemeenten die een participatienota hebben, evalueren significant vaker dan gemeenten die dat niet hebben. Daarnaast kan verwacht worden dat gemeenten met een ambtenaar die specifiek belast is met burgerparticipatie vaker evalueren dan gemeenten die die geen specifieke ambtenaar voor burgerparticipa-tie hebben. Dit blijkt inderdaad het geval, al is het verschil niet groot

10 Wander Engbers, Jolanda Hovius,Lucie Gooskens (2011) Betrokken Burger 2011, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, paper voor studieproject Burger als concurrent voor het openbaar bestuur, gepubliceerd op de website van binnenlands bestuur.

In document Staat van het Bestuur 2012 (pagina 121-126)