Het Midden- en Oost-Europese fonds
4.2 In hoeverre hadden de boeken een ideologische betekenis?
De selectie van de uit te geven titels kent een uitgesproken fasering. Allereerst beslist de redactie welke boeken uitgegeven worden. In de vorige paragraaf werd duidelijk dat de redactie geen strakke richtlijnen volgde om te bepalen wanneer een boek in het fonds zou passen; in sommige gevallen was de achtergrond van de schrijver zelfs belangrijker dan de inhoud van het boek. De titels die zijn verschenen in de Midden-‐ en Oost-‐Europese bibliotheek tonen dan ook aan dat de inhoud van de boeken lang niet altijd een expliciete politieke boodschap uitdraagt. De tweede fase behelst de selectie van de elementen van een boek die de uitgeverij nadrukkelijk over het voetlicht brengt. Van Gennep had verschillende middelen om de boodschap die zij met het boek wilde uitdragen naar voren te laten komen en zo de symbolische productie te beïnvloeden. In deze paragraaf zullen de middelen aan bod komen die de uitgeverij gebruikte om de boeken ideologisch gezien te verantwoorden. De wijze van vertalen, samenstelling van bundels, begeleidende teksten, persberichten en flapteksten worden alle nader bekeken. Hierbij worden veel verschillende voorbeelden aangehaald die elk een ander element van Van Genneps werkwijze laten zien. De manier van vertalen – het deel van de inhoud waarop de uitgeverij die de opdracht geeft een boek te vertalen nog enige invloed kan uitoefenen – kan gevolgen hebben voor de inhoud en daardoor voor de onderliggende moraal. In Een onvoorziene uitkomst van DDR-‐schrijfster Helga Königsdorf (1990), dat gebaseerd is op een briefwisseling tussen vooraanstaande personen in de DDR, worden de namen van de betrokkenen vervangen door kruisjes. Hiermee wordt de gevoeligheid van het onderwerp voor de lezer snel duidelijk. Een meer detaillistisch voorbeeld is een opmerking van corrector Will van Houten over Angst voor de vrijheid van de Tsjecho-‐Slowaakse schrijver Václav Havel, uitgegeven in 1992. Volgens haar zou de vertaler of de redacteur de komma’s in het origineel niet goed hebben gebruikt, waardoor de oorspronkelijke boodschap aangetast wordt. Ze waarschuwt daarbij zelfs voor de ‘zéér verschillende politieke interpretatie van één komma in de zin op een andere plaats’.28 Hieruit blijkt dat de politieke lading van een boek zich niet alleen op het macroniveau
van de verhaallijn kan afspelen, maar ook op het microniveau van de interpunctie.
De kwestie van vertalen houdt niet op bij het verhaal, maar is ook belangrijk bij het vertalen van de titels. In de meeste gevallen leverde dit weinig problemen op en werden uitgeverij en vertaler het gauw eens. Echter, de vertaling van Jiří Weils Life with a star (de letterlijke vertaling uit het Tsjechisch) werd uiteindelijk vertaald als De ster van Josef Roubíček. Kees Mercks, de vertaler, benadrukt dat dit de keuze van de uitgeverij was.29 In 2012 verscheen een herziene versie van dit boek; de titel van deze druk werd herzien tot Leven met de ster. In 1990 stond de uitgeverij voor eenzelfde keuze bij het vertalen van Helga Königsdorfs Ungelegener Befund. In het promotieboekje dat de uitgeverij in dat jaar uitgaf om haar Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds te promoten, werd het boek aangekondigd als Ongelegen bevinding. Het verscheen echter een aantal maanden later onder de titel Een onvoorziene uitkomst. De reden waarom de uitgeverij besloot de titel te wijzigen, is niet bekend, maar zou goed te maken kunnen hebben met commerciële overwegingen. Deze voorbeelden laten zien dat vertalen geen kwestie is van woord voor woord overzetten; er moet ook gedacht worden aan hoe de woordkeuze aansluit bij het publiek en welke boodschap er met een titel overgebracht wordt of dient te worden.
Een volgend middel om een boek van een ideologische boodschap te voorzien is de inhoudelijke keuze voor bepaalde teksten. Voor verhalenbundels wordt immers een keuze gemaakt uit een groter aanbod. Hiervan zijn in het archief drie voorbeelden terug te vinden: Dinsdag de 27e september en andere verhalen van Christa Wolf (1982), Moderne Poolse verhalen onder redactie van Gerard Rasch en Karol Lesman (1982) en Anna Seghers’ De kracht van de zwakken (1981). Dit laatste boek is ter ere van de tachtigste verjaardag van de schrijfster uit de DDR verschenen en bevat negen verhalen van haar hand. Twee daarvan gaan expliciet over de opbouw van de DDR, maar alle verhalen passen in minstens een van Seghers’ meest voorkomende thema’s: de naoorlogse en socialistische omstandigheden in haar vaderland, haar antifascistische verzet en ballingschap, en haar voorkeur voor exotische plekken van handeling.30 In de
29 Kees Mercks, e-‐mail aan auteur, 27 mei 2014.
aanbiedingsbrochure wordt het boek als volgt aangeprezen: ‘De verhalenbundel [...] laat vooral een van de belangrijkste kanten van Seghers’ schrijverschap zien: haar sociale en politieke bewogenheid.’31
De verzamelbundel die Gerard Rasch en Karol Lesman hebben
samengesteld bestaat uit zestien Poolse verhalen van vijftien Poolse schrijvers. Hierin zijn verhalen van zowel gevestigde Poolse auteurs zoals
Nobelprijswinnaar Czesław Miłosz opgenomen, als stukken van minder bekende schrijvers. Het selectiecriterium is vooral gebaseerd op de tijd waarin de werken voor het eerst in Polen gepubliceerd zijn – de meeste komen uit de relatief vrije periode van 1980-‐1981. Het feit dat de verhalen voor het grootste deel al in de jaren zeventig geschreven zijn, maar toen nog niet gepubliceerd konden worden, draagt bij aan de perceptie van politieke lading. Immers, de Poolse censuur verbood publicatie van de verhalen vóór 1980. In een recensie van het boek wordt bovendien gesuggereerd dat de keuze voor zestien verhalen mogelijk een verwijzing zou zijn naar de zestien maanden van relatieve politieke vrijheid in Polen.32
In het boekvoorstel voor de verhalenbundel van Wolf beschrijft Roswitha Wiegmann, die als samensteller aan de totstandkoming van het boek meewerkt, de ontwikkeling van de schrijfster die terug te zien is in haar verhalen:
‘[Ze wordt] ook steeds kritischer t.o.v. de ontwikkeling van het socialisme in de DDR (wat culmineert in haar protest tegen de verwijdering van Biermann). [...] Typerend is nog steeds een bepaald moralisme, een realistische kritiek op het socialisme, een duidelijk engagement voor de problematiek van de vrouw – allemaal aspecten, die haar werk ook in het westen aantrekkelijk maken.’33
In het persbericht worden vervolgens verschillende elementen, die ook in het boekvoorstel genoemd zijn, aan de verhalen verbonden. Hieruit blijkt dat in het boek als het ware naar een climax wordt toegewerkt, waarin de laatste verhalen de belangrijkste zijn: ‘De laatste drie verhalen [...] gaan, ironisch en geëmotioneerd tegelijk, over de DDR-‐bureaucratie en het vrouw-‐zijn.’34 Dit
31 Aanbiedingsbrochure najaar 1981. Archiefmap 712.
32 August Hans den Boef, ‘Autobiografie Czweslaw Milosz imposant,’ de Volkskrant, 4 maart 1983, z.p. Archiefmap 1173C.
33 Boekvoorstel Roswitha Wiegmann voor verhalenbundel Christa Wolf, 1-‐2. Archiefmap 830. 34 Persbericht bij Dinsdag de 27e september en andere verhalen van Christa Wolf. Archiefmap 830.
voorbeeld en de twee bovenstaande laten zien dat ook binnen het oeuvre van een auteur die politiek geëngageerde literatuur schrijft, of binnen een thema waarbij verschillende auteurs gezocht worden, de selectie veel invloed kan hebben op de ideologische boodschap die uit het boek voortvloeit.
Persberichten zijn bij uitstek een middel om de boodschap die de uitgeverij met een boek wil uitdragen over het voetlicht te brengen. Wat betreft de inhoud van de fictietitels uit Midden-‐ en Oost-‐Europa zijn niet alle uitgegeven boeken even makkelijk aan de ideologische grondslag van de uitgeverij te linken. Toch probeert de uitgeverij in de persberichten te benadrukken welke politieke ideeën achter een verhaal schuilgaan. Zo wordt aan Een onvoorziene uitkomst van Helga Königsdorf, dat gaat over een lector biologie die zijn homoseksualiteit verbergt, de verdienste toegekend dat het over ‘rassenhygiëne’ zou gaan en daarmee terug zou grijpen op de Tweede Wereldoorlog.35 Een ander boek van haar dat bij Van Gennep uitkwam, In een roes van helderheid (1988), wordt aangeprezen als een boek dat aanzet tot autonoom handelen en verzetpleging.36 Het dikke schrift van de Hongaarse Agota Kristof (1987) wordt geadverteerd als een ‘fabel over oorlog en totalitarisme’.37 Niet per se de inhoud zelf, als wel de manier waarop het boek geframed wordt door de uitgeverij, kan zodoende invloed hebben op hoe de ideologische boodschap van de titel gepercipieerd wordt.
De informatie die in de persberichten staat, beperkt zich niet tot een inhoudelijke samenvatting van het te verschijnen boek. Ook achtergrondinformatie over de auteur kan de politieke boodschap van de uitgave versterken. In het geval van De besnijdenis van György Dalós bijvoorbeeld, waarin de vraag of een man zich wel of niet moet laten besnijden centraal staat, wordt gesteld dat de auteur in 1968 een gevangenisstraf en een werkverbod werd opgelegd.38 Hiermee wordt zijn werk politiek gemaakt, omdat het in zijn vaderland niet gepubliceerd mag worden. Over Jurek Becker wordt in het persbericht gemeld dat hij in West-‐Duitsland leeft, maar ‘nog steeds de Oost-‐
35 Persbericht bij Een onvoorziene uitkomst van Helga Königsdorf. Archiefmap 513 36 Persbericht bij In een roes van helderheid van Helga Königsdorf. Archiefmap 514. 37 Persbericht bij Het dikke schrift van Agota Kristof. Archiefmap 531.
Duitse nationaliteit’ heeft.39 In het persbericht dat werd rondgestuurd naar aanleiding van het verschijnen van Anna Seghers’ Het zevende kruis en Het judasloon – die in hetzelfde jaar werden heruitgegeven – wordt vermeld dat zij jarenlang voorzitster van de Oost-‐Duitse schrijversbond geweest is. Christoph Hein wordt getypeerd als een van ‘de belangrijkste woordvoerder[s] van de Oost-‐ Duitse oppositie van intellectuelen’40 en over György Konrád wordt gezegd dat hij een ‘dissidente intellectueel’ was wiens ‘werk [...] alleen in het Westen gepubliceerd’ werd.41 Termen als onderdrukking, publicatieverbod, dissident en het al dan niet verbonden zijn aan een schrijversvakbond worden bijzonder vaak aangehaald in de persberichten; hiermee hoopte de uitgeverij de auteurs in een ideologisch of politiek kader te plaatsen.
Behalve dit soort droge gegevens en sterke termen wordt soms ook uitgeweid over het oeuvre van de auteur over wie het persbericht gaat. Wat betreft Wolfs Dinsdag de 27e en andere verhalen wordt het volgende geschreven:
‘Typerend voor haar werk zijn een soort moralisme, een realistische kritiek op het socialisme en een duidelijke engagement voor de problematiek van de vrouw – allemaal aspecten, die haar werk ook hier interessant en aantrekkelijk maken.’42
Deze tekst is bijna letterlijk overgenomen van het boekvoorstel dat Wiegmann bij de uitgeverij ingediend had en toont aan dat Van Gennep in sommige gevallen de boeken die ze uitgaf in een groter kader wilde plaatsen. Een iets simpelere versie van deze zin is ook opgenomen in de achterplattekst. Schijnbaar vond de uitgeverij dit een duidelijke en informatieve typering die voor zowel pers als lezer geschikt was.
In het persbericht over De façade van de Tsjechische Libuše Moníková, dat in 1989 verscheen, gaat de uitgeverij nog dieper in op de politieke betekenis van het boek. Enerzijds worden een aantal grote politieke en historische gebeurtenissen in Tsjechië die een rol in het boek spelen, genoemd: de Praagse lente, de Sovjetinvasie van 1968 en de zelfverbranding van Jan Palach. Vervolgens wordt het boek aangeprezen met de woorden: ‘Het is een geestig
39 Persbericht bij Bronsteins kinderen van Jurek Becker. Archiefmap 231. 40 Persbericht bij De tangospeler van Christoph Hein. Archiefmap 933. 41 Persbericht bij Tuinfeest van György Konrád. Archiefmap 933.
boek dat in zijn suggestiviteit echter geen moment de politieke achtergrond van het leven uit het oog verliest.’43 Daarnaast wordt nog vermeld dat de schrijfster in West-‐Duitsland, waarheen ze verhuisd was na de invasie van Tsjecho-‐Slowakije in 1968, meermaals beschimpt en bedreigd is omdat ze zich kritisch uitliet over de uitlevering van Tsjechië aan Hitler. Dit voorval bereikt in elk geval de Duitse pers;44 voor Van Gennep was het (vanuit ideologisch oogpunt) schijnbaar een aantrekkelijke karakterisering van de auteur.
Naast persberichten kan de uitgeverij ook in de flapteksten uitleg geven over de boodschap van het boek. Het grote verschil tussen beide teksten is dat de eerste soort bedoeld is voor de pers en vóór publicatie van het boek rondgestuurd wordt; de tweede soort is gericht op het publiek dat het boek eventueel zal kopen. Waar persberichten dus een middel zijn om de ideologische boodschap aan de pers over te brengen – met als doel dat er in kranten en tijdschriften vervolgens op wordt ingegaan – zijn flapteksten een middel om het publiek in te lichten. Opvallend is dat de informatie die in persberichten wordt gegeven vrijwel altijd zo goed als letterlijk wordt overgenomen als flaptekst. Van Gennep maakte dus weinig tot geen onderscheid in de benadering van pers en publiek; de elementen die de uitgeverij in de persberichten benadrukte om het politieke of ideologische aspect van het boek te onderstrepen, achtte ze dus even overtuigend en geschikt voor het lezerspubliek.
Een vijfde middel om de symbolische productie te sturen en daarmee de ideologische achtergrond van de boeken te onderschrijven is de aanwezigheid van een inleiding of voor-‐ of nawoord. Zoals bleek uit Frank de Glas’ onderzoek naar de uitgeefpraktijk van de Wereldbibliotheek en de Arbeiderspers, kan een begeleidende tekst de ideologische grondslag van de uitgeverij ondersteunen. De emancipatoire overwegingen waaraan deze twee uitgeverijen zich verbonden, zijn niet dezelfde als de grondslag waarop de uitgeefpraktijk van Van Gennep berustte, maar het middel waarmee lezers worden bediend kan wel overeenkomen. Ook Van Gennep bracht veel boeken uit waar een voor-‐ of nawoord aan was toegevoegd. De uitgangspunten van deze begeleidende teksten verschilden per boek. In de volgende alinea’s probeer ik een algemeen beeld te
43 Persbericht bij De façade van Libuše Moníková. Archiefmap 610. 44 Bijvoorbeeld Der Spiegel nr. 44 (31 oktober 1988). Archiefmap 610.
schetsen van de voor-‐ en nawoorden die verschenen bij de literatuur uit Midden-‐ en Oost-‐Europa.
In sommige gevallen wordt het voor-‐ of nawoord geschreven door degene die het boek heeft vertaald of samengesteld. Het werd al even kort genoemd dat Gerrit Bussink Peter Paul Zahl in de gevangenis mocht bezoeken. Dit deed hij om hem te interviewen voor het nawoord; hij had Het lijkt wel vrede ook al vertaald. In de verhalenbundel van Christa Wolf is een nawoord van Roswitha Wiegmann opgenomen, die ook de selectie van de verhalen voor haar rekening had genomen. Hetzelfde geldt voor de bundel met Poolse verhalen: Gerard Rasch schreef de inleiding bij het boek.
Toch komt het vaker voor dat degene die de begeleidende tekst schrijft verder niets met het boek te maken heeft gehad. In de meeste gevallen wordt de tekst dan geschreven door een expert op het gebied van literatuur uit het desbetreffende land of door een andere vertaler. Zo schreef Roswitha Wiegmann ook het nawoord bij Anna Seghers’ De kracht van de zwakken dat door Jaap Walvis vertaald is. Elementen voor een nieuwe politiek van Rudolf Bahro (1982) werd begeleid door een nawoord van Ger Harmsen, een bekend filosoof en historicus. Het zevende kruis van Anna Seghers (1984) werd voorzien van een nawoord van Hans Würzner, een professor die al veel geschreven had over de schrijfster en over Nico Rost, die al jaren eerder de vertaling van het boek gemaakt had.45 Het postuum uitgegeven De ster van Josef Roubíček van Jiří Weil werd ook met een nawoord geleverd: het nawoord dat Philip Roth geschreven had voor de Amerikaanse uitgave van het boek. Dit is, voor zover blijkt uit het archief, het enige geval geweest waarin ook de begeleidende tekst geïmporteerd werd.
Naast de aanwezigheid van een begeleidende tekst an sich is ook de inhoud hiervan veelzeggend voor de boodschap die ermee wordt uitgedragen. Opvallend genoeg is de inhoud en opzet van de voor-‐ en nawoorden die bij de literatuur uit Midden-‐ en Oost-‐Europa verschijnen zeer uiteenlopend. Bij Jakob de leugenaar van Jurek Becker, dat in 1983 uitgegeven werd, heeft vertaalster Evelien van Leeuwen slechts een kort nawoord geschreven waarin de uitgangspunten voor de vertaling vermeld staan. De tweede roman van Jurek
Becker die bij Van Gennep verscheen, Bronsteins kinderen (1987), bevat juist een zeer uitgebreid nawoord, geschreven door Jaap Walvis, dat gebaseerd is op een interview met de auteur. Het levensverhaal van de auteur, als het ware door hem zelf verteld, staat in dit nawoord centraal. Er wordt veel aandacht geschonken aan de motieven van de schrijver en ook de politiek komt aan bod:
‘Wat ik daarmee wil zeggen is, dat literatuur niet alleen doorgeefluik voor overtuigingen hoeft te zijn. Ik schrijf niet om overtuigingen uit te dragen. [...] Ik geloof dat literatuur ook niet zo werkt. Ik denk dat een schrijver zijn lezers hoogstens tot denkimpulsen kan brengen, dat hij bouwstenen tot overtuigingen kan aandragen, de katalysator kan zijn die de lezer er toe kan bewegen een eigen inzicht te verwerven.’46
Hiermee ontkent Becker de mogelijkheid tot het uitdragen van een politieke boodschap door middel van literatuur. Wel vindt de schrijver literatuur een goed middel om mensen aan het denken te zetten en een auteur heeft dan ook de verantwoordelijk zijn lezers een bepaalde richting in te sturen. Toch is de politiek voor Becker uitermate belangrijk:
‘Je met politiek bezighouden is voor mij, als schrijver, iets vanzelfsprekends, een kwestie van hygiëne, zoiets als tanden poetsen. Misschien heeft dat met mijn opvoeding te maken, misschien ook wel met de gebeurtenissen in mijn jeugd. Bij mij bestaat het besef dat politieke ontwikkelingen consequenties hadden en hebben voor mijn leven. Vandaar dat de politiek mijn voortdurende belangstelling heeft. Daarvan geef ik ook blijk, met daden voor zover dat mogelijk is door bijvoorbeeld lid te zijn van een vakbond, actief te zijn in de schrijversbond of door aan politieke bijeenkomsten deel te nemen. Met woorden, als schrijver dus, door te proberen de openbare mening te beïnvloeden omdat schrijvers nu eenmaal publieke persoonlijkheden zijn, naar wie, soms, geluisterd wordt. Toch is schrijven voor mij in eerste instantie een privéaangelegenheid. Weliswaar heb ik de ambitie dat het werk, de teksten die ik vervaardig, effect, beter gezegd gevolgen zullen hebben maar in eerste instantie heeft mijn werk een persoonlijk motief.’47
Uit deze tekst blijkt dat Becker wel degelijk hoopt zijn publiek van zijn standpunten te overtuigen, of ze in elk geval bepaalde denkbeelden mee te geven. Daarnaast maakt hij duidelijk dat het voor het schrijverschap bijna onmisbaar is om politiek geëngageerd te zijn. Na dit stuk gaat Becker in op zijn Joodse afkomst
46 Jaap Walvis, nawoord bij Jurek Beckers Bronsteins kinderen, 7. Archiefmap 231. 47 Ibid., 10.
en de inhoud en achtergrond van de roman. Hiermee krijgt de lezer van het boek dus zowel een inkijkje in het leven en de motieven van de schrijver als duiding van het verhaal zelf.
De introductie bij De ster van Josef Roubíček van Philip Roth, dat Van