Het Midden- en Oost-Europese fonds
4.4 In hoeverre bereikte de Midden- en Oost-Europese bibliotheek het publiek?
De besprekingen van de boeken in de media tonen maar een kant van de zaak. Een boek mag dan nog zo goed gerecenseerd worden, als het niet verkoopt heeft
88 Rosi Wiegmann, ‘Kassandra op zoek naar zichzelf,’ De Groene Amsterdammer, 4 april 1984, 19. Archiefmap 1182A.
89 Prof. Dr. H. Würzner, ‘Wolf, C. Dinsdag de 27e september en andere verhalen,’ PRISMA
lectuurvoorlichting, z.d., z.p. Archiefmap 1182A.
90 Jaap Walvis, ‘“Wat heet een grotere democratie? De grootst mogelijke zou ik zeggen!”’, medium onbekend, z.d., z.p. Archiefmap 1174D.
91 Briefje van Jaap Walvis namens NOS aan Rob van Gennep, ongedateerd. Archiefmap 838. 92 Mercks, e-‐mail, 27 mei 2014.
een uitgeverij er uiteindelijk toch weinig aan. Zeker in dit geval, waarbij de overgang van voornamelijk non-‐fictie-‐uitgaven naar een groter bellettriefonds de uitgeverij een financiële impuls moest geven, zeggen verkoopcijfers veel over het al dan niet slagen van het plan. Ongelukkigerwijs zijn er in het archief van Van Gennep geen lijsten met verkoopcijfers per jaar aanwezig. Het is daarom onmogelijk om per boek na te gaan of het zijn belofte waargemaakt heeft. Toch is het middels andere bronnen wel mogelijk om te achterhalen hoe de situatie voor sommige boeken was. In correspondentie met auteurs, vertalers en het Internationaal Literatuur Bureau werd af en toe aangehaald in hoeverre het boek was aangeslagen bij het publiek. Hieruit blijkt over het algemeen dat vrijwel elke uitgave uit Midden-‐ of Oost-‐Europa tot teleurstellende resultaten leidde.
De enige auteur uit Midden-‐ en Oost-‐Europa die goed verkocht heeft, was György Konrád. Hij werd, net als Anja Meulenbelt, Gunther Walraff en Lucas Reijnders’ Geneesmiddelen in Nederland, in de interviews die met Rob van Gennep gehouden werden steevast genoemd als een van de successen van de uitgeverij. Opvallend genoeg was Konráds De bezoeker ook het boek waarover de recensenten constateerden dat het grotendeels van ideologie verstoken was. Het succes van Konráds Tuinfeest liet echter op zich wachten; pas na drie jaar werd het boek succesvol, schrijft redactrice Christiane Hardy in een brief aan Libuše Moníková. Dit zegt ze om Moníková gerust te stellen: tot aan september 1989 zijn slechts 925 exemplaren van haar boek De façade verkocht.94 Wellicht zou het succes nog komen, zo lijkt Hardy te impliceren. Helaas bleek ze ongelijk te hebben. Uit correspondentie met Inter Nationes, een stichting die vertaalsubsidies verstrekt, blijkt dat de teller in 1992 op 1500 exemplaren stond, terwijl er 3500 boeken gedrukt waren.95 Het voorschot van f 7500,-‐ dat via het ILB aan Carl Hanser Verlag betaald werd, heeft de uitgeverij met De façade naar alle waarschijnlijkheid niet terug kunnen verdienen.
Van Gennep had in 1975 al Heyms Vijf dagen in juni uitgegeven. Hoewel het toen geen succes was – er waren in een jaar maar 900 exemplaren van verkocht – heeft de uitgeverij het in 1990 laten herdrukken omdat het toen in het
94 Brief van Christiane Hardy aan Libuše Moníková, d.d. 5 oktober 1989, Amsterdam. Archiefmap 610.
95 Aanmeldformulier voor Inter Nationes, archiefmap 611; Brief met aanwijzingen voor de drukker, archiefmap 610.
licht van de Europese politieke situatie weer actueel geworden was. Vreemd genoeg vond de uitgeverij ‘a bit over’ 900 verkochte boeken ‘not very good, but not a very bad result either’,96 zelfs al bestond de eerste oplage uit 5000 stuks.97 Dit lijkt erop te wijzen dat deze cijfers aan de orde van de dag waren voor de uitgeverij en dat ze, zelfs met deze resultaten, als bedrijf konden overleven.
Dit zijn de enige cijfers die overgeleverd zijn. In het geval van twee andere auteurs blijkt uit correspondentie dat de resultaten tegenvielen, maar hieraan zijn geen harde cijfers verbonden. Aan de weduwe van Jiří Weil werd in 1990 geschreven dat het project geen commercieel succes was, maar: ‘We are very happy and proud to have it on our list. It is exquisitely beautiful and very impressive.’98 Hetzelfde geldt voor In een roes van helderheid van Helga Königsdorf; bij het verkrijgen van de rechten van haar volgende boek, Een onvoorziene uitkomst, schreef Rob van Gennep dat het eerste boek niet echt goed verkocht had.99 Toch weerhield dit de uitgeverij er niet van ook haar tweede boek uit te geven. Schijnbaar was het dan toch veelbelovend genoeg – ideologisch of commercieel gezien – om het risico opnieuw te nemen.
Uit algemene opmerkingen die de uitgeverij maakte over de verkopen van boeken uit Midden-‐ en Oost-‐Europa bleek dat het vaak een moeilijke opgave was om quitte te draaien. Van Gennep heeft meermaals geprobeerd vertaalsubsidies te krijgen, bijvoorbeeld van Inter Nationes en de Commission of European Communities. In de aanvragen hiervoor schreef de uitgeverij steevast dat het laten vertalen van boeken een dure grap was en dat het bovendien moeilijk was om tamelijk onbekende buitenlandse schrijvers aan het Nederlandse publiek te verkopen.100 De uitgeverij hoopte daarom op vertaalbeurzen, omdat de boeken het wel waard waren om vertaald te worden; het niveau was hoog en de dissidente auteurs moesten in haar optiek ondersteund worden. Het uitgeven van moeilijke literatuur droeg daarnaast bij aan de naam van de uitgeverij.
Gerrit Bussink merkte in een stuk in De Groene Amsterdammer uit 1983 op dat Duitse literatuur voor geen meter verkocht, maar nog steeds werd uitgegeven. Het niveau was hoog en uitgeverijen wilden hun goede naam
96 Brief van Rob van Gennep aan Stefan Heym, d.d. 8 april 1977. Archiefmap 469. 97 Brief van Rob van Gennep aan Jaap Walvis, d.d. 1 april 1975. Archiefmap 469. 98 Brief van Christiane Hardy aan Mevr. Weil, datum onbekend. Archiefmap 809. 99 Brief van Rob van Gennep aan Menno Kohn, ILB, datum onbekend. Archiefmap 513. 100 Aanmeldformulieren in archiefmappen 531, 610 en 611.
behouden. De fondslijst van Van Gennep viel daarbij op: ‘Van Gennep is de laatste tijd opvallend actief met DDR-‐literatuur.’ Bussink merkte daarbij aan dat de uitgeverij een aantal ‘topauteurs uit de DDR in haar fonds heeft gekregen’. Ondanks de tegenvallende verkoopresultaten wist Van Gennep dus in elk geval een aantal critici achter zich te krijgen. Bussink had echter wel gelijk dat de boeken slecht verkochten. Uit brieven van boekhandelaren door het hele land blijkt dat sommige boeken van Van Gennep zo slecht verkochten dat de boekhandels die boeken wilden terugsturen naar de uitgeverij.101 Gelukkig – voor Van Gennep, niet voor de boekhandels – bestond het recht van retour voor slechts een klein deel van de aankoop en hoefde de uitgeverij dus niet alles terug te nemen. Toch is deze aanwijzing ook tekenend voor de teleurstellende verkoopresultaten.
De aandeelhouders kregen kort en bondig te horen hoe het met de verkopen stond. Bijna nooit werd hierbij ingegaan op specifieke uitgaven; er werd alleen in algemeenheden gesproken. Tijdens de zeventiende aandeelhoudersvergadering, in 1986, gaf Rob van Gennep toe dat het fonds tot dan toe ‘niet briljant’ verkocht.102 De uitgeverij was toen al een aantal jaar bezig met het samenstellen van het Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds. Schijnbaar waren de resultaten al die tijd teleurstellend, maar was de uitgeverij nog niet van plan om de uitgeefstrategie (opnieuw) drastisch te veranderen. Nog opvallender is dat de aandeelhouders een jaar eerder werd voorgehouden dat de uitgeverij ‘verantwoorde oplage[n] van 1000 tot 1500 exemplaren’ liet drukken.103 De gegevens in het archief wijzen, wat de literatuur uit Midden-‐ en Oost-‐Europa betreft, echter op een hoger aantal. Het laagste oplagegetal is 2500, maar oplagen van 3000 of 3500 exemplaren vormden geen uitzondering. Natuurlijk hield dit ook verband met de lage verkoopprijs van de boeken, maar het verbaast in dit licht niet dat de boeken over het algemeen geen financieel succes bleken.
Desondanks werd in de media vaak de schijn opgehouden dat het fonds wel degelijk een geslaagde strategie zou zijn. Zo schrijft Ben Haveman in 1994: ‘Romans uit Oost-‐Europa bleken een uitkomst om uit doorgaans minimale
101 Correspondentie met verscheidene boekhandels. Archiefmap 1050.
102 Notulen van de zeventiende Algemene Aandeelhoudersvergadering, 13 november 1986, in het kantoor van de uitgeverij, Amsterdam, 3. Archiefmap 2.
103 Notulen van de zestiende Algemene Aandeelhoudersvergadering, 13 juni 1985, De Populier, Amsterdam, 2. Archiefmap 2.
winstmarges te komen.’104 Klaarblijkelijk wist Van Gennep het zo te spelen dat het leek alsof de wending naar Midden-‐ en Oost-‐Europese literatuur een slimme zet was geweest die de uitgeverij had geholpen gezond te blijven. De aandeelhouders klaagden niet over de inkomsten van de uitgeverij; ook vroegen ze nooit om harde cijfers. Allicht werden zij door het optimistische optreden van de uitgeverij in de media in de waan gelaten dat de keuzes van de uitgeverij de juiste waren. Het hielp hierbij dat het Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds op zo’n manier naar buiten werd gebracht dat het ideologisch gezien duidelijk aansloot bij de ideologie die Uitgeverij Van Gennep met haar fonds als geheel uitdroeg. Rob van Gennep en Jaap Jansen hoefden zodoende nauwelijks verantwoording af te leggen over de financiële kant van het verhaal.
Conclusie
Uitgeverij Van Gennep heeft als kleine, gespecialiseerde uitgeverij altijd hard haar best moeten doen om het hoofd boven water te houden. Toen de uitgeverij als zelfstandige uitgeverij begon in 1969 leek het gat in de markt voor haar boeken nog groot genoeg. De economische crisis van de jaren tachtig, de ontwikkelingen in het boekenvak in diezelfde tijd en de verminderde populariteit van links – de groep waar Van Gennep voor produceerde – maakten het echter noodzakelijk om een nieuwe weg in te slaan. Bewust of onbewust is derhalve het Midden-‐ en Oost-‐ Europees fonds aangelegd. Dit fonds, dat een substantieel deel uitmaakte van het gehele Van Gennepfonds, was het onderwerp van onderzoek voor deze scriptie. Het fonds, ook wel de ‘schilderijenreeks’ genaamd vanwege de consistente uitvoering van de uitgaven, werd opgebouwd uit boeken van auteurs uit verschillende landen in Midden-‐ en Oost-‐Europa. Voor deze scriptie zijn alleen de uitgaven uit landen die achter het toenmalige IJzeren Gordijn lagen in het onderzoek meegenomen.
Voor Uitgeverij Van Gennep als poortwachter speelden in het selectieproces meerdere overwegingen een rol. De overwegingen die in eerdere onderzoeken zijn verwoord, zijn ook voor een ideologische uitgeverij als Van Gennep van belang. Met het Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds als casus heb ik beargumenteerd dat de ideologische achtergrond van een uitgeverij invloed heeft op de symbolische productie van een boek. Dit is een aanvulling op de theorieën die tot nu toe verschenen zijn over de uitgeverij als poortwachter. Daarnaast heb ik met dit onderzoek een kritische toevoeging op het proefschrift van Frank de Glas geformuleerd. In zijn proefschrift schenkt hij geen aandacht aan het belang van de ideologische basis van een uitgeverij bij het selectieproces. Met mijn casusonderzoek heb ik aangetoond dat ook in deze fase van de uitgeefpraktijk de ideologie duidelijk naar voren kan komen.
De stelling dat ideologie een rol kan spelen in het selectieproces is correct, maar moet wel genuanceerd worden. Bij Uitgeverij Van Gennep verliep het selecteren in twee fases. Allereerst het selectieproces van de uit te geven boeken. Van Gennep wordt voor dit onderzoek immers belicht als poortwachter: degene die bepaalt welke boeken wel en niet toegelaten worden in het literaire veld.
Wanneer het gaat om vertalingen, is de Nederlandse uitgeverij eigenlijk een tweede poortwachter: de boeken worden immers vaak aangeboden vanuit andere landen waarvandaan de publicatie gekocht moet worden. Het kan echter ook gebeuren dat een boek wordt geïmporteerd dat nog niet in het land van herkomst verschenen is. Een voorbeeld hiervan is György Konráds Tuinfeest; vertaler Henry Kammer smokkelde dit manuscript Hongarije in en uit om eerst de literaire waarde ervan te bepalen en het vervolgens in alle te rust te kunnen vertalen.1
Of de poort die Van Gennep bewaakt nou de eerste of de tweede is; het staat buiten kijf dat meerdere elementen een rol spelen in de besluitvorming het boek al dan niet uit te geven. De redactie van Van Gennep was constant op zoek naar boeken die in haar fonds zouden passen; redactieleden vertrouwden op elkaars oordeel wanneer een van hen een boek geschikt achtte. Expliciete criteria werden hierbij vrijwel niet in acht genomen. Een van de duidelijkste overwegingen was – in elk geval voor dit deel van het fonds – de herkomst van de auteur. Als die op zich al een politieke boodschap uitstraalde, bijvoorbeeld door het leven in ballingschap, het vluchten voor autoriteiten of het uitgesproken dissidentschap, maakte een boek al een goede kans door Van Gennep uitgegeven te worden. Inhoud lijkt daarbij een tweede, ondergeschikte rol te spelen. Deze uitgeefstrategie toont aan dat Van Genneps ideologie in deze fase nog geen expliciet selectiecriterium vormde. Hieruit blijkt dat dit deel van het uitgeefproces bij een ideologische uitgeverij op net zulke dubieuze graadmeters gestoeld kan zijn als bij een reguliere uitgeverij.2
Nadat besloten is een boek te brengen, begint de tweede fase, waarin de uitgeverij de elementen van het boek kiest waarmee ze het probeert te verkopen. Deze fase van het selectieproces toont wel duidelijk ideologische criteria en is daarmee van cruciaal belang. Van Gennep maakte dikwijls de keuze om de boeken die van achter het IJzeren Gordijn kwamen te laten begeleiden door een voor-‐ of nawoord. In deze begeleidende teksten werd regelmatig een politieke en ideologische interpretatie van de rol van de auteur in het vaderland en van het boek op zich gegeven. De mening van de auteur over de politieke en
1 Beukers, ‘Hongaarse literatuur bij Uitgeverij Van Gennep,’ 19.
maatschappelijke situatie in zijn of haar land van herkomst stond hierbij niet zelden centraal. Ook de achterplatteksten voorzagen de lezer vaak van informatie over de auteur, waarbij de politieke omstandigheden waarin hij of zij werkte benadrukt werden. In de persberichten die werden rondgestuurd naar aanleiding van het verschijnen van een nieuwe uitgave, kwam tevens steeds het politieke aspect van het verhaal, hoe klein de rol hiervan ook was, nadrukkelijk naar voren. De uitgeverij probeerde met deze middelen op verschillende niveaus duidelijk te maken waarom de boeken geschikt waren voor haar fonds.
Zelfs met een zeer doordachte strategie is het evenwel nog niet gezegd dat critici en lezers het eens zijn met de keuzes van de uitgeverij. Van Gennep zette haar netwerk hiervoor zoveel mogelijk in; deze manier van werken is in overeenstemming met de wijze waarop andere uitgeverijen werken.3 Over het algemeen lijkt het bij de pers goed gelukt de ideologische boodschap van de boeken over te brengen. Het frame dat de uitgeverij creëerde voor haar boeken werd dikwijls overgenomen door journalisten en recensenten. Het politieke aspect van de romans die in het Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds verschenen, kwam vaak aan bod in recensies, interviews en andersoortige besprekingen in kranten en tijdschriften. Ook de aanwezigheid van voor-‐ en nawoorden werd regelmatig opgemerkt en vaker wel dan niet aangemoedigd. Daar staat tegenover dat de frequentie waarmee Van Gennep de media haalde met haar Midden-‐ en Oost-‐Europese publicaties veel te wensen overliet. Zeker in relatie tot de media-‐ aandacht die de uitgeverij kreeg voor haar andere uitgaven, veelal Nederlandse non-‐fictie, valt de publiciteit voor dit deel van het fonds in het niet. Ondanks de inspanningen die de uitgeverij wel degelijk leverde om de boeken uit het Oostblok veelvuldig onder de aandacht te krijgen, zijn zij daarin niet altijd goed geslaagd.
Ten slotte is er de kwestie van de publieksperceptie. In hoeverre wist Van Gennep haar Midden-‐ en Oost-‐Europese boeken bij de lezers op de boekenplank te krijgen? Aan de hand van de gegevens die gevonden zijn in het archief blijkt dat het fonds in dit opzicht tekortschoot. Naar alle waarschijnlijkheid hangt dit voor een deel samen met de geringe media-‐aandacht die voor de boeken gegenereerd
3 Zie hiervoor Coser, Kadushin en Powel, ‘Networks, Connections, and Circles’ in: Books, 70-‐93; Laan, ‘Vormen van samenwerking tussen kritiek en uitgeverij.’
werd. Het succes van Konrád vormde een uitzondering; in 1990 werd hieraan een promotieactie gehangen in de vorm van Literatuur uit Midden-Europa,4 maar dit
lijkt niet veel geholpen te hebben. Desondanks werd in de media wel het beeld gecreëerd dat het fonds commercieel gezien redelijk geslaagd was.5 Jaap Jansen zelf zei achteraf dat de vertaalde literatuur ‘niet onsuccesvol’ was.6 Rob van Gennep durfde wat kritischer te zijn over zijn eigen koerswijziging: ‘[Die boeken] liepen niet goed, de min of meer vreedzame revoluties in Oost-‐Europa ten spijt.’7 Naast Konrád waren alleen Kadare, Nádas en Wolf enigszins succesvol, maar bestsellers werden hun boeken nooit. Zeker Königsdorf, Moníková en Weil hebben hun belofte verre van waargemaakt. Deze bekentenis wordt ook gestaafd in de correspondentie die de uitgeverij had met auteurs, agentschappen, collega-‐ uitgeverijen en andere betrokkenen. Gejuicht werd er om de verkoopcijfers waarschijnlijk nooit.
Deze casus toont een tot nog toe onderbelicht element van het poortwachterschap. Bij volgend onderzoek naar poortwachterschap of het proces van poortwachten, moeten niet alleen de vier overwegingen die door L.A. Coser benoemd zijn – namelijk de overwegingen met betrekking tot de financiële situatie van de uitgeverij, haar imago, haar referentiegroep en haar omvang – worden meegenomen. De politieke of ideologische boodschap die een uitgeverij met haar boeken wil uitdragen, vormt een duidelijk en cruciaal onderdeel van het poortwachtproces. Ideologisch uitgeven is bovendien geen kwestie van enkel het vinden van de juiste distributiemethoden, samenwerken met relevante instituties en het toevoegen van een begeleidende tekst. Deze drie elementen zijn waardevol en kunnen bijdragen aan het uitdragen van een boodschap. De Glas, die deze elementen benadrukt in zijn proefschrift, laat echter een aantal fundamentele factoren achterwege: het keuzeproces – welke boeken brengt een uitgeverij en waarom – en de manier waarop de gekozen boeken vervolgens naar buiten worden gebracht. Zoals gezegd was de achtergrond van de schrijver vaak van aanmerkelijk belang in het selectieproces. Daarbij benadrukte Van Gennep voor elk boek, jegens zowel pers als lezerspubliek, waarom het een politieke uitgave
4 Beukers, ‘Hongaarse literatuur bij Uitgeverij Van Gennep,’ 29. 5 Zie bijvoorbeeld: Haveman, ‘Zorg dan dat het heel gauw lente wordt.’ 6 Verbraak, ‘Leverancier van links gedachtegoed,’ 48.
was. Zij creëerde hiermee een ideologisch kader waarbinnen haar boeken pasten. Zo zette de uitgeverij haar poortwachterschap naar haar eigen hand. Deze manier van ideologisch uitgeven is door De Glas niet in overweging genomen. Zodoende heb ik met deze scriptie een cruciale toevoeging gegeven op de bestaande literatuur.
Uitgeverij Van Gennep bleek beter in het bewaken van de ideologische poort dan van de commerciële poort; weliswaar een minder onderscheidende, maar desondanks onmisbare kant van het poortwachterschap. In de media bleef Van Gennep een uitgeverij met een duidelijk ideologisch signatuur – met andere woorden een ideologische poortwachter – en het Midden-‐ en Oost-‐Europese fonds werd zelfs, hoewel dit niet klopte, gepresenteerd als een commercieel succes. Het fonds heeft de uitgeverij niet geholpen haar financieel gezond te