Uitgeverij Van Gennep
Hoofdstuk 3 Politieke context
3.2 De tweedeling van Europa en de Koude Oorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de Verenigde Staten en de Sovjet-‐Unie partners bij het bestrijden van nazi-‐Duitsland. Omdat ze in Hitler dezelfde vijand hadden, konden ze samen tegen hem optreden. Na de oorlog bleek echter al snel dat de twee naties een zeer uiteenlopende visie op de toekomst van Europa hadden. De conferenties van Jalta en Potsdam wezen uit dat de Sovjet-‐Unie het niet eens was met het economische reddingsplan van de Verenigde Staten. De VS probeerden Europa met dit reddingsplan aan hun zijde te krijgen: zij hoopten dat een welvarend Europa minder snel voor het communisme zou vallen dan een Europa dat financieel gezien aan de grond zat. In Potsdam werd besloten tot het instellen van de Geallieerde Controleraad, die slecht bleek te functioneren.20 Toen geen overeenstemming bereikt kon worden over de in te voeren munteenheid, werd Duitsland verdeeld in vier bezettingszones: een Britse, een Franse, een
18 Coser, ‘Publishers as Gatekeepers of Ideas,’ 17-‐18.
19 Christiane Hardy in: Beukers, ‘Hongaarse literatuur bij Uitgeverij Van Gennep,’ 15.
20 Jos de Greef, ‘De Duitse Bondsrepubliek bestaat 60 jaar,’ Deredactie.be online, geraadpleegd 11 juni 2014.
Amerikaanse en een Russische. Hetzelfde gebeurde met Berlijn, dat in principe in de Russische zone lag; ook de hoofdstad werd in vieren gedeeld.
De Sovjet-‐Unie probeerde voor elkaar te krijgen dat West-‐Berlijn bij het Oosten werd ingelijfd. In juni 1948 werd daarom een blokkade opgeworpen om West-‐Berlijn heen; de Westerse mogendheden omzeilden deze blokkade door middel van een luchtbrug. De Sovjet-‐Unie besloot niet tot een oorlog en hief de blokkade in mei 1949 op. Oost-‐Berlijn werd de hoofdstad van de Russische bezettingszone, die in oktober 1949 tot Duitse Democratische Republiek (DDR), een communistische staat, werd gedoopt. Dit gebied was slecht toegankelijk voor bewoners van West-‐Duitsland en West-‐Berlijn; andersom echter was het veel gemakkelijker voor de bewoners van de DDR om via West-‐Berlijn een vliegtuig naar het Westen te nemen. De DDR verloor op die manier heel veel inwoners; naar schatting zo’n tweeënhalf miljoen burgers ontvluchtten het communistische regime. Dit was echter tegen de zin van de communistische partijen in Moskou en Oost-‐Berlijn. Daarop werd besloten om de staat duidelijk in te dammen.
In 1961 begon de DDR met het bouwen van de Berlijnse Muur. Heel West-‐ Berlijn werd door de muur ingesloten; er waren slechts twaalf plekken waar men de grens tussen West-‐Berlijn en Oost-‐Berlijn of -‐Duitsland kon overgaan. Het gehele communistische blok, aangeduid als het Warschaupact – een pact dat als tegenhanger van de Noord-‐Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) gesloten werd tussen Albanië, Bulgarije, de DDR, Hongarije, Polen, Roemenië, de Sovjet-‐ Unie en Tsjecho-‐Slowakije – werd van het Westen afgeschermd door middel van het IJzeren Gordijn. In eerste instantie was dit nog slechts een denkbeeldige grens tussen het Oostblok en West-‐Europa; om de eigen burgers ervan te weerhouden te vluchten naar het kapitalistische Westen werd uiteindelijk ook die hele grens bewaakt. Prikkeldraad, mijnenvelden, uitkijktorens en wachtposten moesten voorkomen dat mensen ongezien de grens konden oversteken. Wie dat wel probeerde, werd beschoten.
Het Oostblok was goed geëncadreerd, maar ook daarbinnen werd getracht de burgers “erbij” te houden. Kritiek op het politieke stelsel gold als landverraad en werd bestraft. In de DDR kon het burgerschap ontnomen worden wanneer iemand een gevaar voor de staatsveiligheid vormde. Het opsporen van deze “gevaren” lag bij de Staatssicherheit, afgekort tot Stasi, een geheime dienst die in
1950 begon met het opsporen – vaak met behulp van afluisterapparatuur en spionage – van staatsburgers die zich niet ‘“politiek correct” gedroegen’.21 In de Sovjet-‐Unie werd deze taak door de KGB vervuld. Toch waren er mensen die zich openlijk kritisch uitlieten over het communisme en de communistische partij. Zij werden dissidenten genoemd. Deze dissidenten waren voornamelijk intellectuelen die hun kritiek veelvuldig moesten bekopen met een gevangenschap of verbanning. Ook gebeurde het regelmatig dat dissidente auteurs hun boeken of essays niet in eigen land mochten publiceren; György Konráds De bezoeker, bijvoorbeeld, dat in 1976 door Van Gennep is uitgegeven, werd door het regime verboden en verscheen eerder in Duitsland dan in Hongarije.22 Een aantal Sovjetdissidenten was bekend in het Westen en sommigen van hen kregen daardoor toegang tot en soms zelfs asiel in een Westers land.23 Dissidenten die ondanks alles in hun vaderland bleven, bekleedden na de val van het communisme vaak voorname posities in overheid of bedrijfsleven. Václav Havel bijvoorbeeld, een van de auteurs die door Van Gennep werden uitgegeven, werd na de omwenteling president van Tsjecho-‐Slowakije. Deze omwenteling begon vorm te krijgen in de jaren tachtig. Onder leiding van Michail Gorbatsjov, vanaf 1985 de leider van de Sovjet-‐Unie, werden in dat land hervormingen doorgevoerd. Gorbatsjov zag hoe slecht zijn land eraan toe was, en was ervan overtuigd dat hij daar iets aan kon doen. Zijn politiek was gebaseerd op het idee dat mensen met meer zeggenschap ook economisch gezien welvarender zouden worden; hiervan zou de staat in zijn geheel kunnen profiteren. Kernwoorden voor deze politieke visie waren ‘glasnost’ (openheid) en ‘perestrojka’ (economische vernieuwing; hervorming). Het lukte Gorbatsjov hiermee het vertrouwen van het Westen stap voor stap terug te winnen en de banden werden langzaamaan aangehaald. Op de landen die in de Russische invloedsfeer lagen, had het echter een ander effect: daar werd het nationalistische sentiment steeds sterker. Op die manier hebben Gorbatsjovs glasnost en perestrojka eigenlijk indirect gezorgd voor de val van het Oostblok. Polen hield in juni 1989 vrije verkiezingen, waarbij de communistische partij zwaar verloor. In oktober volgde Hongarije door de Volksrepubliek op te heffen;
21 Z.a., ‘Stasi,’ KoudeOorlog.nl online, geraadpleegd 11 juni 2014. 22 Beukers, ‘Hongaarse literatuur in Nederland,’ 18.
de grens met Oostenrijk was in augustus al opengezet. In de nacht van 8 op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur en werd vrij personenverkeer tussen Oost-‐ en West-‐Berlijn weer mogelijk. Nog geen jaar later vormden de twee delen van Duitsland weer een geheel.
Ondertussen had West-‐Europa ook niet stilgezeten. De eenwording van Europa was al snel na de Tweede Wereldoorlog in gang gezet en vorderde gestaag. In 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht, en deze werd langzaam uitgebreid. De Bondsrepubliek Duitsland (BRD, West-‐ Duitsland) hoorde vanaf de oprichting bij de lidstaten. In 1973 werd de gemeenschap uitgebreid met Denemarken, Ierland en Groot-‐Brittannië. In de jaren tachtig kwamen Griekenland, Portugal en Spanje daar nog bij. Naast de EEG werden ook op het gebied van kernenergie en kolen-‐ en staalvoorziening verdragen getekend in 1957, en deze drie gemeenschappen werden tien jaar later samengevoegd tot de Europese Gemeenschap. De jaren tachtig leidden tot het tekenen van nog meer verdragen. 1985 was het geboortejaar van het Verdrag van Schengen, dat nog steeds gehandhaafd wordt: hiermee werden de zichtbare landsgrenzen vervaagd. De Europese Akte werd in 1986 getekend; deze bewerkstelligde een gezamenlijk buitenlandbeleid en daarmee vormt de akte de directe voorloper van de huidige Europese Unie. Bovendien werd in 1988 de voorzet tot de Economische en Monetaire Unie (EMU) gegeven, waarmee de invoering van een gezamenlijke munt dichterbij kwam.
Terwijl Oost-‐Europa met het Oostblok zeer duidelijk een eenheid vormde, werd de West-‐Europese integratie tevens bevorderd door allerlei verdragen. Die eenwording was echter niet voor iedereen even positief. De kapitalistische bijbetekenis van dit geheel was namelijk een doorn in het oog van links Nederland.24 De kritiek die de linkse partijen – waaronder Nieuw Links in de PvdA, de CPN en de PSP – op de Europese Gemeenschap hadden, heeft mogelijk geleid tot een grotere interesse in het politieke systeem van het Oostblok. De keuze van Van Gennep voor literatuur uit die regionen kan daarmee samengehangen hebben. De uitgave van Arbeidsraad of ondernemerstaat, het boek van Marius Broekmeyer en Igor Cornelissen waarin het arbeidssysteem in
24 Gerrit Voerman, ‘De Nederlandse politieke partijen en de Europese integratie,’ in: K. Aarts en H. Van der Kolk, red., Nederlanders en Europa: het referendum over de Europese grondwet
Joegoslavië wordt belicht en dat in 1969 bij de uitgeverij verscheen, is daarvan een voorbeeld. Daarnaast is de grote interesse die Van Gennep aan de dag legde voor dissidenten uit Midden-‐ en Oost-‐Europa zeer opvallend. Hun geëngageerde literatuur die de grenzen van de vrijheid van meningsuiting opzocht, paste – zoals in hoofdstuk 2 besproken is – goed in Van Genneps uitgeefpraktijk. In het volgende hoofdstuk staat het fonds centraal dat onder andere uit de boeken van deze dissidente auteurs bestond. In dat hoofdstuk wordt uiteengezet in hoeverre Van Gennep erin slaagde de politieke boodschap die zij wilde verspreiden aan deze uitgaven te verbinden.
Hoofdstuk 4
Het Midden- en Oost-Europese fonds
De ontwikkelingen op economisch gebied, op links en in het boekenvak leidden ertoe dat Van Gennep alles op alles moest zetten om een gezonde onderneming te blijven. Hoe kon de uitgeverij overleven zonder haar doelstelling uit het oog te verliezen? Tijdens de twaalfde Algemene Aandeelhoudersvergadering van eind 1980 werd gezegd dat de uitgeverij een grotere nadruk op literatuur zou gaan leggen.1 Al drie jaar eerder werd benadrukt dat het commerciële meer aandacht moest gaan krijgen binnen het fonds, omdat het bedrijf anders niet gezond zou blijven.2 Hieraan werd wel toegevoegd dat dit geen inhoudelijke koerswijziging met zich mee zou brengen. Schijnbaar had de uitgeverij een specifiek beeld van hoe ze commercie en ideologie goed kon combineren.
In de jaarverslagen die in de daaropvolgende jaren werden geschreven, werd dit idee steeds onderstreept. In 1982 werd gesteld dat de uitgeverij haar risico’s meer moest spreiden; in de praktijk zou dit een verbreding van het fonds met zich meebrengen.3 Constaterende dat het fonds tot die tijd voor een groot deel uit non-‐fictie bestond, en dat vanaf 1980 steeds meer literatuur uitgegeven werd, kan worden geconcludeerd dat het uitgeven van fictie een manier was om het risico te spreiden. Een jaar later werd vervolgens benadrukt dat de uitgeverij zich moest gaan richten op progressieve boeken voor een groter publiek;4 het jaar daarna reflecteerde de directie op de manier van uitgeven en concludeerde dat de ‘onverkoopbare ideeën’, hoe leuk ook, niet meer uitgevoerd moesten worden omdat ze simpelweg niet haalbaar waren voor een klein bedrijf als Van Gennep.5
De nieuwe richting die aan de uitgeverij gegeven werd, bleek vooral ingevuld te kunnen worden met het uitgeven van vertaalde literatuur. Nederlandse auteurs leken hun weg naar Van Gennep niet te kunnen vinden. In
1 Notulen van de twaalfde Algemene Aandeelhoudersvergadering, 10 december 1980, De Populier, Amsterdam, 3. Archiefmap 2.
2 Notulen van de achtste Algemene Aandeelhoudersvergadering, 24 november 1977, Frascati, Amsterdam, 2. Archiefmap 1.
3 Jaarverslag van de directie over 1981, 5. Archiefmap 2. 4 Jaarverslag van de directie over 1982, 3. Archiefmap 2. 5 Jaarverslag van de directie over 1983, 3. Archiefmap 2.