• No results found

Verantwoording en probleemstelling

1.5. Humanisme en spiritualiteit

In paragraaf .. en .. is aandacht besteed aan opvattingen over humanis- me en spiritualiteit. Verschillende zienswijzen en accenten zijn beschreven en laten zien hoe onder de accentverschillen die er bestaan bij de begrip- pen humanisme en spiritualiteit een aantal grondthema’s te herkennen is. Zo worden in het humanisme als kern van de levensbeschouwing of over- tuiging beschouwd:

H O O F D S T U K 1 V E R A N T W O O R D I N G E N P R O B L E E M S T E L L I N G 

Authentieke verwondering Autonomie en zelfbeschikking

Bezieling en inspiratie Eerbied voor het leven Beleving en beschouwing Menselijke waardigheid Weerbaarheid en verbondenheid Redelijk denken Openheid en dialoog Zelfverwerkelijking en overgave Vrijheid en verdraagzaamheid Intuïtie en scheppende wil

Het goede Liefde

137 Rilke, Reiner Maria (1982). Das Florenzer Tagebuch. Vertaald onder de titel Florentijns

Dagboek. (1993). Nijmegen, SUN, p. 64. Rilke legt in dit dagboek door middel van aante-

Voor spiritualiteit gelden de volgende begrippen als omschrijving van het spirituele proces:

.

Voor Van Praag is een autonoom humanisme een levensovertuiging die niet is afgeleid van enige openbaring maar terug te vinden is in de mense- lijke geest.138 Hij verwoordt hiermee de grondslag van humanisme dat openingen laat naar het onbenoembare naast de Rede. Zo is het wezenlijke van elke levensovertuiging een kernervaring over mens, medemens en we- reld die geobjectiveerd kan worden zonder dat het wezenlijke, het diep- ste, de grond, de bewegende kracht verloren gaat.139In vergelijkbare zin spreekt Duintjer over het beamen van het leven als een proces van open- baarwording waarmee hij meer expliciet de kernervaring van de levensbe- schouwing beschrijft.140 Levensovertuiging raakt aan een kern, aan iets wat het de moeite waard maakt en waar levensovertuiging onderdeel van is.

Duintjer benadrukt dat levensbeschouwingen en levensomstandigheden afgeleide zaken zijn van het leerproces van spiritualiteit als het omvatten- de van alle werkelijkheden waarbinnen wij ons bevinden.141De Rede kan wel bij benadering omschrijven maar blijft in gebreke om de bron te be- schrijven. Scherp wordt hier geformuleerd dat wat ons beweegt (kern, grond) niet louter rationeel verklaard kan worden. De ervaring van de bron  D E E L I I N L E I D I N G

138 Van Praag (1947a), a.w., p. 3. 139 Ibidem, p. 5. 140 Duintjer (2002), a.w., p. 9. 141 Ibidem, p. 31. Openbaarwordingsproces Opening en ontwaking Ontvankelijk zijn Aandacht en verwijding Zuivering en innerlijke stilte

Levensbeaming Verdieping en verinnerlijking

Eenheid en verbondenheid Leerproces Transcendentie

Zinssamenhang tussen ik en de wereld Gewaarwording

in ieder mens maakt hem tot medemens maar is tegelijkertijd ook een weer- kaatsing van de transcendente ruimte om hem heen. Het verwijst naar het altijd aanwezige maar dat verborgen is en ontdekt dient te worden. De humanistische levensovertuiging is gericht op een positieve aanvaar- ding van het leven wat vervolgens berust op vertrouwen in het goede. In die grondgedachte zit een waardebesef dat onafhankelijk van persoonlijke willekeur richting geeft aan het bestaan, zin geeft. Het goede, ware en schone dringt zich op ieder moment als een onontkoombare eis aan ons op en in het volgen daarvan ligt de zin van het bestaan, constateert Van Praag. De eros van het goede en ware ligt opgeslagen en kan telkens ont- dekt worden. Het feit dat we ernaar verlangen impliceert immers dat we er weet van hebben.142Daarmee ligt er bij Van Praag een geloofselement in de levensovertuiging, namelijk het geloof in intuïtie. Deze individuele gewaarwordingen en intuïties worden door de Rede naar een ander, alge- mener niveau getild en samengevat in een levensovertuiging.

Een spiritueel proces is vooral, zoals Duintjer zegt, een leerproces, een zelfonderzoek, waarbinnen een mate van openheid, ontvankelijkheid en onafhankelijkheid nodig is voor wat er in ons en om ons heen komt waar- mee een antwoord gegeven kan worden op de situatie. Een spiritueel leer- proces voor het leven als openbaarwordingsproces van ontwaken, een wakker worden en zuivering van ons bewustzijn.143De opvattingen van Duintjer doen vooral ook een beroep op de persoonlijke autonomie en onafhankelijkheid van het individu. Tegelijk wordt van het individu een houding verwacht van leren en onderzoeken. Thema’s die binnen het hu- manisme centraal staan. Duintjer vraagt zich af of binnen de levensbe- schouwelijke tradities niet te zeer het menselijk bewustzijn wordt beperkt tot verstand, zintuigen en geweten zodat het discursieve bewustzijn lijkt te functioneren als een plafond voor alle mogelijke ervaring. Een vraag die ook relevant is binnen dit onderzoek. En hij concludeert dan ook dat hu- manisme met zijn traditie van ethische gezindheid, intellectuele integriteit en ontbreken van autoriteitsgeloof een gunstig uitgangspunt zou zijn voor spiritualiteit als creatieve bron voor alle culturen en tradities. En waaraan toegevoegd zou moeten worden het erkennen of onderkennen van dit openbaarwordingsproces of het prereflexief bewustzijn.

Zoals uit de voorgaande paragrafen naar voren komt zijn er raakvlakken te vinden in de wijze waarop humanisme en spiritualiteit beschreven wordt. Duintjer en met hem andere auteurs benadrukken dat er binnen het humanisme een vanzelfsprekende ruimte is voor de dimensie van spi- ritualiteit of zoals Van Praag religiositeit noemt als voedingsbodem voor H O O F D S T U K 1 V E R A N T W O O R D I N G E N P R O B L E E M S T E L L I N G 

142 Ibidem, p. 50. 143 Ibidem, pp. 80-89.

de humanistische levensovertuiging. Van beide, humanisme en spirituali- teit, kan gezegd worden dat er woorden worden gegeven aan het waarom van het bestaan. In de menselijke ervaring, in de beleving van de werke- lijkheid ligt het instrumentarium om bezield of geïnspireerd waarden te concretiseren. In het humanisme verbindt spiritualiteit zich aan het pro- ces van bewustwording van fundamentele ervaringen van transcendentie. De nadruk die in het humanisme ligt op een morele en weerbare autono- me integriteit en een kritische houding naar externe autoriteiten sluit aan bij het proces van openheid en ontvankelijkheid voor ervaringen van exis- tentiële aard. Ook past binnen de hier geventileerde opvattingen over hu- manisme en spiritualiteit een overeenkomstig mensbeeld waarmee niet de vermenselijking van God en de mens als middelpunt in de werkelijkheid wordt bedoeld maar de mens die besef heeft van eindigheid en afhanke- lijkheden. Het aangaan van het zoeken naar of het ontdekken van wat het individu raakt en daar middels een leerproces inzichten en waarden aan verbinden is het terrein waar humanisme en spiritualiteit elkaar ontmoe- ten.

Waar er mogelijke verschillen zijn, heeft dit te maken met interpretaties van de begrippen die elkaar wederzijds uitsluiten. Er wordt bijvoorbeeld een zienswijze op spiritualiteit gehanteerd die aangeeft dat het hier een strikt individueel proces van het ervaren van geluk is waarbij de verbin- ding met de samenleving (maatschappelijk engagement) van onderge- schikt belang is. Een dergelijke visie staat haaks op hoe in het humanisme de ontwikkeling van een morele en autonome individualiteit verbonden is met verantwoordelijkheid naar de ander en de samenleving. Met betrek- king tot het humanisme wordt een visie gehanteerd waarin humanisme wordt verantwoord met behulp van rationele argumenten. Hierin spelen processen die inspiratie, bezieling of geraakt worden een minder belang- rijke rol. In het gebied van spiritualiteit zijn deze ervaringen of processen van bewustwording een voorwaarde om groei of transformatie teweeg te brengen in het bestaan van een individu. Een ander en laatste voorbeeld van mogelijke verschillen tussen humanisme en spiritualiteit is de visie op de positie van het subject in de werkelijkheid. Opvattingen over huma- nisme stellen het subject centraal in zijn streven naar autonomie (antro- pocentrisme) terwijl binnen het denken over spiritualiteit het subject een plaats heeft binnen in en afhankelijk is van de natuur (aarde). Soms lijkt het alsof de mens nederig en schoorvoetend weer zijn plaats moet innemen in de natuur om zowel zijn grootheid als zijn onvolmaaktheid te kunnen inzien.

1.6. Probleemstelling

Met een beschrijving van de twee centrale begrippen humanisme en spiri- tualiteit kunnen nu de vragen geformuleerd worden.

De intentie van dit onderzoek is bij Van Praag te onderzoeken hoe zijn humanistische opvattingen zich verhouden tot spiritualiteit. Wat is de in- vloed van religie op zijn denken over humanisme? En op welke wijze spe- len transcendentie en immanentie een rol. En is er in zijn denken een affi- niteit met spiritualiteit?

Wat is de betekenis van religie, levensbeschouwing (levensovertuiging), mythe, spiritualiteit in de door Van Praag ontwikkelde opvattingen in

Modern humanisme en in Grondslagen van humanisme? Wanneer de

diepte van het existentiële bestaan op niet-religieuze wijze wordt verstaan, kan spiritualiteit dan een bron zijn voor een humanistische denk- en leef- wijze?

Het centrale thema is het onderzoek naar de ontwikkeling van theoreti- sche opvattingen over humanisme en spiritualiteit in het werk van J.P. Van Praag. En hiervan afgeleid: hoe verhouden zijn opvattingen zich ten op- zichte van hedendaagse opvattingen over humanisme en spiritualiteit?

. Wat zijn de theoretische opvattingen over humanisme in relatie tot spi- ritualiteit in het werk van Van Praag?

. Wat zijn de opvattingen van Kunneman, Todorov en Van IJssel over humanisme en spiritualiteit?

a. Hoe verhoudt het denken van Van Praag zich tot het denken van de in vraag twee genoemde auteurs?

b. Welke betekenis heeft het denken van Van Praag voor het hedendaags debat over humanisme en spiritualiteit?

Het resultaat van deze studie levert inzichten op over de betekenis van het denken van Van Praag voor het actuele humanistisch denken in deze tijd. Het accent in deze studie ligt op het werk van Van Praag maar in de con- frontatie met een aantal hedendaagse auteurs, die direct of indirect huma- nisme of religie, spiritualiteit bestudeerd hebben, moet blijken of het werk van Van Praag levensvatbaar is en een waardevolle bijdrage levert aan de verdere theorieontwikkeling over humanisme.

In Deel II staat het werk van J.P. Van Praag centraal. Bij de bestudering zullen de publicaties van Van Praag betrokken worden voor zover die re- levant zijn met betrekking tot de invalshoek van het centrale thema. De analyse van zijn theoretische ontwikkeling zal voorafgegaan worden door een korte biografische schets van het leven van Van Praag in hoofdstuk 2. H O O F D S T U K 1 V E R A N T W O O R D I N G E N P R O B L E E M S T E L L I N G 

Hoofdstuk 3 Het woord overtuigt richt zich op de theorieontwikkeling bij Van Praag en is een uitwerking van vraag .

In Deel III worden de opvattingen over humanisme en spiritualiteit van hedendaagse auteurs behandeld. De hoofdstukken 4, 5 en 6 gaan achter- eenvolgens in op het denken van Kunneman, Todorov en Van IJssel. De keuze voor deze hedendaagse auteurs heeft te maken met hoe hun theo- retische ontwikkeling gerelateerd is aan de ontwikkeling van het huma- nistisch denken. Kunneman is zowel op theoretisch niveau als in organi- satorisch opzicht betrokken bij de Nederlandse humanistische beweging. Van IJssel heeft met haar studie een bijdrage geleverd aan verheldering van de relatie tussen humanisme en spiritualiteit. En Todorov beschouwt de humanistische waarden als van vitaal belang voor de ontwikkeling van het individu en van de democratische samenleving. In Deel III staat de beant- woording van vraag  centraal.

In Deel IV vindt de vergelijking en analyse plaats van Van Praag en de drie overige auteurs in hoofdstuk 7 en worden er conclusies getrokken. Deel IV richt zich op vraag a en b.

Hoofdstuk 8 vormt de epiloog van deze studie.

“Zielsrust kan bijvoorbeeld de zachte uitstraling zijn van een rijke dierlijkheid in het morele (of godsdienstige) vlak.

Of het kan het begin zijn van vermoeidheid, de eerste schaduw die door de avond, door elk soort avond geworpen wordt.

Of het kan erop wijzen dat de lucht vochtig is, dat zuidenwinden op komst zijn. (…)

Of de toestand die volgt op een intense bevrediging van onze dominante hartstocht, het weldadige gevoel van een zeldzaam soort verzadiging. (…) Of het intreden van een zekerheid, zelfs van een vreeswekkende zekerheid, na een lange tijd van martelende spanning ten gevolge van onzekerheid. Of de uitdrukking van rijpheid en meesterschap die men voelt tijdens het han- delen, scheppen, presteren, willen, het rustig ademhalen, de gerealiseerde ‘vrij- heid van de wil’… Afgodenschemering- wie weet, misschien is dat ook maar een soort van ‘zielsrust’?”144

 D E E L I I N L E I D I N G

144 Nietzsche, Friedrich (1997). Afgodenschemering. Of hoe men met de hamer filosofeert. Amsterdam, De Arbeiderspers, p. 34. “„Frieden der Seele“ kann zum Beispiel die sanfte Ausstrahlung einer reichen Animalität in’s Moralische (oder Religiöse) sein. Oder der An- fang der Müdigkeit, der erste Schatten, den der Abend, jede Art Abend wirft. Oder ein Zeichen davon, dass die Luft feucht ist, dass Südwinde herankommen. Oder die Dankbar- keit wider Wissen für eine glückliche Verdauung („Menschenliebe“ mitunter genannt). Oder das Stille-werden des Genesenden, dem alle Dinge neu schmecken und der wartet… Oder der Zustand, der einer starken Befriedigung unsrer herrschenden Leidenschaft folgt, das Wohlgefühl einer seltnen Sattheit. Oder die Altersschwäche unsres Willens, unsrer Be-

H O O F D S T U K 1 V E R A N T W O O R D I N G E N P R O B L E E M S T E L L I N G 

gehrungen, unsrer Laster. Oder die Faulheit, von der Eitelkeit überredet, sich moralisch aufzuputzen. Oder der Eintritt einer Gewissheit, selbst furchtbaren Gewissheit, nach einer langen Spannung und Marterung durch die Ungewissheit. Oder der Ausdruck der Reife und Meisterschaft mitten im Thun, Schaffen, Wirken, Wollen, das ruhige Athmen, die er- reichte „Freiheit des Willens“… Götzen-Dämmerung: wer weiss? vielleicht auch nur eine Art „Frieden der Seele“… In: Nietzsche, Friedrich (1889). Götzen-Dämmerung. Oder wie

man mit dem Hammer philosophirt. Leipzig, C.G. Neumann, hoofdstuk met de titel Moral

als Widernatur, paragraaf 3, alinea 1. Geraadpleegd op: http://www.nietzschesource.org/ texts/eKGWB/JGB

Deel II

De opvattingen van Van Praag