• No results found

hubert smeets

In document Kosten en baten in de zorg (pagina 76-82)

Onder het eigen gewicht

bezweken

Over de auteur Hubert Smeets is redacteur van nrc

Handelsblad.

De ontsluierde stad

Lodewijk Asscher, Amsterdam, Bert Bakker 2010

Lokale politiek als laboratorium. In de voetsporen van Wibaut en Drees. wbs Jaarboek 2009 Frans Becker, Menno Hurenkamp & Pieter Tops (red.), Den Haag, Wiardi Beckman Stichting 2009

Binden

Job Cohen, Amsterdam, Bert Bakker 2009

s& d 1/2 | 2010

79 tie had ideeën en gezichten. Het was de tijd van

het onvermoeibaar ‘bouwen’ ¬ niet ongenaak-baar voor een abstract plan, maar bescheiden voor bestaande mensen. Intelligent gebouwd werd er ook: in en vooral met de buurt. De stadsvernieuwing, waarvoor dat enige en laatste kabinet-Den Uyl (1973-1977) het fundament had gelegd, vereiste dat.

Zo ging het, totdat in de tweede helft van de jaren tachtig het woord ‘beheer’ opdook. De tijd van de planning van de sociale en fysieke ruimte leek voorbij. De tijd van het management bleek aangebroken. Het is tot op de dag van vandaag niet meer helemaal goed gekomen.

Althans, dat is mijn indruk. Die indruk kan nogal particulier zijn. Ik ben van 1956 en, nog erger, ik kom uit Amsterdam. Halverwege de ja-ren tachtig was ik rond de dertig. Kort daarvoor had ik als stadsverslaggever voor nrc Handels­

blad de hoofdstedelijke gemeenteraad

geestdrif-tig mogen verslaan. Mijn referentiekader was reeds in mijn schooltijd bepaald of werd nadien gevormd door plaatselijke politici als Huib Riethof (psp), Enne∑s Heerma (cda), Huub Jacobse, Arie Pais (beiden vvd), Han Lammers, Pitt Treuman, Els Agsteribbe, Wim Polak, Wim Sinnige en Jan Schaefer (allen PvdA). Vooral door Schaefer, die meester van de voldongen feiten die daardoor ook wel een beetje een semi-democraat was. De machtsgevoelige generaties na hen waren geboortegolvers of zelfs leeftijd-genoten ¬ van Walter Etty (PvdA) tot Frank de Grave (vvd) in Amsterdam of Willem Smink (PvdA) in Groningen ¬ hetgeen al gauw leidt tot meer identificatie en minder achting of zelfs tot jaloezie. Wat ik hier schrijf berust, kortom, op niet meer dan een indruk.

Het zij zo. Want die indruk heeft wel degelijk ook een objectievere basis, zo blijkt uit Lokale

politiek als laboratorium, het Jaarboek 2009 van

de Wiardi Beckman Stichting. De afgelopen decennia heeft de sociaal-democratie op plaat-selijk niveau zichzelf namelijk nog steeds niet eenduidig kunnen definiëren. En dat begint nu danig te wringen. Want de uitslag van de raads-verkiezingen in maart kan toch echt niet alleen

de schuld zijn van de landelijke partijleiding. In hun essay Volatiele jaren doen Pieter Nieuwenhuijsen en Paul Bordewijk een poging tot nadere karakterisering. Dat ligt voor de hand. Zoals de provincie van oudsher van de christen-democratie is en de waterschappen van de liberalen, zoals emeritus hoogleraar en voormalig wbs-directeur Joop van den Berg elders in het boek brutaal maar puntig opmerkt, zo is de gemeente altijd het terrein van het socialisme geweest. Op dit bestuurlijke niveau hebben sociaal-democraten in de afgelopen eeuw immers laten zien dat fysieke en sociale hervorming hand in hand gaan. Twee namen volstaan om die beide polen van het wethou-derssocialisme te illustreren: Floor Wibaut en Willem Drees. Naar hen wordt in dit Jaarboek dan ook veelvuldig verwezen. Als de PvdA het moeilijk heeft, moeten deze en andere exponen-ten van een succesvolle traditie weer een beetje zelfvertrouwen bieden.

Maar dat historisch bewustzijn heeft nog geen adequate termen voor het heden opge-leverd. Veel verder dan een ommezwaai in de houding jegens de burger ¬ van terughou-dende overheidsinterventies naar ‘parmantige’ staatsinmenging in het privéleven ¬ komen ook Nieuwenhuijsen en Bordewijk niet. En dat zegt iets. Want het is Nieuwenhuijsen die ruim twintig jaar geleden de naoorlogse ge-schiedenis van de PvdA op lokaal niveau in min of meer afgebakende periodes wist te schemati-seren. Bij elk tijdvak horen namen van wethou-ders die er symbool voor hebben gestaan. Dat maakt de tijdbalk nog helderder.

u

Van daden naar woorden

In de jaren veertig waren de primaire ‘wederop-bouwers’ aan de macht, de sociaal-democraten die de holle kiezen van de oorlogswoestenij moesten vullen en begonnen na te denken over een nieuw bezielend verband in de stad. Ze waren eigenlijk tégen de oude stad: die poel van verderf waar het volk naar de bioscoop ging en communistisch stemde, zoals Joop

80

den Uyl het begin jaren vijftig eens omschreef. Alleen duurde het even voordat deze lucht-licht-ruimte-socialisten de daad bij het woord konden voegen. Ze hadden er simpelweg geen geld voor. In de jaren vijftig tot eind zestig konden deze bouwers van de nieuwe uitgedunde stad van de toekomst dan toch hun slag slaan ¬ en hoe. De erfenis die wethouder Den Uyl in zijn kortstondige ambtsperiode in Amsterdam heeft aangericht, is nog altijd zichtbaar. Hoewel diens ideeën over nieuwe rooilijnen en verkeersaders indertijd gemeengoed waren, blijft het recht-vaardig om eraan te herinneren dat heemschut-ters en andere grachtengordelaars ¬ zoals de kvp’er Geurt Brinkgreve en jonkheer Six ¬ zich daar vanaf 1954 manmoedig tegen hebben verzet en ook groot gelijk hebben gekregen. De generatie van de wederopbouwers werd volgens het schema van Nieuwenhuijsen opge-volgd door die van de ‘democratiseerders’ in de jaren zeventig, de sociaal-democraten à la Ed. van Thijn die de geboortegolf moesten zien te integreren in een ontzuilende maatschappij en

die de eerste aanzet gaven tot een nieuw stede-lijk denken ¬ een denken waarin de stad niet meer werd ontruimd richting overloop, maar juist werd gerevitaliseerd in het eigen centrum. Bestuurders als Max van den Berg in Gronin-gen en Jan van der Ploeg of Jan Riezenkamp in Rotterdam, overigens meer een burgemeesters-stad dan een wethoudersburgemeesters-stad, waren daarvan de personificatie. In Amsterdam bestond de PvdA in die beginjaren zeventig eigenlijk niet. Of beter, daar bestonden toen drie Partijen van de Arbeid: de fractie met wethouder Han Lammers, de factie rond metrodissidenten Pitt Treuman en Pelle Mug en de partij van westelijke tuinste-den die gerepresenteerd werd door de Osdorpse onderkoning Henk Langerak.

De PvdA maakte er niet overal zo’n bende van. Maar eind jaren zeventig diende een nieuwe tijd zich aan. Het waren de ‘politieke ondernemers’ die nu vorm gingen geven aan de nieuwe con-sensus, die later tot het ideaal van de compacte stad zou worden gedoopt. Net als elders in de postindustriële wereld kreeg de stedelijke

ge-Een persoonlijke noot

Ze liepen ineens over de gracht. Het waren medewerkers van de dienst Bouwen en Wonen van het stads-deel Centrum in Amsterdam. Ze waren uitgerust met meetlint, statief, kijker en digitaal cameraatje. Ze vroegen of ze binnen mochten komen, waarna ze van alles begonnen te passen en te fotograferen. Niet lang daarna werden we verwittigd over hun oordeel. Een aantal panden was aan het verzakken. Funderingsherstel was geboden, verordonneerde een assistent-manager van het stadsdeel medio decem-ber 2005. En wel vóór eind juni 2006. Binnen een half jaar dus.

Voor overleg waren de ambtenaren van het stadsdeel uiteraard beschikbaar. Zij het a priori alleen op uren dat zij op het deelraadkantoor werkten, grotendeels de uren dat wij ook en op een heel andere plaats werkten. Tijdens dat beraad tussen apparaat en burgers waren de ambtenaren van de dienst Bouwen en Wonen begripvol voor het feit dat in een van de panden een 85-jarige vrouw woonde die zich niet meer liet verplanten naar een tijdelijk huis. En dat ze op het stadsdeel hun eigen postkamer niet op orde hadden en er dus brieven zoek waren geraakt, speet hen. Maar dat alles kon de dienst niet vermurwen. Het proces moest beginnen.

Die houding verbaasde op het eerste gezicht al enigszins. De hele operatie van de Binnengemeente-lijke Decentralisatie in Amsterdam, waarvan stadsdeel Centrum het betwiste kroonjuweel is, was immers bedoeld om een gedeconcentreerde ambtelijke dienst één op één te onderwerpen aan de zweepslag der politieke verantwoordelijkheid. Het ging de architecten, toenmalig wethouder Walter Etty voorop, niet alleen om betere dienstverlening maar ook om kortere lijnen tussen de burgers en het bestuur.

Op het tweede gezicht werd het pas echt vreemd te moede. Funderingsherstel is ingrijpend, kostbaar, ingewikkeld en ondankbaar. Je hebt naderhand niet het idee dat je waar voor je geld hebt gekregen. De

s& d 1/2 | 2010

81 meente, als fysieke en sociaal-culturele ruimte,

weer status. De mensen bleven. Het geld keerde terug. En de esthetiek werd humaner. Eén naam volstaat als symboolfiguur, ook al duidt die op enig lokaal chauvinisme: die van Jan Schaefer. Na hem en zijn leeftijdgenoten namen de ‘beheerders’ het roer over. Hun kracht was dat ze oog hadden voor de noodzaak om fysieke en sociale infrastructuur te laten samenvallen. Wibaut én Drees waren hun erflaters. Deze managers ¬ voor mij is Walter Etty, de architect van de binnengemeentelijke decentralisatie in Amsterdam hun gezicht, elders leken ze op Joop Linthorst of Rein Zunderdorp ¬ opereerden echter nog steeds in de wat autoritaire context van weleer. Partij en gemeente vielen in hun denkraam samen. Als de gewestelijke ledenver-gadering iets had besloten, moest de gemeen-teraad dat eigenlijk gewoon overnemen. De oppositie werd bij voorkeur een beetje geklei-neerd. Die houding was de aanleiding voor een columnachtig artikel in nrc Handelsblad onder de kop ‘Brezjnev aan de Amstel’ ¬ volgens

Nieuwenhuijsen en Bordewijk een ‘klassiek’ voorbeeld ter adstructie van de ‘bestuurlijke arrogantie’ en de onwil tot een echt gesprek met andersdenkenden.

De electorale straf voor dit hoogmoedige mo-nopolisme was overweldigend. Bij de gemeen-teraadsverkiezingen van 1990 en 1994 werd de PvdA kleiner dan het cda en later ook kleiner dan alle lokale partijen bij elkaar opgeteld. Het wethouderssocialisme was dood als een pier en moest zichzelf opnieuw uitvinden. ‘De bestuur-ders waren het contact met hun achterban verloren. Dit decennium vormde de vooraf-schaduwing van wat na de eeuwwisseling in de landelijke politiek zou volgen,’ zoals de redac-teuren Frans Becker en Menno Hurenkamp in hun overzichtelijke en soms geestige inleiding tot het Jaarboek schrijven. Het ‘doel’ in de lokale politiek ging op alle niveaus plaatsmaken voor het ‘proces’.

‘Een deliberatieve aanpak’, noemen de twee dat. Ouwehoeren, zou Schaefer hebben gezegd. Door het noemen van alleen al de naam van

helft van dat immense bedrag zit onder de grond. De andere helft is besteed om boven de grond terug te krijgen wat je toch al had. Je doet het ten dele dus om te voorkomen dat je een aantekening in het kadas-ter krijgt.

Als een overheid de burger daartoe dwingt zonder tegenspraak te dulden, dan ligt het voor de hand dat die overheid ook een beetje helpt. Quod non. Het stadsdeel stak geen poot uit. Zelfs coördinatie ten burele van de dienst Bouwen en Wonen was te veel gevraagd. Om het zo simpel mogelijk te houden, hadden de bewoners van drie aangeschreven panden besloten om één gezamenlijk plan te maken. Het stadsdeel reageerde op die vorm van burgerlijke efficiency door op dit éne plan maar liefst drie verschil-lende ambtenaren te zetten. Maar omdat die allemaal een eigen werktempo hadden, er een individueel telefoonregime op nahielden of al dan niet ziek vielen, werden de bouwvergunningen op drie verschil-lende momenten verstrekt.

Met kunst- en vliegwerk van particuliere adviseurs liep de uitvoering van het gemeenschappelijke plan niet in het honderd. Maar dat weerhield het stadsdeel er niet van om als eerste een rekening te sturen: voor de legeskosten van de vergunningen voor een funderingsherstel dat het zelf had geëist. Schaamte is aan de Amstel een onbekende categorie.

Dat het stadsdeel naderhand geen verdere belangstelling toonde en evenmin in staat bleek iets een-voudigs als de verkeerscirculatie te beheren, laat zich raden. Zoals we ons er ook op voorbereiden dat de gemeentelijke belastingdienst straks de fiscale waarde van het onroerend goed, dat is opgevijzeld door het funderingsherstel, doodgemoedereerd zal verhogen met het bedrag dat wij zelf hebben betaald. Is het gek dat deze kiesgerechtigde burger bij de deelraadsverkiezingen van woensdag 3 maart zijn stem voor het stadsdeel Centrum niet uitbrengt?

82

die ene wethouder kon je in de jaren negentig menig PvdA-bestuurder heerlijk plagen. Zelfs burgemeester Schelto Patijn van Amsterdam, die ik later als mijn baas en voorzitter van weekblad De Groene Amsterdammer bijna ben gaan adoreren wegens zijn analytische doortas-tendheid en zijn onsocialistische menselijke beschaving, kon je er moeiteloos mee op de kast krijgen.

Vanuit het oogpunt van democratie en participatie was die praatpolitiek een logische vervolgstap om de ervaringen van de decennia daarvoor te codificeren. Het spoorde ook met de veranderende opvatting over de kiezers. De on-derdanen waren in de eerste fases van het wet-houderssocialisme geëmancipeerd tot burgers. Nu werden diezelfde burgers ineens klanten en zodoende werd ook het openbare domein van de gemeenten steeds meer opgevat als een amorfe ruimte waarin de hiërarchie tussen publiek en privaat zoek raakte.

‘In het denken over het bestuur heeft dat tot een soort paradigmawisseling geleid, die gewoonlijk wordt aangeduid als de verschuiving van “government” naar “governance”,’ schrijft bestuurskundige en gastredacteur Pieter Tops in zijn bijdrage aan het Jaarboek, getiteld De PvdA

en het nieuwe stedelijke activisme.

u

Bruggen slaan

Die aanpak heeft wel degelijk resultaat opge-leverd. Althans, in die steden die het moeten hebben van de nieuwe ‘creatieve klasse’, zoals de dragende groep van de huidige postindustriële diensteneconomie wel wordt genoemd. Het is geen toeval dat Amsterdam, Utrecht, Maas-tricht en Leiden minder hard of later met de nieuwe maatschappelijke tegenstellingen zijn geconfronteerd dan bijvoorbeeld Rotterdam en Tilburg, aldus Nieuwenhuijsen en Bordewijk. Aan de universiteit kan het niet liggen, want die hebben al deze zes steden binnen hun gemeen-tegrenzen. Nee, het ligt aan de fysieke structuur van de stad en aan de bevolkingssamenstelling daarbinnen.

Amsterdam is als handelsstad van oudsher een lobbige piramide met talloze buffers en grijstinten. Je hebt er niet het gevoel dat je, bij het passeren van tramlijn 3, een paspoort bij je moet hebben. De gemeente profiteert daarvan. Rotterdam is als werkersstad veel meer een scherpe en puntige piramide met een brede arbeidende basis en een kleine elite. Dat esta-blishment bekommert zich, als patroon tronend in de betere wijken, om het volk. In haar goede

jaren was de PvdA zowel daarboven als beneden vertegenwoordigd. Maar toen deze band werd verbroken en de sociaal-democraten zichzelf gingen onderdompelen in de genoegens van de ‘gentrification’, brak het oproer genadeloos uit. De stad is gebarsten.

Dat wil overigens niet zeggen dat die revolte in Amsterdam geen voedingsbodem zou heb-ben. Amsterdam is door het naoorlogse beleid bij uitstek de stad waar de nieuwe sociale of culturele klassentegenstellingen zijn ingeklemd tussen de gerevitaliseerde grachtengordel ¬ die nu uitdijt naar de negentiende-eeuwse volksbuurten ¬ en de welstandige suburbane randsteden. Waar vroeger grachten en straten het onderscheid waren, wordt het verschil nu gemaakt door de a10. Net als Parijs is Amster-dam een samenstel van conflicterende concen-trische cirkels geworden.

De politieke consequenties van deze nieuwe stedelijke scheidslijnen zijn enorm. ‘Het con-trast tussen beide ontwikkelingen ¬ binnen-steden voor de kenniswerkers en achterstands-wijken voor de laagopgeleiden ¬ weerspiegelt de toegenomen gespletenheid van onze maatschappij,’ betogen Nieuwenhuijsen en Bor-dewijk, ‘en het heeft geleid tot een splijting van

Amsterdam is een samenstel van

conflicterende concentrische

cirkels geworden – de politieke

consequenties zijn enorm

s& d 1/2 | 2010

83 traditioneel links.’ De sociaal-democratie wordt

erdoor afgeklemd en bijna verstikt. Ex-burge-meester Ruud Vreeman van Tilburg schetst het dilemma in zijn artikel De stad en de economie zo: ‘Dominantie van de op “bridging” georiënteerde stadsbewoners kan leiden tot een gebrek aan sociaal gevoel voor het lokale. Overheersing van “bonding” kan de stad schaden, omdat gebrek aan openheid naar de wereld en andere culturen de vooruitgang remt.’ Vreeman is er zelf op gesneefd. Hij was niet opgewassen tegen de bodychecks van raadslid Hans Smolders, die op zijn beurt weer is gesneefd op zijn onvermogen om te bridgen.

De brug kan overigens wel degelijk worden geslagen, bewijst Simon Kool in zijn romanti-sche en rijk gefotografeerde minigeschiedenis van de Drufabriek in Ulft. Een essay dat ook in een ander opzicht te denken moet geven: de sociaal-democratie heeft op haar betrokken-heid bij de kwaliteit van de arbeid, ooit een van de belangrijkste redenen van haar be-staan, wel heel gemakkelijk en ook schokkend beknibbeld.

In zijn lezingenbundel Binden noemt burge-meester Job Cohen van Amsterdam deze trend van de afgelopen twee decennia de overwin-ning van het liberalisme. ‘Het probleem van de sociaal-democratie is haar succes. De achturige werkdag. Iedereen naar school. Iedereen een auto. Allemaal verwezenlijkt’, zegt hij in het inleidende interview door Bas Heijne. Het is mij een iets te eenvoudig etiket. Hij vergeet hier het algemene ideologische klimaat na het einde van de Koude Oorlog, een utopisch klimaat waarin het ene (socialistische) con-structiestreven werd ingeruild voor het andere (liberale) maakbaarheidsideaal. Ik vermoed dat Cohen zelf de mogelijke overbodigheid van de PvdA ook wat complexer beoordeelt, getuige de principiële rechtsstatelijke rode draad die door bijna al zijn lezingen tussen 2002 en nu loopt. ‘Als iedereen zich aan de wet houdt, heb je nog geen gemeenschap, dat is waar. Maar het is wel een conditio sine qua non’, aldus de burgemeester.

Dezelfde Cohen die, met zijn oog en waar-dering voor de bindende kracht van religie in de stad, tegelijkertijd onmodieus ingaat tegen de goegemeente in Amsterdam die zich na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh vrij plotseling zorgen is gaan maken over de scheiding van kerk en staat. Dezelfde Cohen ook die een lezing voor de loge van de Joodse maatschappelijke hulporganisatie B’nai Birith gebruikt om, waarheidsgetrouw maar toch altijd weer verrassend, uiteen te zetten hoe lang emancipatieprocessen in afgesloten en introver-te gemeenschappen duren en hoe onmogelijk de totale eis tot assimilatie is.

u

Het primaat van de politiek

Wie de zege over de jaren negentig ook mag opeisen, feit is dat deze paarse jaren inderdaad hebben geleid tot een bestuurlijke cultuur die de sociaal-democratie nog steeds parten speelt. Of je nu tamelijk onbehouwen van machtshonger spreekt dan wel wat eufemistischer van bondge-notenpolitiek, de PvdA ontbeert nu al bijna twee decennia de noodzakelijke politieke hefbomen om zich waar te maken, nota bene precies op die beleidsterreinen die voor de sociaal-democratie al sinds Wibaut en Drees gesneden koek zijn: de fysieke en sociale infrastructuur.

Op beide terreinen is de staat teruggetreden ten gunste van… ja, ten gunste van wat eigen-lijk? Ten faveure van hybride non-gouverne-mentele organisaties die wel binnen de pas van de gouvernementele wetgeving en financiering moeten lopen maar voor het overige

In document Kosten en baten in de zorg (pagina 76-82)