• No results found

frans becker & menno hurenkamp

In document Kosten en baten in de zorg (pagina 67-70)

Op zoek naar het ‘wintervet’ van de sociaal-democratie inventariseerden wij het afgelopen half jaar wat de oogst van sociaal-democratisch besturen sinds de verkiezingen van 2006 was. Het doel was het maken van het onlangs ver-schenen Jaarboek van de wbs, Lokale politiek als

laboratorium. In de voetsporen van Wibaut en Drees.1

De vraag was of er, nu de Partij van de Arbeid landelijk een ernstige vertrouwensbreuk met haar electoraat beleeft, op lokaal niveau tekenen van vernieuwing te vinden zijn, van weerstand, van oorspronkelijkheid. Zou er genoeg spek op de sociaal-democratische botten zitten om aan het eind van de kou het hol uit te kunnen

ren-nen en een liberaal hert of een nationalistische haas in de kaken te nemen? We troffen veel ideeën, ook wel een gemeenschappelijke oriën-tatie en houding, maar een gebrek aan beleving van die gemeenschappelijkheid en inspiratie. Er zijn geen gezamenlijke ontmoetingsplaatsen of fora; er is geen gemeenschappelijk politiek pro-gram; geen website waar men elkaar ontmoet. Niets dodelijker dan te ver doorgevoerde beeld-spraak, maar over dat wintervet vroegen we ons uiteindelijk maar één ding af: had het misschien niet een onsje meer moeten zijn?

Laat ons dat op scherp zetten. Er loopt een stille claim door het boek Lokale politiek als labo­

ratorium, een oproep om het lokale meer greep te

geven op de politiek ¬ een beetje ten koste van het rijk, een beetje ten koste van het verzakelijk-te middenveld, een beetje verzakelijk-ten kosverzakelijk-te van de pro-vincies. Niet om meer de baas te kunnen spelen, misschien wel om soms juist minder bazigheid

70

te realiseren. Maar wel om betere resultaten te leveren, deugdelijker voorzieningen, met meer ruimte voor burgers, met minder angst voor de toekomst of voor tegenstanders. Om het grote project van de lokale verzorgingsstaat te realiseren. Alleen komt dat verlangen naar meer lokaal politiek gezag in de praktijk nog niet echt goed uit de verf. Het ‘meer stad, minder staat, als doel én als middel’ echode tussen de gesprekken die we voerden over het boek en de teksten door, maar het mankeerde tot nu toe blijkbaar aan urgentie om die analyse op de voorgrond te zet-ten. Inmiddels lijken ‘de peilingen’ ongeveer elke noodgreep te rechtvaardigen, dus in ieder geval ook een koele herbezinning op de verhouding tussen lokale en nationale politiek.

Voor de formulering van een nieuw lokaal-politiek project voor de PvdA, zo zullen wij betogen, valt wel iets te leren uit de traditie van het wethouderssocialisme dat in de jaren tussen de wereldoorlogen een vliegende start beleefde. Maar daarvoor is wel een eigentijdse invulling vereist, die laveert tussen de Scylla van het iets te megalomane wethouderssocialisme van de jaren tachtig en negentig (‘Manhattan aan de Eem’2) en de Charybdis van het iets te afwach-tende netwerkbestuur van daarna. Geboden is een nieuw programontwerp waarin de gemeen-te niet alleen de plaats in het openbaar bestuur krijgt die haar toekomt, maar ook gezien wordt als het maatschappelijk verband waarin bur-gerschap en lichte gemeenschapsvorming bij uitstek vorm kunnen krijgen.

veel meer dan gas en water

Niets verleidelijker dan eerst maar eens het wet-houderssocialisme van weleer van stal te halen (‘we schudden onze veren op’), in de hoop daar de doorslaggevende vergelijking of inspiratie te vinden. De bestuurlijk zo succesvolle periode tussen de wereldoorlogen behoort immers tot de kern van het erfgoed van de sociaal-democra-tische beweging in Nederland. Maar voor een hedendaagse toepassing verdient dat wethou-derssocialisme van ooit wel enige bewerking.

Het moge bekend zijn: bij ontstentenis van regeringsdeelname op nationaal niveau ¬ de katholieken wilden niet dan bij uiterste noodzaak met de socialisten regeren, en deze noodzaak deed zich voor hen pas in 1939 voor ¬ vond in het interbellum de politieke creativiteit en daadkracht van de socialistische beweging vooral een uitweg in de gemeentepolitiek. Daar zetten de socialistische wethouders een omvat-tend project voor emancipatie en

lotsverbete-ring van de burgers van hun gemeenten in gang, op het gebied van volkshuisvesting, gezond-heidszorg, onderwijs en cultuur.3 Sociaal-demo-cratische wethouders vormden een belangrijk rekruteringsveld voor de nationale politiek: zij genoten dikwijls meer algemene bekendheid dan ervaren parlementariërs.4

Aanvankelijk diende het in 1899 vastgestelde gemeenteprogram, dat nadrukkelijk voort-bouwde op wat in Amsterdam door de radicale liberalen tot stand was gebracht, als richtsnoer voor de lokale politici van de sdap.5 Inzet van de socialistische gemeentepolitiek diende te zijn, in de woorden van P.L. Tak, ‘al wat kan dienen om den levensstandaard der arbeiders te verhoogen en hen daardoor op te wekken uit de dofheid van het armelijke leven, dat aan de be­

wustwording van het klassebelang in de weg staat;

èn al wat kan dienen om aan het kapitalisme

terrein te ontnemen, waar collectivistisch beheer in zijne plaats treedt, en behalve dadelijke

voordee-len, het bewijs zijner bruikbaarheid levert en de oefenplaats biedt voor latere uitbreiding.’6

Lotsverbetering, versterking van positie en klassebewustzijn van de arbeiders en leerschool zijn de drie elementen die in deze omschrijving centraal staan. Zij zijn onder meer te realiseren door het scheppen van publieke voorzieningen (‘het kapitalisme terrein te ontnemen’).

Het verlangen naar meer lokaal

politiek gezag komt in de praktijk

nog niet goed uit de verf

s& d 1/2 | 2010

71 De gemeente vormde tijdens het

interbel-lum een buitengewoon vruchtbaar terrein voor sociaal-democratische politiek en was in menig opzicht ‘proeftuin’ voor de verzor-gingsstaat die na 1945 in Nederland gestalte kreeg.7 Amsterdam nam daarbij een bijzondere plaats in, door het gezag en de invloed van haar gemeentebestuurders in de landelijke sdap ¬ zij gaven immers over het algemeen de toon aan en stippelden de partijlijn uit ¬ en door de voorbeeldfunctie die Amsterdam voor de andere grote steden in de randstad vervulde. De sociaal-democratische gemeentepolitiek onderscheidde zich vooral doordat ze aanstuurde op een zo breed mogelijke en systematische naasting van bedrijven. ‘Tegenover de chaos, het winstbejag en de verspilling van het kapitalisme stond de gemeenschappelijke voorziening in allerlei be-hoeften door gemeentebedrijven.’8 De gemeen-tebedrijven dienden niet alleen uitstekende producten af te leveren, die beneden de kost-prijs lagen; ze moesten bovendien op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, de outillage en de bedrijfsvoering een voorbeeldfunctie vervullen. ‘Gas- en watersocialisme’: zo is de sociaal-democratische gemeentepolitiek in deze jaren wel omschreven. Maar dat doet het program en praktijk van de socialistische bestuurders toch tekort. Immers, naast het verzorgen van nutsvoorzieningen beoogden zij in veel bredere zin sociale en culturele doelstellingen te verwe-zenlijken door middel van actief overheidsop-treden. Bovendien zagen zij voor de gemeente ook een regulerende rol in het economisch leven weggelegd: door beïnvloeding van het marktmechanisme middels prijsregelende gemeentebedrijven, en door het stichten van gemeentelijke instellingen als gemeentelijke keukens, eethuizen, wasinrichtingen en badhui-zen, zoals De Miranda in zijn in 1926 versche-nen brochure De gemeenten en haar nieuwe taak uiteenzette. De gemeente kreeg aldus een cruciale rol toebedeeld om breed gedefinieerde publieke belangen te behartigen. Zij diende door actief optreden kapitalistisch falen te compen-seren, ongewenste gevolgen van economische

ontwikkeling en urbanisatie te corrigeren en bovendien de culturele ontwikkeling van de arbeidersbevolking te stimuleren. In de loop der jaren verschoof daarbij het perspectief: de aanvankelijk vrijwel exclusieve gerichtheid op de arbeidersklasse maakte plaats voor inclusieve aandacht voor alle burgers van de gemeente. Sommigen vergelijken de huidige tijd met die van de oorsprong van het wethouderssocia-lisme. Niet waar het gaat om armoede en achter-stand; wel waar het gaat om de snelheid en diep-gang van economische, sociale, demografische en culturele ontwikkelingen en spanningen. In die zin is er opnieuw behoefte aan een wethou-derssocialisme à la dat van Wibaut en Drees. Zeker, veel van wat deze mannen beoogden is gerealiseerd sinds zij aantraden; dat moet, zoals de Amsterdamse burgemeester Job Cohen zei

in een herdenkingsrede naar aanleiding van het Wibaut-jaar in Amsterdam, bewaard en bewaakt worden. Maar er liggen opnieuw grote vragen op het gebied van integratie, onderwijs, zorg, cultuur en veiligheid, die om een grote visie vragen. Daarbij komt dat de overheid tal van nutsvoorzieningen uit handen heeft gegeven. Er is op het gebied van infrastructuur ¬ glasve-zel, afvalverwerking, energie, vervoer ¬ een nieuwe balans nodig tussen private en publieke bemoeienis en zeggenschap.9

gij hebt niet te trappen

Onomstreden was de sociaal-democratische gemeentepolitiek in het interbellum niet. Vooral de liberalen in de Amsterdamse gemeenteraad boden weerwerk tegen het activisme van de sdap-wethouders. De economische crisis van

In het interbellum vormde de

gemeente een buitengewoon

vruchtbaar terrein voor sociaal­

democratische politiek

72

de jaren dertig zou uiteindelijk dit activisme financieel smoren. Ook in eigen kring was niet iedereen even overtuigd van het belang van sociaal-democratische gemeentepolitiek en de wijsheid van de sdap-wethouders. Toen twee Amsterdamse wethouders in 1920 de gemeente-werklieden minder loonsverhoging wilden ge-ven dan ze hadden geëist, trad P.J. Troelstra voor die laatsten in het krijt. Die wethouders bleven maar aan hun baantjes hangen en dachten niet

aan de partij en haar kiezers: ‘Voor de werfkracht der partij zijn ze verloren. Ik zou ze van hun wet-houderszetels willen trappen, om het weer aan ’t werk te krijgen voor de partij.’ ‘Maar gij hebt niet te trappen,’ antwoordde Wibaut in Het Volk, ‘want ik zit er in opdracht van de partij.’ Troelstra weer, in dezelfde krant: ‘Dat kan wel zijn, maar toch gaat er teveel kracht verloren aan het bekleeden der wethouderszetels. Dat moest beperkt tot het noodzakelijkste. De partijgenooten moeten kritiseeren, propageeren, aldoor en immer, doch zoo weinig mogelijk baantjes aannemen.’ De niet-socialistische pers smulde ervan.10

Ook de sociaal-democratische wethouders zelf waren zich goed bewust van de grenzen van hun project; van ‘een socialisme in één stad’ kon geen sprake zijn. Maar de verhouding tussen de gemeentelijke en landelijke politiek ¬ en gemeentelijke en landelijke politici van sociaal-democratische huize ¬ bleef een bron van spanning, niet alleen ten tijde van de grote be-zuinigingspolitiek van Colijn in de jaren dertig, maar ook in de naoorlogse periode van opbouw van de verzorgingsstaat en gecoµrdineerde sociaal-economische politiek die de gemeente in de schaduw stelden van de landelijke politiek. Tot op de dag van vandaag levert de praktijk van het wethouderssocialisme schuring en

con-flicten op tussen nationale en lokale bestuur-ders. Immers, waar gedecentraliseerd wordt, gebeurt dit zelden onvoorwaardelijk: niet alleen gaat decentralisatie van (uitvoerings)taken dikwijls gepaard met bezuinigingen of strenge financiële beperkingen zonder dat gemeenten zelf ruimere mogelijkheden tot belastingheffing krijgen, ook blijft de centrale overheid via regel-geving de uitvoeringsvrijheid van gemeenten dwarszitten, zo bleek uit onze rondgang langs lokale politici.

Een ongeconditioneerd aanzetten van de sterk communale politieke traditie tout court zou echter niet overtuigend zijn, wel een stevige herwaardering van het gemeentelijk politieke project van de sociaal-democratie. Daar zijn dan ¬ zo is een van de lessons learned van de afgelopen periode ¬ enkele duidelijke voor-waarden aan verbonden. Allereerst een gevoel van gemeenschappelijke richting die door de PvdA op lokaal, landelijk en Europees niveau wordt gedeeld en geschraagd door onderlinge verbanden; ten tweede een grotere gevoeligheid voor uitvoeringsvraagstukken bij de landelijke politiek; en ten derde ¬ zoals een van onze ge-sprekspartners het uitdrukte ¬ een routekaart voor het binnenlands bestuur waarin helder wordt beargumenteerd waarom welke taken en kwesties waar thuis horen. Daaraan heeft het de PvdA ontbroken en met de komende druk op de publieke financiën is helderheid daarover dringend gewenst. Men zou het ook anders kunnen formuleren: het wordt hoog tijd dat de gemeente als laboratorium voor sociaal-democratische politiek wordt herontdekt en de lokaal-politieke experimenten onderwerp van debat en zo mogelijk inspiratie worden.

na de netwerkers

Het wethouderssocialisme dat in het inter-bellum vorm kreeg omvat twee klassieke kernen van gemeentepolitiek: de ruimtelijke ontwikkelingspolitiek en de sociale politiek.11

De planmatige ontwikkeling van de stad en haar infrastructuur vormden de portefeuille

Wethouderssocialisme levert

schuring en conflicten op tussen

In document Kosten en baten in de zorg (pagina 67-70)