• No results found

4 VERDERE AFHANDELING NA VERKOOP

4.2 Opmaak van een rangregeling

4.2.3 Hof van Cassatie 12 maart 2020

73. AANGIFTE VAN SCHULDVORDERING NIET VEREIST – Een vraag die in de praktijk geregeld opduikt is of een notaris een hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser in de rangregeling moet opnemen wanneer deze geen aangifte van schuldvordering heeft gedaan bij de curator. Tijdens de redactie van deze meesterproef heeft er zich omtrent deze problematiek een belangwekkende ontwikkeling voorgedaan. In een (uiterst summier gemotiveerd) arrest van 12 maart 2020 heeft het Hof van Cassatie dit discussiepunt beslecht.188 Aan de orde was dus de vraag of een hypothecaire of

bevoorrechte schuldeiser die geen aangifte van schuldvordering heeft gedaan zich niettemin kan aanmelden bij de notaris, teneinde alsnog opgenomen te worden in de rangregeling die volgt op de verkoop van het onroerend goed waarop hij een zakelijk voorrecht bezit.

Een eerste strekking in rechtspraak en rechtsleer is van oordeel dat een hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser iedere aanspraak op bevoorrechte uitbetaling uit de opbrengst van de verkoop van het goed verloren ziet gaan wanneer hij geen (tijdige) aangifte heeft gedaan van zijn schuldvordering.189 Zij beroepen zich hiervoor op artikel XX.155, §1, eerste lid WER (oud artikel 62

Faill.W.), dat expliciet stelt dat om enig recht van voorrang te kunnen uitoefenen, schuldeisers gehouden zijn aangifte te doen van hun schuldvorderingen.190 A contrario, een bevoorrechte

schuldeiser die geen aangifte doet, kan zijn recht van voorrang niet uitoefenen.

Diametraal hiertegenover staat de strekking die de separatistenpositie van de hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser als uitgangspunt voorop stellen.191 Door het afscheidingsrecht houden die

schuldeisers zich buiten de samenloop, waardoor zij hoe dan ook een recht hebben op het goed waarop hun zakenrechtelijke positie betrekking heeft, ongeacht of er sprake is van een faillissement. Volgens bepaalde auteurs laat een gebrek aan aangifte de uitdeling uit de subboedel van separatisten onverlet.192 De sanctie die artikel XX.165, eerste lid WER voorziet zou slechts

betrekking hebben op uitdelingen uit de (hoofd)boedel. Enkel het gedeelte van de schuldvordering dat niet gewaarborgd is door het voorrecht (het ‘chirografaire saldo’) valt dan binnen de samenloop,

188 Cass. 12 maart 2020, C.19.0437.N, www.cass.be.

189 Kh. Gent (afd. Dendermonde) 30 april 2018, T.Not. 2018, afl. 11, 901, noot L. WEYTS.

190 L. WEYTS, “En daar gaat mijn hypotheek bij faillissement” (noot onder Kh. Gent 30 april 2018), T.Not. 2018, afl. 11, (907) 908.

191 Gent 8 april 2019, T.Not. 2019, afl. 9, 784, noot L. WEYTS; Gent 22 december 1994, AJT 1995-96, 406, noot M. DALLE.

192 C. HASPESLAGH, “De genuanceerde plicht voor separatisten tot aangifte van schuldvordering in een faillissement” (noot onder Cass. 12 maart 2020), TIBR 2020, afl. 2, RS-3-5.

51 waardoor hiervoor wel aangifte vereist is. Vanuit deze goederenrechtelijke benadering komt men dan tot het besluit dat een aangifte van schuldvordering geen noodzakelijke vereiste is om opgenomen te worden in de rangregeling.

Het Hof van Cassatie heeft zich in het arrest van 12 maart 2020 bij deze tweede zienswijze aangesloten. Zij stelt dat “hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers niet kunnen uitgesloten worden

van de verdeling of de rangregeling van de verkoopopbrengst van de bezwaarde onroerende goederen om reden dat zij geen tijdige aangifte hebben gedaan van hun schuldvordering.”

74. COMMENTAAR – Dit is een enigszins bevreemdende uitspraak. Niet alleen lijkt deze beslissing moeilijk te rijmen met de eigen voorgaande rechtspraak193, het gaat ook in tegen de wil van de

wetgever omtrent de aangifteverplichting.194 In de memorie van toelichting bij het ontwerp van de

faillissementswet van 1997 drukte de wetgever immers haar wens uit om de aangifteverplichting uit te breiden naar álle schuldeisers: “Thans zullen alle schuldeisers zonder uitzondering aangifte

moeten doen van hun schuldvordering, teneinde de curator, de gefailleerde, de schuldeisers en alle belanghebbenden alsdus toe te laten een zo volledig mogelijk overzicht te hebben van de toestand van het faillissement. Deze verplichting geldt dus ook in tegenstelling met wat thans voor sommige onder hen niet geldt of niet zou gelden volgens bepaalde leer, de hypothecaire, bevoorrechte en pandhoudende schuldeisers.”195

Hiermee beoogde de wetgever te bewerkstelligen dat de curator een zo volledig mogelijk beeld zou krijgen van de toestand van het faillissement.196 Dit opzet wordt nu door het Hof niet in aanmerking

genomen. WEYTS stelt in dit verband dat het logischer is dat de curator bij aanvang op de hoogte wordt gesteld van alle schuldvorderingen.197 Het is niet wenselijk dat hypothecaire en bijzonder

bevoorrechte schuldeisers niet meer de moeite zouden nemen om aangifte te doen en pas bij het opmaken van de rangregeling hun rechten laten gelden. Het Hof van Cassatie geeft m.i. dan ook een fout signaal aan de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers door te stellen dat er geen termijn

193 In 2015 oordeelde het Hof van Cassatie nog dat “om in aanmerking te komen voor een uitdeling de

schuldeisers krachtens artikel 62 Faillissementswet aangifte dienen te doen van hun vordering. Deze verplichting geldt ook voor schuldeisers met een bijzonder voorrecht, een pand of een hypotheek.” (eigen onderlijning) A contrario volgt hieruit dat indien de hypothecaire of bevoorrechte schuldeiser geen aangifte van

schuldvordering doet, hij niet in aanmerking komt voor uitdeling. (Cass. 17 september 2015, Arr.Cass. 2015, afl. 9, 2083.)

194 Kh. Gent (afd. Dendermonde) 31 december 2018, TIBR 2019, afl. 2, RS-4.

195 MvT bij wetsontwerp van 10 september 1992, Parl.St. Kamer 1991-92, nr. 631/1, 29.

196 K. BYTTEBIER, T. WERA, J. BORGERHOFF, H. GEINGER, M. GESQUIÈRE en D. JOSEPH, Handboek handels- en

ondernemingsrecht, Brugge, die Keure, 2016, 677, nr. 740.

197 L. WEYTS, “Nog over de hypotheek bij faillissement en de niet-aangifte van de vordering bij de curator” (noot onder Gent 8 april 2019), T.Not. 2019, afl. 9, (789) 790.

52 meer staat op het doen gelden van hun aanspraken.198 Zo dreigt het voor de curator onmogelijk te

worden om een volledig overzicht te houden over alle schuldvorderingen, wat nefast is voor een efficiënte en correcte vereffening van het faillissement.

Maar er is meer. De eerste visie die hierboven werd toegelicht benadert de rechtsvraag vanuit een strikt faillissementsrechtelijk oogpunt, terwijl de tweede visie het gemeen goederenrecht als perspectief hanteert. Welk uitgangspunt verdient de voorkeur? Moet het probleem vanuit goederenrechtelijk of faillissementsrechtelijk oogpunt benaderd worden?

Een blik op de bestaansreden van het faillissement kan een en ander ophelderen. In essentie is een faillissementsprocedure erop gericht het vermogen van een insolvente onderneming op collectieve wijze te vereffenen, waarbij alle schuldeisers op gelijke voet worden behandeld.199 Het is als het

ware een vorm van collectief beslag ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar.200 Men tracht zo op een gestructureerde wijze een ongezonde onderneming uit het

economische verkeer weg te leiden. Een afhandeling op individuele basis is niet wenselijk, omdat dit de schuldenaar zou toelaten bepaalde schuldeisers te bevoordelen boven anderen.

Dit verklaart trouwens waarom het belangrijke artikel XX.120 WER bepaalt dat in beginsel alle reeds gelegde beslagen worden geschorst door het vonnis van faillietverklaring. Vanaf dat ogenblik is er geen plaats meer voor individuele uitwinning en wordt (principieel) volledig ingezet op het collectieve beslag.201

Het faillissementsrecht heeft hierdoor het karakter van een afwijking op de gemeenrechtelijke (i.e. individuele) wijze van uitwinning van schuldvorderingen, op een gelijkaardige manier zoals het woninghuurregime afwijkt van het gemeen huurrecht. Net zoals het gemeen huurrecht niet volstond voor de verhuur van woningen bestemd als hoofdverblijfplaats, volstaat individuele executie niet om op een geordende wijze een insolvente onderneming te vereffenen.

Hieruit volgt dat het faillissementsrecht moet worden opgevat als een lex specialis. Volgens het beginsel lex specialis derogat legi generali hebben deze regels dan ook voorrang boven de regels van gemeen goederen- en beslagrecht. Sommigen gaan zelfs verder en stellen dat de regels inzake de

198 I. VANDEPLAS, “Cass. 12 maart 2020: te laat kan geen kwaad voor hypothecaire schuldeisers”, TBH, actualiteitsbijdrage van 14 april 2020, www.rdc-tbh.be/nl/news/cass-12-maart-2020-te-laat-kan-geen- kwaad-voor-hypothecaire-schuldeisers/ (geraadpleegd op 22 april 2020).

199 M.E. STORME en C. VAN DEN BROECK, “De gevolgen van een reorganisatie- en faillissementsprocedure op de verhaalsmogelijkheden van de betrokken schuldeisers” in J. DERAMMELAERE (ed.), Ondernemingen in

moeilijkheden, Antwerpen, Intersentia, 2019, (41) 186, nr. 32; R. JANSEN en A. MICHIELSENS, Notarieel executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 245, nr. 303.

200 E. DIRIX, R. STEENNOT en H. VANHEES, Ondernemingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2019, 519, nr. 638.

53 aangifte- en verificatieprocedure van openbare orde zijn.202 Men kan derhalve niet zomaar

abstractie maken van de bepaling van artikel XX.155, §1, eerste lid WER. Nochtans is dit precies wat het Hof van Cassatie in haar recente uitspraak doet, aangezien zij de verplichting om aangifte van schuldvordering te doen in hoofde van een schuldeiser die een recht van voorrang wenst uit te oefenen geheel terzijde schuift.

202 K. BYTTEBIER, T. WERA, J. BORGERHOFF, H. GEINGER, M. GESQUIÈRE en D. JOSEPH, Handboek handels- en

54