• No results found

hetgeen ongeveer huwelijksaanzoek beteekent. De welwillende le-zer denkt zich geplaatst in een van de voornaamste vertrekken van het huis der bruid en ziet op den vloer gezeten en in de voor-geschreven volgorde de partij van den bruidegom en die der bruid, benevens een aantal toehoorders.

Sprekers behoorende tot de partij van de bruid.

6. Dja Oloan (vader der bruid).

5. Dja Mangasa (bloedverwant).

4. Mantari Soetan (anggi ni Radja).

3. Dja Oeloebalang (soehoe).

2. Bolang Djopoen (natoras).

1. Dja Mangampoen (bajo bajo).

Sprekers behoorende tot de partij van den bruidegom.

6a. Soetan Barani (vader van den bruidegom).

5a. Soetan Toea (bloedverwant).

4a. Pandikar Soetan (anggi ni Radja).

3a. Tandoek ni Radja (soehoe).

2a. Mangkampi Radja (natoras).

la. Oente Maradjar (bajo bajo).

A. Dja Linggoman (aio alok).

B. Toengkot ni Radja (presenteerder van sirih).

Een persoon met een hoog nummer is voornamer dan een soon met een lager nummer; ieder neemt plaats tegenover de per-soon van hetzelfde nummer. Perper-soon A is iemand, die op gerekten toon zegt, wie aan de beurt is om te spreken; persoon B is iemand, die de sirih presenteert vóór den aanvang der redevoeringen.

IN MANDAILING (TAPANOELI) 25

Toengkot ni Radja presenteert de sirih aan la, 2a, 3a, 4a, 5a, 6a, 1, 2, 3, 4, 5, 6. en zegt: „Madoeng sampe boerangir ale panda nami." (bet: de sirih is rond geweest).

Dja Linggoman: „Ima ni ompas kata toe Oente Maradjar". (bet.:

het woord is aan Oente Maradjar).

Oente Maradjar: „Botima le pande nami. Natoeari on doma doko-non, markaroemboekan anak ni mora dokot boroe ni mora di bagas na godang on, Djadi mardjamita ia di kahanggi nia mandok na doeng sangkot hobar nia toe boroe namora di ba-gai na godang on. Dipalagoet kahanggi dohot kooem kooem anso rap roenggoe manjangkili hobar nia na sangkot i. Ima anso rap ro hami töeson bope mora markahamaranggi, soehoe soehoe,, bajo bajo, natoras toras. Mangido hobar na denggan, hobar baroe, hobar maoeli asa magabe, soerat tombaga na so sasa, titian batoe na so boeroek panjale taroep. Nian man-gido horas ni tondi ma hami soeri roha ni namora, santabi sapoeloe santabi, asa ibo rohana mangida pangidoan nami on.

Ima le hobarkoe pande nami." (beteekenis: spreker brengt in herinnering, dat het jongmensch en de jonge dochter het met elkaar eens zijn om voortaan als man en vrouw te leven, en dat de vader van het jongmensch de wederzijdsche instemming aan bloed- en aanverwanten heeft medegedeeld. Spreker spreekt de hoop uit, dat de ouders van 't meisje geen bezwaar zullen hebben tegen een huwelijk).

Dja Linggoman: „Oio, iima Mangkampi Radja hobar." (bet.: het zij zoo, Mangkampi Radja heeft 'het woord.).

Mangkampi Radja: „Botima le pande nami Nian leng mangido do di namora mora on sai ibo roha ni ibana

mangalehen pangidoanta on. Ima hobarkoe pande nami."

(bet.: spreker herhaalt ongeveer de woorden van zijn voor-ganger en voegt er iets aan toe. Elke spreker moet vooral zor-gen, dat hij niet te veel zegt. Hij mag zijn opvolger niet het gras voor de voeten wegmaaien.)

Tandoek ni Radja, Pandikar Soetan en Soetan Toea krijgen achtereenvolgens een beurt, terwijl Soetan Barani er aan toevoegt: „Botima le pande nami tamba ni hobar: Dibaon nada on sisik manampal, dangka manoelang, tai na doeng

marsoendoet do hakooeman ngada djadi soeada be ning roha ngada i di paila halai hita mangido, on pe sai harop godang godang ma iba di halai nangkan ni lehen ni halai di hita on hobar maoeli, hobar na denggan, anso adong haras ni tondinta on soedena. Ima hobar djolo Ie pande na-mi".

(bet.: de vader van het jongmensch voegt er aan toe, dat hij er zeker van is, dat de ouders van 't meisje zijn zoon de hand van hun dochter niet zullen weigeren. Voorts doet spreker een beroep op een reeds lang bestaande verwantschap).

Nu is het aan de partij van de ouders van het meisje om de verschillende sprekers te beantwoorden. De allerlaagste in stand krijgt het eerst het woord.

Dja Linggoman: „Hompaskon hobar toe Dja Mangampoen." (bet.:

Dja Mangampoen heeft 't woord)

Dja Mangampoen: „Botima Ie pande nami. Oio ima toetoe. Intap songon pambandjarna na ni dokon Oente Maradjar i, naba-roeon na tama dokonon markaroemboean lakna anak ni mora dohot boroe ni mora di bagas na godang on, ima dalanna so rap ro halai toeson mangido hobar na denggan, hobar maoe-li, hobar hata boroe; anggo songon ni rohangkoe ale pande nami, dibaon songon indokon i ngada on sisik manampal, dangka manoelang, na tama pangalehenan do, santabi ha-moe namora mora on dohot natoras toras on, ngada be gak-koe na so tarolohon na didok ibana, tai aroepe songon i son-gon di sahali mai ning namora dohot natoras toras on. Ima djolo hobar ale pande nami."

(bet.: spreker antwoordt, dat hij niets tegen een huwelijk heeft. Overigens ligt het niet aan hem om daaromtrent een beslissing te geven. Beleefdheidshalve laat hij dat aan de an-dere sprekers over.)

Zoo krijgen Bolang Djopoen, Dja Oeloebalang, Mantari Soetan en Dja Mangasa achtereenvolgens gelegenheid om te spreken. Dja Oloan, de vader van het meisje, houdt een sluitingsrede, waarbij hij zijn toestemming tot het huwelijk geeft.

Hiermee heeft de publicatie van het huwelijksaanzoek plaats ge-had. Hoewel de huwelijkssluiting later geschiedt, wordt vanaf dit

IN MANDAILING (TAPANOELI) 27

tijdstip de verloving rechtsgeldig; de gevolgen van een verbreking der verloving bestaan hierin, dat de vader van het meisje maroe-tan (schuldig) blijft om een passende plaatsvervangster te zoeken, indien het meisje weigert in het huwelijk te treden. Dwang tot trouwen is ten eenenmale uitgesloten.

Men ziet, dat hier gehuldigd wordt het beginsel der wederzijd-sche goedkeuring. Onbegrijpelijk is het daarom, dat sommige schrijvers, die meenen als voorlichters van het publiek te moeteni optreden, stoutweg beweren, dat de vrouw in Tapanoeli als koop-waar wordt beschouwd. Men kan toch moeilijk aannemen, dat een vrouw, die zelfs op het laatste moment nog het recht heeft om den huwelijksband van zich af te werpen, een willooze koopwaar is.

DJOEDJOER.

Hieronder verstaat men verplichtingen van den schoonzoon jegens zijn schoonouders, welke later kunstmatig tot koopsom zijn vervormd. Die verplichtingen zijn vervat in de 5 volgende artike-len:

Art. 1. Toeak na so matjom.

Art. 2. Indahan na so bari.

Art. 3. Na so martaoet di ari na golap.

Art. 4. Si alap na dao.

Art. 5. Si porsan na dokdok.

Toelichting op art. 1. Letterlijk beteekent het palmwijn, die niet verzuurt. Men moet weten, dat in Mandailing het sap van den arenboom als toeak (palmwijn) nog al gedronken wordt. De schoonzoon nu mag jegens zijn schoonouders nooit beweren, dat zijn palmwijn verzuurd is; hij moet hem ten allen tijde in voor-raad hebben. Gaan we nu het begrip palmwijn uitbreiden tot eiken anderen drank, dan kunnen we met een klein beetje goeden wil zeggen, dat de schoonzoon verplicht is de schoonouders te drin-ken te geven.

Toelichting op art. 2. Letterlijk beteekent het: rijst, die niet be-derft. Dit art. verplicht den schoonzoon zoo noodig zijn schoon-ouders te eten te geven. Hij kan aan deze verplichting niet ontko-men door te zeggen, dat hij geen rijst heeft.

Toelichting op art. 3. Letterlijk beteekent het: geen vrees kennen in de duisternis Geven we hieraan' een vrije interpretatie, dan kun-nen we zeggen, dat de schoonouders op hun wenken bediend moe-ten worden. De schoonzoon vermag niet vrees voor te wenden, ook niet bij donkeren avond.

Toelichting op art. 4. Letterlijk beteekent het, dat de schozoon ver gelegen voorwerpen moet halen; hij is de looper, on-verschillig waar het te halen voorwerp ook is.

Toelichting op art. 5. Letterlijk beteekent het: de drager van zware lasten. De schoonzoon mag niet zeggen, dat de een af andere last hem te zwaar is.

Zoo zien we, dat volgens het streng inheemsche recht de djoe-djoer volstrekt geen koopsom is; zij bewijst ook, dat de Inlander wel abstract kan denken.

Ongeveer 80 jaar geleden nu heeft men bij een „Rapat Adat"

deze verplichtingen gemakshalve omgezet in geldswaarde; men gaf er een tastbaren vorm aan. Zoo kan 'men alle verplichtingen afkoopen, hetzij door geld, hetzij door goud, hetzij door karbouwen of door iets anders. Volgens het streng inheemsche recht betee-kent afkoop der verplichtingen afbreking van alle familie

betrekkin-gen; in den afkoop schuilt iets beleedigends.

Deze verkrachting der adat nu heeft verschillende schrijvers op een dwaalspoor gebracht; ook de term toeor boli is zeer misleidend, omdat deze term uit de handelswereld te veel doet denken aan koopwaar.

De Europeesche waarnemer van uit de verte staat direct gereed met de gevolgtrekking, dat in Tapanoeli de vrouw gelijk staat met een werkbeest, immers koopsom veronderstelt koopwaar, zoo re-deneert hij, en weet daarbij niet, dat de djoedjoer in zijn tegen-woordige gedaante op kunstmatige wijze tot inheemsen recht is gefabriceerd. Is het dus theoretisch reeds onjuist de vrouw als werkbeest aan te merken, ook de practijk logenstraft deze bewe-ring. Want wie ooit in Tapanoeli is geweest en de feiten aldaar met eigen oogen heeft aanschouwd,, zal van schaamte blozen, dat hij aan zulke phrase's geloof heeft geslagen.

IN MANDAILING (TAPANOELI) 29

BERÈ.

Naast de djoedjoer kent de adat nog eenige verplichte geschen-ken, welke bekend staan onder benaming berè. Voor de ouders der bruid bestaan ze in een paar mooie kains en zijn bekend onder de term apoes Hoe (lett.: afdrogen der tranen; waarschijnlijk zoo genoemd om als herinnering te dienen aan de dochter, die straks weggaat). Voor andere, daarvoor in aanmerking komende perso-nen bestaan die geschenken in kraaltjes. Ook bij het verlaten der dorpspoort dient de bruidegom eenige geschenken achter te laten, geheeten de oengkap bona boeloe.

AFHALEN DER BRUID.

Hierbij onderscheiden we:

a het afhalen der bruid volgens de adat, dus met medeweten van alle bloed- en aanverwanten der bruid en

b het afhalen der bruid niet volgens de adat (dit niet op te vat-ten als volgens het Moslimsch recht) of de z.g. schaking (inheem-sche benaming is tangko adat, tangko binoto).

Uit den aard der zaak behandel ik hier alleen sub a, sub b ga ik onbesproken voorbij.

Dezelfde formaliteiten als bij het huwelijksaanzoek herhalen zich hier. De bajo bajo's vervullen hun taak als begeleiders van den bruidegom en diens ouders naar het huis der bruid, alwaar alle bloed- en aanverwanten zijn verzameld. Een karbouw van bruide-gom's zijde afkomstig wórdt geslacht en er wordt lang en breed gesproken over het aanstaande vertrek. Eventueele verplichtingen van den bruidegom worden in herinnering gebracht, (di gantang roedji ,di soeat roedji).

Bij het verlaten der dorpspoort worden de boven reeds genoem-de geschenken achtergelaten. Ook buiten het dorp wordt door jon-gelui pro forma de doortocht wel eens verhinderd. Een geschenkje verlost den bruidegom van alle hindernissen (een kris of een mes).

Voor de poort van het dorp van den bruidegom wordt halt gehou-den om een soort „visitatie" te doen plaats hebben. Het voorwerp van onderzoek zijn hierbij niet smokkelwaren, maar er moet on-derzocht worden of wel volgens de adatrechteüjke regelen is ge-handeld. Alsdan geschiedt de plechtige intocht.

Ten huize van den bruidegom worden drie dingen in acht ge-nomen:

1 e. de z.g. pagoegoet sira pêgê, waarbij bruid en bruidegom een beetje zout en een stukje pêgê te eten wordt gegeven. Pêgê is een kruidachtige plant, waarvan de wortelstok om zijn heerlijke geur en peperachtige smaak bij het eten wordt gebruikt,

2e. padjoedjoeng danon, waarbij de echtelieden eenige korrel-tjes rijst op het hoofd wordt gestrooid.

3e. rnarboeri di sanggop, waarbij de echtelieden de hand in hetzelfde deksel van de een of andere kookpan doopen; dit is noo-dig voor de huwelijkssluiting. Vanaf dit tijdstip wordt het huwelijk als geldig gesloten beschouwd.

PATAONKON.

Hieronder wordt verstaan de openlijke bekendmaking van het huwelijk aan alle bloed- en aanverwanten. Loopers gaan het dorp rond en noodigen alle familieleden uit ten huize van den bruidegom te komen. Deze uitnoodiging geschiedt in optima forma, ze wordt voorafgegaan door het aanbieden van sirih aan den uitgenoodigde.

Vermeld dient te worden, dat de sirih in de Mandailingsche sa-menleving een belangrijke plaats inneemt. Wil men de beleefd-heid in acht nemen, dan kan men geen enkele invitatie doen zonder sirih.

In streken, waar men moderne vervoermiddelen heeft, wordt een Inlandsche huwelijksplechtigheid besloten met een ritje of een toertje door de straten. Denk b.v. aan Batavia, waar het bruidspaar wel eens vergezeld wordt door een twintigtal auto's en rijtuigen.

In Mandailing nu bestonden zulke vervoersmiddelen niet, toen het adatrecht nog in zijn volle kracht was; vandaar dat deze ver-vangen worden door een z.g. patoeaek boroe.

Patoeaek boroe is de plechtige optocht naar een badplaats, naar een tapian. Hierbij loopt de bruid vóór den bruidegom, aan wiens linker- en rechterkant een margagenoot loopt. Deze twee gezel-schapshouders noemt men pandongani; de linksche is een dichte bloedverwant van den bruidegom, de rechtsche is een natoras.

Voor de bruid loopen achter elkaar een rij jonge meisjes, in

zoo-IN MANDAILzoo-ING (TAPANOELI) 31 danige volgorde, dat wie dichter bij de bruid is, van hooger afkomst is dan wie verder van haar verwijderd is. Aan het hoofd van de stoet loopt een oude vrouw. Vlak voor de bruid is ook een oude vrouw in z.g. badjoe pata. Een badjoe pata is een gesloten, lange kabaja, die bijna tot de kuiten reikt en zwart van kleur is.

Overal zijn kruisgewijs kraaltjes vastgenaaid. Zoo'n badjoe pata wordt gedragen door iemand, van wien men beweert, dat hij met geesten, geheimzinnige machten in verbinding staat. De bruid zelf heeft een kokervormige bamboe in de hand, waarin een kris is gezet, met de scherpe punt op den bodem van de koker (blandja boeloe). Bij de badplaats gekomen zoekt de bruid 7 kleine steen-tjes, welke zij in de koker doet. Het is niet de bedoeling, dat men bij de badplaats een bad neemt, zooals gezegd vervangt deze

op-tocht het gemis aan vervoermiddelen.

Is de patoeaek boroe afgeloopen, dan wordt er een feestmaaltijd aangericht, waaraan alleen margagenooten mogen deelnemen.

Niet-margagenooten krijgen in een tweede instantie een aparte be-diening.

PATOEAEK DANAK.

Hoewel niet direct tot het huwelijksrecht behoorende, maar daarmee toch1 verband houdende, behandel ik in dit hoofstuk de pa-toeaek danak, welke kort na de geboorte van een kind geschiedt.

Het doel hierbij is tweeërlei:

Ie om de tondi van het kind terug te roepen, mocht deze er-gens verwijlen.

2e oim de booze en kwade tondi te verdrijven, zoo deze zich in het lichaam van het kind bevindt.

Omtrent het begrip tondi is zeer moeilijk een omschrijving te geven. Ziel of geest geeft het begrip niet volkomen weer. De tondi is het element, dat de mensch normaal houdt, gezond en krachtig doet blijven. Zonder tondi blijft de mensch wel in leven, maar is dan niet meer dan een machine. Het roepen van de tondi gaat gepaard met een plechtigheidje; het is het eerste gewichtige oogenblik, dat een kind meemaakt bij zijn intrede in de wereld.

Men neemt een groot bord en doet er zooveel rijst in, dat zij bolvormig boven het bord uitsteekt, liefst net zoo bol als het

bord hol is. Een heele kip wordt ontleed en zoodanig over den rijstbol gespreid, dat men den indruk krijgt, dat een kaalgeplukte kip den rijstbol omarmt. Een kippen-ei wordt midden op den top van den bol geplaatst. In een kring rondom den rijstbol op den rand van het bord worden geplaatst allerlei soorten kleine visch-jes (b. v. garnalen, intjor, haporas) en sira pêgê. Naast het bord staat een vingerkom met water, waarop een stukje pisangblad drijft ter besprenkeling van de rijst. In plaats van een vingerkom neemt men bij voorkeur het deksel van de een of andere kookpan.

De moeder houdt het kindje in de schoot, terwijl een oude vrouw of een oude man regelen reciteert volgens een vast formulier om den verdwaalden geest (tondi) terug te roepen en de slechte tondi te verdrijven. De woorden, welke de oude vrouw of de oude man uitspreekt, zal ik hier maar niet laten volgen, omdat ze haast on-vertaalbaar zijn, zoowel om de oorspronkelijkheid der taal als om het feit, dat er woorden van Sanskrietsche afkomst in voorkomen.

Na het uitspreken der woorden van het tondi-formulier, wordt een naam voor het kind gekozen. In den regel wordt het eerste kind genoemd naar den vader of de moeder.

Bij de huwelijkssluiting komen het bord met de rijst en de vin-gerkom ook voor. De kip wordt echter vervangen, hetzij door een geit, hetzij door een karbouw, maar in geen geval door een koe.

Naar de opvatting der Mandailingers zal een plechtigheid misluk-ken, wanneer men daarbij een koe slacht. Bij een sterfgeval daar-entegen bestaat er geen voorkeur tusschen een koe en een kar-bouw, omdat een sterfgeval geen plechtigheid is.

Dit alles herinnert nog aan de Hindoe-overheersching. We we-ten, dat de Hindoe de koe als een heilig beest aanbidt; daarom waagt men het niet bij plechtigheden een koe te slachten.

Na de huwelijkssluiting krijgen bruid en bruidegom een ande-ren naam. De nieuwe naam van den bruidegom wordt geheeten de haradjaan of de gorar sapandjang adat. De haradjaan wordt dik-wijls overgenomen van den grootvader; bloed- en aanverwanten moeten hierin hebben toegestemd. Niet een ieder is bevoegd een willekeurige haradjaan, die begint met een Soetan of Radja (dit laatste dikwijs afgekort tot Dja), mag alleen gevoerd worden door menschen van de hoogere standen. Een man uit het gewone

IN MANDAILING (TAPANOELI) 33 volk is b.v. niet bevoegd de haradjaan Soetan Baringin of Radja Baringin te voeren. Eindigt de naam daarentegen op een Soetan, zoo is dit een bewijs van lagere afkomst. De haradjaan Marah Soe-tan b.v. duidt geen hooge afkomst aan.

De bruid wordt gewoonlijk genoemd naar haar marga. Behoort ze tot de marga Nasoetion, zoo wordt zij genoemd Boro Soeti; is zij van de marga Loebis, zoo heet ze Boroe Loebis.

Weltevreden, Juli 1922.

Kol. Studiën 3

Indië en de Wereldcrisis

door

W. FREUNDLICH.

Hoe langer hoe meer wordt het duidelijk, dat de groote oorlog en zijn gevolgen niet een einde, maar een phase vormden van de ge-weldige omwenteling op staatkundig en economisch gebied, waar-in zich de geheele wereld thans bevwaar-indt. Waarheen deze omwen-teling zal leiden, of en welke blijvende veranderingen het geheele maatschappelijke leven zal ondergaan, dat valt modelijk te zeggen.

Wij verwachten waarschijnlijk te gauw resultaten, die uit den aard der zaak zich slechts geleidelijk gedurende jaren kunnen vormen, zoadat tijden van overgang ons te verwachten staan, die daarom niet minder hooge eisenen zullen stellen aan beheerder en koop-man in een tropische kolonie.

Hier zal getracht worden de veelvuldige indrukken te schetsen, zooals die zich bij een opmerkzaam beschouwer als een geheel hebben gevormd, waarbij te bedenken valt, dat hij getracht heeft de gebeurtenissen vanuit een koloniaal- en wel Oostersch-standpunt

Hier zal getracht worden de veelvuldige indrukken te schetsen, zooals die zich bij een opmerkzaam beschouwer als een geheel hebben gevormd, waarbij te bedenken valt, dat hij getracht heeft de gebeurtenissen vanuit een koloniaal- en wel Oostersch-standpunt